22
‘Een schande, dat is het!’ bulderde Bertie. Hij wendde zich af van de mand waarmee Kitty de bibliotheek was binnengekomen.
‘Het is uw zoon, papa. En ik ga voor hem zorgen.’ Kitty keek haar vader recht aan.
Hij nam een grote slok van zijn whiskey en keek in het vuur. ‘Dus je weet het,’ zei hij zacht.
‘Ja, ik weet het.’ Het bleef geruime tijd stil. Kitty wilde geen bijzonderheden horen. Ze was ineens bang dat hij Bridie toch had verkracht. Misschien was het naïef van haar om te denken dat haar vader niet tot zoiets in staat was. Ze had het beeld van haar vader met Grace verdrongen en durfde zich hem al helemaal niet voor te stellen met Bridie. Ze wilde haar vader kunnen bewonderen. Ze wilde een vader tegen wie ze kon opkijken. Een vader tegen wie iedereen opkeek. Haar blik ging naar het kindje, dat weer in slaap was gevallen. ‘Waar is Bridie nu?’
‘In Amerika.’
‘Hebt u haar naar Amerika gestuurd?’ vroeg Kitty verbaasd.
‘Ze is een nieuw leven begonnen, Kitty. Dat is wat ze wilde.’
Kitty’s ogen vulden zich met tranen. ‘U hebt haar weggestuurd zonder haar kind? Hoe kon u zo wreed zijn?’
‘Dat is wat ze wilde,’ herhaalde hij.
‘Ik geloof er niets van. Bridie heeft een groot, warm hart.’ Ze keek in de mand. ‘Het is mijn halfbroertje,’ voegde ze eraan toe.
‘Een bastaard, dat is het.’
‘Dan is het mijn bastaard.’ Kitty voelde een golf van liefde voor het hulpeloze wezentje en van loyaliteit aan haar vriendin.
‘Ik wil hem hier niet in huis hebben.’ Het gezicht van haar vader liep rood aan. Toen hij zich weer naar haar toe keerde, was ze verrast door het ontbreken van zelfs maar een zweem van mededogen in zijn blik. ‘Hij gaat terug naar het klooster. Dat was al geregeld. Jij bent niet in de positie om alleen een kind groot te brengen. Hoe denk je ooit een man te vinden met zo’n smet op je goede naam?’
‘Nu klinkt u net als mama,’ zei ze scherp.
‘Misschien had je moeder gelijk.’
‘Ik red me wel.’
‘En hoe staat het met mijn goede naam? Hoe ga je aan de buitenwereld uitleggen dat je ineens een kind hebt?’
‘Ik zeg dat het bij ons te vondeling was gelegd. En dat ik me erover heb ontfermd. Dat is toch ook zo? Ik weet niet hoe het haar is gelukt, maar op de een of andere manier heeft Bridie gezorgd dat haar zoon bij ons op de veranda terechtkwam. En ik laat haar niet in de steek. Het kind hoort hier, op kasteel Deverill.’
Bertie sloeg de inhoud van zijn glas achterover en liep naar het blad met flessen. Zijn hand beefde toen hij de kristallen karaf optilde. ‘Ze is uit zichzelf bij me gekomen,’ zei hij zacht terwijl hij de goudbruine vloeistof in zijn glas schonk. Kitty zei niets. Voor haar geestesoog zag ze het beeld van Michaels dreigende gezicht. In gedachten hoorde ze zijn stem. Hij heeft mijn zuster verkracht. ‘Ik ben onvoorzichtig geweest,’ voegde Bertie eraan toe. Hoofdschuddend bracht hij het glas aan zijn lippen. ‘Dat kind is het gevolg van mijn onvoorzichtigheid.’
‘Maar ik ga van hem houden en hem als een Deverill grootbrengen. Hij is familie. Kijk, hij heeft zelfs mijn rode haar. Het kan me niet schelen wat u of de rest van de wereld ervan vindt. Ik ben het aan Bridie verplicht.’
‘Van mij krijg je geen penny!’ zei haar vader.
Zijn kille afwijzing voelde als een klap in haar gezicht, maar Kitty putte moed en kracht uit de bron diep binnen in haar. ‘Ik zal ook nooit om een penny vragen.’ Ze liep de kamer uit en trok de deur achter zich dicht. Ze wist iemand die haar wel zou willen helpen. Tenslotte had Grace Rowan-Hampton haar leven aan haar te danken.
Bertie sloeg zijn tweede whiskey achterover en deed zijn ogen dicht. Het was alsof alles om hem heen begon te draaien. Hij voelde zich plotseling misselijk, hondsberoerd. Tot op dat moment had hij gedacht dat hij zijn faux pas geheim zou weten te houden door Bridie naar Amerika te sturen en het kind aan de nonnen te geven. Grace had hem verzekerd dat hij zich geen zorgen hoefde te maken. Maar door een wonderbaarlijke beschikking van het lot was het kind alsnog bij hem terechtgekomen. Hij wreef over zijn ogen. De gedachte alleen al was hem te veel. Het schuldgevoel had hem achtervolgd als een jachthond en nu had het hem eindelijk gevonden. Hij gaf zich eraan over, als een in het nauw gedreven prooi.
Het feit dat de bastaard zijn kind was, zou niet lang verborgen blijven. De schande zou gruwelijk zijn. Ineens maakte hij zich zorgen over wat Maud zou zeggen. Maud, die hij verachtte om haar bekrompen kleinzieligheid en haar burgerlijke ambitie. Als ze een echte aristocrate was zoals Grace, zou ze het kind in huis nemen en grootbrengen als het hare. Maar Maud had geen niveau, geen gevoel voor het excentrieke. Hij was met haar getrouwd om haar schoonheid en om haar koele afstandelijkheid die ooit een enorme uitdaging was geweest voor een man zoals hij die iedere vrouw kon krijgen. Wie zou hem nu nog willen? Zelfs Grace had zich van hem afgekeerd.
Hij liep naar zijn bureau en ging zitten. Zweet parelde op zijn voorhoofd. Hij trok de onderste la open. Onder een stapel papieren lag daar zijn pistool. Hij tilde het voorzichtig uit de la. De laatste keer dat hij het in handen had gehouden, was op de dag dat Grace hem had afgewezen. De dag dat hij het tegen zijn slaap had gezet. De dag dat hij het niet had kunnen opbrengen er een eind aan te maken, maar als een dronken lafaard onderuit was gegaan, met zijn hoofd tegen het bureau. Vervolgens was hij bloedend, verslagen door Bridie in de gang aangetroffen. Toen was het allemaal begonnen. Tot op dat moment had hij haar zelfs nooit opgemerkt. Maar geen daad bleef zonder gevolg. Op dat moment was zijn lot ingrijpend veranderd. Grace had hem niet meer gewild, maar Bridie wel.
Opnieuw drukte hij de loop tegen zijn slaap. Opnieuw sloot hij zijn ogen. Opnieuw legde hij een bevende vinger om de trekker. En opnieuw ontbrak het hem aan de moed om er een eind aan te maken.
Kitty liet zich met het kindje in de Daimler naar Grace brengen. De stallen en garages waren niet ten prooi gevallen aan het vuur en de chauffeur was blij dat hij zijn betrekking nog had. Brennan, de butler van Grace, wierp een nieuwsgierige blik op het kind voordat hij haar binnenliet en droeg haar vervolgens op te wachten terwijl hij haar bezoek aankondigde bij ‘milady’. Kitty gehoorzaamde, ongeduldig haar gewicht van de ene naar de andere voet verplaatsend. De butler leek lang weg te blijven, maar toen verscheen Grace zelf. Haar hakken tikten zacht op de marmeren vloer. Zodra ze de mand zag verscheen er een uitdrukking van bezorgdheid op haar gezicht. ‘Wat hebben we hier?’
Verlangde ze te veel van haar vriendin? Kon ze wel van Grace vragen haar te helpen met het buitenechtelijke kind van haar vader? ‘O Grace, het is een lang verhaal…’ begon Kitty, zich ineens ten volle bewust van de verantwoordelijkheid die op haar drukte. ‘Het spijt me dat ik jou ermee confronteer. Maar ik kon nergens anders heen.’
‘Het is Bridies kind,’ zei Grace.
‘Dus je wist het?’
‘Kijk maar niet zo verrast. Je vader kon ook nergens anders heen. Blijkbaar ben ik de enige veilige haven in de storm.’
‘Weet jij wie hem bij ons in een mand voor de deur heeft gezet?’ vroeg Kitty.
‘Is hij te vondeling gelegd?’
‘Ja, met een briefje.’
‘Mag ik het eens zien?’
Kitty haalde het uit haar zak. Grace las het, haar bezorgdheid leek toe te nemen. ‘Ik weet niet wie dit heeft geschreven,’ zei ze gejaagd terwijl ze het briefje teruggaf. ‘Maar óf Bridie is erin geslaagd haar zoon het klooster uit te smokkelen, óf het kind is te vondeling gelegd door iemand die erg graag wil dat jij het grootbrengt. Je vader is er vast niet gelukkig mee.’
‘Hij wil dat ik het kind terugstuur naar de nonnen. Ik geloof niet dat ik hem ooit zo kwaad heb gezien.’
‘Je moet hem even de tijd geven. Uiteindelijk krijgt hij spijt van zijn uitbarsting, dat weet ik zeker. Tot die tijd ben je hier meer dan welkom.’
‘Dank je wel.’ Kitty liet zich op de bank vallen en sloeg haar handen voor haar gezicht. Er kwamen tranen in haar ogen en ze begon te beven. De ergernis van Grace verdween. Ze ging naast haar zitten en trok haar moederlijk tegen zich aan. ‘Het komt allemaal goed,’ zei ze sussend. ‘Het is een enorme verantwoordelijkheid voor een jong meisje zoals jij. Helemaal na alles wat je hebt meegemaakt.’ Maar Kitty dacht aan Jack. Ze sloot haar ogen en in de armen van Grace gaf ze lucht aan haar wanhoop.
‘Jack wil dat ik met hem meega naar Amerika,’ vertelde ze. ‘Hij wacht op me, morgenochtend om zes uur, bij de muur van de moestuin. Maar ik kan niet…’ Haar stem brak. ‘Ik kan niet…’
‘Je kunt hier nu niet weg. Nee, natuurlijk niet. Je hebt nu de verantwoordelijkheid jegens Bridies zoon en het is alleen al om praktische overwegingen onverstandig om met een pasgeboren kind naar Amerika te vertrekken. Dat zal Jack heus wel begrijpen. Als jullie liefde sterk genoeg is, zullen jullie op elkaar wachten.’
Kitty voelde zich een beetje gerustgesteld. ‘Hij komt terug zodra de rust hier is weergekeerd, denk je ook niet?’
Grace veegde met haar duim een verdwaalde traan weg. ‘Natuurlijk komt hij terug, kindje.’
‘Je bent erg lief voor me, Grace.’ Kitty keek diep in de zachte bruine ogen van haar vriendin, overweldigd door dankbaarheid. ‘Het spijt me dat ik ooit aan je heb getwijfeld.’
De volgende morgen ging Kitty volgens afspraak naar de muur. De nacht begon te wijken voor de nieuwe dag, de zonsopgang kleurde de donkere hemel met heldere banen goud en indigo. Ze was te rusteloos geweest om te kunnen slapen. En ook al wist ze dat het erg veel gevraagd was, toch kon ze alleen maar hopen dat Jack op haar zou wachten. Ze was het aan haar vriendin en aan de Deverills verschuldigd om voor Bridies zoon te zorgen.
Eindelijk zag ze Jack aankomen, met zijn pet op en een sjofele tas om zijn schouder. Zijn brede glimlach verbleekte toen hij zag dat ze niet op een verre reis gekleed was en geen tas bij zich had. Hij trok wit weg. ‘Je gaat niet mee, hè?’ Bij het zien van de teleurstelling in zijn ogen dacht Kitty dat haar hart zou breken.
‘Nee, ik kan hier niet weg.’ Ze stopte haar handen in de zakken van haar jas. Haar vader, Bridie, het kindje… Ze kon het hem allemaal niet vertellen. Daarvoor was het te complex en nog te vers. Jack zou erop aandringen dat ze het kindje achterliet. Hij zou proberen haar over te halen alsnog met hem mee te gaan. En misschien zou ze voor zijn argumenten bezwijken. En wat dan? ‘Ik kan grootmama niet in de steek laten. En papa heeft me nodig.’
‘O, Kitty…’ verzuchtte hij kreunend. Hij zette zijn handen op zijn heupen en wendde zich af. Zijn profiel was hard en onverzettelijk, als uit graniet gehouwen. Hij staarde peinzend voor zich uit. Zijn mond vormde een grimmige streep en dat herinnerde haar aan de jonge Jack, aan die dag waarop de landloper hem tegen zijn kaak had gestompt. Even dacht ze dat hij zou zeggen dat het voorbij was. Dat dit een afscheid voor altijd zou zijn. Maar toen nam hij zijn pet af, hij keek haar aan met zijn intens blauwe ogen en sloeg zijn armen om haar heen. ‘Ik kom terug. Zo waar als God mijn getuige is.’ Hij trok haar dicht tegen zich aan en de hartstocht in zijn stem liet er geen enkele twijfel over bestaan dat hij meende wat hij zei. ‘Wanneer de rust in Ierland is weergekeerd, kom ik terug om met je te trouwen.’
‘En dan blijven we hier, in Ballinakelly,’ antwoordde ze door haar tranen heen. ‘Ze moeten er maar aan wennen.’ Ze haalde een envelop uit haar zak. ‘Voor jou. Zodat je me niet vergeet.’
‘Ik zal je nooit vergeten, Kitty. Zolang ik leef staat je gezicht geëtst in mijn hart.’ Hij kuste haar en Kitty sloot haar ogen om zijn laatste kus zorgvuldig aan haar geheugen toe te vertrouwen.
Toen stopte hij de envelop in zijn binnenzak, hij wendde zich af en verdween in het bos. Kitty bleef alleen achter, omringd door het gekwetter van de kibbelende kraaien die op de ruïne van het kasteel waren neergestreken, als grafdieven op een kerkhof.
Ze liet haar blik over de vertrouwde paden van
haar jeugd gaan. Over de koepeldaken van de kassen, over de veldjes
waar in het voorjaar de groenten in keurige rijen werden ingeplant,
over de muren waarover
’s zomers de jasmijn en de clematis woekerden, over de vroeger zo
onberispelijk onderhouden gazons waar ze croquet en tennis hadden
gespeeld en die er nu verwaarloosd bij lagen, verstikt door
onkruid. En opeens snakte ze naar haar verloren jeugd, naar het
opstandige, onbekommerde kind dat ze was geweest. Ze had destijds
niet beseft hoe gelukkig ze was. Want ondanks de wrede opvoeding
van miss Grieve, ondanks de afwijzing door haar moeder, had ze een
beschermd, gekoesterd bestaan geleid. Ze herinnerde zich hoe ze de
natuurgeesten in hun kleine bollen van licht rond de bloembedden
had zien dansen, en ze dacht aan de geesten die haar vaste
metgezellen waren geweest, aan de heimelijke gesprekken over elfen,
in de kleine zitkamer van haar grootmoeder waar het rook naar
seringen en brandende turf. Het behoorde allemaal tot het verleden.
Het meisje was een vrouw geworden, maar wie was ze, waar hoorde ze
thuis? Ze leek zelf wel een geest, rondspokend in een kasteel dat
er ook niet meer was.
Een verschrikkelijk besef van verlies overviel haar, want ineens wist ze dat ze een gruwelijke vergissing had begaan. Ze greep naar haar hoofd en slaakte een luide jammerkreet. ‘Wat heb ik gedaan!’ riep ze tegen de verlaten tuin. Met bonzend hart rende ze naar de muur, waar Jack zo-even nog had gestaan. Het bloed raasde achter haar slapen. Wat had haar bezield om hem te laten gaan? Terwijl ze wist dat ze niet zonder hem kon? Hoe had ze de liefde van haar leven kunnen opofferen voor een kind dat niet eens van haar was? Wat had haar bewogen om haar geluk op te geven? Er was niemand die dat van haar verlangde. Alleen haar eigen misplaatste plichtsgevoel.
Paniek snoerde haar keel dicht terwijl ze het bos in rende, de kortste weg naar Ballinakelly, waar Jack inmiddels op de trein stond te wachten, verslagen doordat zij hem in de steek had gelaten. Haar zicht werd vertroebeld door tranen. Ze had niets bij zich, behalve de kleren die ze aanhad, maar het deed er niet toe. Zolang ze maar bij Jack kon zijn. Zolang ze samen waren, zolang ze vrijuit konden ademen, zouden ze genoeg hebben aan hun liefde. Ze struikelde over een boomstronk, maar ze krabbelde weer overeind; ze bleef met haar jurk aan de braamstruiken haken, de doorns schaafden haar huid, maar het kon haar niet schelen. De gedachte die haar beheerste, was dat ze niet te laat mocht komen. Als de trein al was vertrokken, was ze bang dat het afscheid onherroepelijk zou zijn.
Eindelijk bereikte ze het stadje. Strompelend, met verwarde haren en een besmeurd, betraand gezicht. Terwijl ze zich voorstelde dat ze hem om de hals zou vallen, voelde ze de opluchting al. Het zou allemaal goed komen. Nog even, dan waren ze weer samen en dan zou niets hen ooit nog kunnen scheiden.
Ze werkte zich gejaagd door een groepje bomen aan de achterkant van het stationnetje. In het gedempte licht kon ze het perron zien, het stationsgebouw van rode baksteen met een witte luifel, de gammele loopbrug over het spoor… en toen zag ze Jack. Hij bood een verloren aanblik zoals hij daar stond, helemaal alleen op een verlaten perron, somber voor zich uit starend naar het niemandsland tussen de werkelijkheid en het stralende rijk waar dromen uitkwamen. Ze was zo overweldigd door opluchting dat het niet veel scheelde of haar knieën begaven het. Met haar hand opgestoken om te wuiven, probeerde ze hem te roepen. Ze kwam niet verder dan een gesmoorde kreet, die werd overstemd door het gestamp van laarzen dat weerkaatste tegen de muren van het station, toen een groep Black and Tans het perron op stormde en Jack onder schot nam. Kitty dacht dat haar hart stilstond. Ze viel op haar knieën. De hoeveelheid Black and Tans leek absurd groot voor de arrestatie van een opstandeling, maar het was duidelijk dat ze geen enkel risico namen. Tenslotte was hij hun al eerder te slim af geweest.
Hulpeloos moest ze toezien hoe Jack met een berustende uitdrukking op zijn gezicht zijn tas liet vallen en zijn armen omhoog deed. Hij werd ruw behandeld, de mannen sloegen hem tegen zijn hoofd en beukten de kolf van hun wapen in zijn maag zodat hij voorover klapte en in elkaar zakte. Kitty sloeg haar armen om haar buik en slaakte een wilde wanhoopskreet. Het geluid ging verloren in het gefluit van de trein die op dat moment het station binnenreed, brullend als een draak, gehuld in wolken stoom. Ze probeerde door de raampjes naar het perron erachter te kijken, maar ze was verblind door tranen. En tegen de tijd dat de trein weer in beweging kwam, lag het perron er verlaten bij. Jack was verdwenen. Alleen de diepe, ongeneeslijke wond die in Kitty’s hart was geslagen, herinnerde eraan dat hij er ooit was geweest.
Verteerd door een plotseling verlangen naar alles wat ze had verloren, rende ze naar het kasteel, de zwartgeblakerde trap op naar de westelijke toren, waar haar grootmoeder met een boek op schoot zat, geanimeerd converserend met haar man, alsof de brand nooit had plaatsgevonden. Adeline schrok toen Kitty kwam binnenstormen. Ze was geen bezoek van de levenden gewend. Haar zoon stond erop dat ze elkaar beneden zagen, in wat nog restte van de bijkeuken. Daar had hij een tafel laten neerzetten zodat ze althans samen konden eten. Het eten werd uit het jachthuis naar het kasteel gebracht, want Adeline weigerde Hubert alleen te laten. Berties enige hoop was dat de kou haar uiteindelijk van gedachten zou doen veranderen. ‘Grootmama!’ Kitty liet zich op haar knieën aan Adelines voeten vallen. ‘Ik ben zo ongelukkig!’ Snikkend legde ze haar hoofd in de schoot van haar grootmoeder.
Adeline legde haar boek neer en streelde haar kleindochter zwijgend over het haar, rustig afwachtend tot het ergste snikken begon weg te ebben. ‘Je moet flink zijn, kindje,’ zei ze ten slotte. ‘En dat moeten we allemaal. Het leven is een aaneenschakeling van veranderingen, maar daar moeten we ons niet door laten afschrikken. We moeten ons eraan aanpassen.’
‘Maar alles is ineens veranderd. Echt alles. Ik weet amper meer wie ik ben.’
‘Kom, kom. Dat de wereld om je heen verandert, wil niet zeggen dat jij niet meer dezelfde bent.’
‘Nee, u begrijpt het niet. Maar ik zal het u uitleggen. U bent de enige die ik kan vertrouwen.’ En ze vertelde haar grootmoeder het hele verhaal. Over Jack, over haar betrokkenheid bij de opstand, over haar vader en Bridie, en ten slotte over het kindje in de mand. Toen ze was uitgesproken keek ze met grote, betraande ogen naar haar grootmoeder op. Het gezicht van Adeline stond sereen, alsof niets van wat haar kleindochter had verteld haar ook maar enigszins had verrast. ‘Hij is gearresteerd,’ vertelde Kitty verder. ‘Misschien wordt hij wel veroordeeld! En geëxecuteerd! Dan zie ik hem nooit meer! Maar ik denk niet dat ik zonder hem kan leven, grootmama.’
‘Natuurlijk kun je dat. En je zult wel moeten,’ zei Adeline hartstochtelijk. ‘Jack zou niet willen dat je alle hoop laat varen en bij de pakken neer gaat zitten. Dat weet ik zeker.’
‘Maar hij heeft me niet gezien bij het station. Hij dacht dat ik niet met hem meeging. Ik heb hem geroepen, maar hij hoorde me niet.’
Adeline gaf haar teder een klopje op haar hoofd. ‘Dan moet je hem schrijven, Kitty. En zodra hij wordt vrijgelaten zijn jullie weer samen.’
‘Maar denkt u dat ze hem vrijlaten, grootmama? Ziet u dat? En ziet u ons samen? Wat ziet u? Want voor mij is de toekomst een grote leegte.’
Adeline keek haar kleindochter recht in de ogen. ‘Ik heb je toch verteld dat je een moedig meisje bent, een kind van Mars. Het was van meet af aan duidelijk dat je weg door het leven niet gemakkelijk zou zijn, dat je met een aaneenschakeling van kuilen en obstakels geconfronteerd zou worden. Maar daar kies je zelf voor. Het ligt in je aard om het jezelf niet gemakkelijk te maken.’ Ze streek zuchtend over Kitty’s rode haar. ‘Van al mijn kleinkinderen ben jij me het dierbaarst. Dat is altijd zo geweest. We lijken op elkaar, maar jij bent veel roekelozer dan ik ooit heb durven zijn. Ik weet niet van wie je dat hebt.’ Ze lachte. ‘Volgens Hubert heb je dat van hem, maar daar geloof ik niks van.’ Kitty sloeg haar ogen op en zag haar grootvader in de leunstoel zitten. Hij leek zo echt. Even geloofde ze bijna dat hij niet in de vlammen was omgekomen. Haar hart maakte een sprongetje. ‘Nee, kindje. Hij is maar een geest. Net als de andere Deverills. En als jij met je Jack trouwt, kunnen jullie hier gaan wonen en de gevangen erfgenamen bevrijden.’
‘Ach, wat zou dat heerlijk zijn,’ zei Kitty weemoedig.
‘Dat kleine jongetje is je bestemming, Kitty. Je vader wil niets met hem te maken hebben. En dat had ik je van tevoren kunnen vertellen. Bertie is helaas een verschrikkelijke lafaard. Dus jij zult voor het kind moeten zorgen.’
‘Maar hoe moet ik dat doen? Van papa krijg ik niets, nog geen penny, heeft hij gezegd. Maar het kind is mijn halfbroertje. De zoon van Bridie…’
‘En een Deverill. Dus hij is een van ons.’ Adeline stak vastberaden haar kin naar voren. ‘Ik ga je helpen. Hubert heeft me goedverzorgd achtergelaten, dus ik heb geld genoeg. Het kind is mijn kleinzoon. Je kunt op me rekenen. Het zal hem aan niets ontbreken.’ Kitty richtte zich op en veegde de tranen uit haar ogen. ‘Zet je schrap, dochter van Mars. Want de weg die voor je ligt, is lang en gevaarlijk. En ik voel ineens dat je hier weg moet. Nu meteen. Mijn gevoel zegt me dat je Ierland zult moeten verlaten. Moge God je op je reis vergezellen.’
Kitty liep terug naar het jachthuis waar de chauffeur al op haar wachtte om haar weer naar Grace te brengen. Met een bezwaard gemoed stapte ze in de auto en liet ze het kasteel achter zich.
Toen ze bij het landgoed aankwam stond Grace handenwringend op de stoep. De uitdrukking op haar gezicht verried dat er iets verschrikkelijks moest zijn gebeurd. ‘Goddank, daar ben je!’ Grace haastte zich de treden af. ‘Kom mee naar binnen. Jack is gearresteerd. Op het station.’
‘Hoe weet jij dat?’ vroeg Kitty verbaasd.
‘Er gebeurt hier maar weinig wat ik niet weet.’ Grace loodste Kitty met een veelbetekenende blik de hal in.
Kitty pakte haar arm. ‘Ik was erbij, Grace,’ fluisterde ze. ‘Ik had me bedacht. Ik wilde naar hem toe en ik heb het zien gebeuren.’
‘Maar ze hebben jou niet gezien?’ vroeg Grace geschrokken.
‘Nee. Wat gaat er nu met hem gebeuren?’ vroeg Kitty, hijgend van ongerustheid. ‘Ze zullen hem toch niets doen?’ In paniek herinnerde ze zich de envelop. ‘O god!’ Ze kneep Grace nog harder in haar arm. ‘Ik heb hem een foto meegegeven… en een brief.’
Grace aarzelde geen moment. ‘Dan moet je hier onmiddellijk weg. Nu meteen.’
‘Maar waar moet ik heen?’
‘Naar Londen, natuurlijk.’ Grace pakte haar bij de hand en trok haar mee de trap op. ‘Met het kind. Je kunt mijn huis in Mayfair gebruiken. Daar kun je blijven zo lang als je wilt. Hier in Ierland ben je niet langer veilig. Dus pak je spullen. En maak voort!’
Voordat ze op de overloop verdwenen, wierp Grace een blik naar beneden, naar de hal, waar op dat moment een man uit de schaduw tevoorschijn kwam. Hij streek met zijn ruwe hand door zijn dikke krullen en begon zijn overhemd dicht te knopen. Hun blikken ontmoetten elkaar in stilzwijgend begrip. Toen haastte Grace zich met Kitty de gang in. Michael Doyle zette zijn pet op, schoot zijn jasje aan en verdween.
Bridie lag te slapen op de smalle brits in de hut die ze deelde met drie andere Ierse meisjes, toen ze werd gewekt door luide stemmen, afkomstig van het dek. Ze knipperde met haar ogen en toen ze besefte waar ze was, overviel haar een gevoel van moedeloosheid. De smaragdgroene heuvels van thuis waren slechts een droom geweest. Ze schoot overeind, verstijfd door de harde matras en verzwakt doordat ze bijna twee weken lang amper genoeg te eten had gekregen. Eten waar bovendien kraak noch smaak aan zat. Terwijl ze gespannen luisterde, zwol het geroezemoes van stemmen aan tot een gebrul. Doodsangst overviel haar. Was de boot aan het zinken? Ze riep naar Eileen, het meisje uit Wicklow met wie ze tijdens de reis bevriend was geraakt. Maar toen ze van haar brits klauterde en omhoogkeek, was de slaapplaats boven haar leeg. Gejaagd kleedde ze zich aan, ze propte haar spullen in de kleine koffer en zo snel als ze kon ondanks haar knikkende knieën haastte ze zich de gang in, de trap op naar het dek.
Zo te zien hadden alle passagiers zich daar verzameld. Het eerste daglicht beloofde een koude, mistige dag, maar vanuit de grijze schemering doemden de indrukwekkende contouren op van een schitterende vrouwenfiguur die oprees uit zee. Een eerbiedige stilte daalde over de passagiers neer. Allemaal keken ze naar dit symbool van vrijheid als naar een welwillende godheid die hun een nieuwe, hoopvolle toekomst zou schenken. Christenen vielen op hun knieën en sloegen een kruis. Joden begonnen te bidden in hun talliet. Oude mannen en vrouwen huilden van geluk. Kinderen snikten omdat hun ouders dat deden. Ook Bridie begon te huilen, niet om de aanblik van het Beloofde Land, maar om het land waarvan ze voorgoed afscheid had genomen, om het kind dat ze in de steek had gelaten. Omringd door onbekenden die allemaal, net als zij, hoopten een nieuw leven op te bouwen, huilde ze om alles wat ze was kwijtgeraakt.