32

De boomgaard vol met wilde narcissen.
De lichtblauwe puntjes van de carnassia
die als kaarsen boven het gras uitsteken

Hartington, 1980

Jean-Paul keerde naar Engeland en Ava’s verwelkomende omhelzing terug. Ze rook naar Frankrijk. Naar oranjebloesem en druiven, pasgemaaid gras en hooi. Ze lagen verstrengeld onder de dakspanten van de cottage terwijl de middagzon over het bed viel en haar huid een goudbruine kleur gaf. Hij streek met zijn vingers over haar schouder, over de lichte daling van ribben naar de zachte welving van haar taille en heupen. Haar lichaam was tenger, maar vrouwelijk, met rondingen op de juiste plaatsen. Hij had het potlood uit haar haar getrokken en woelde er met zijn handen doorheen, zodat het om haar gezicht viel en dat omlijstte zoals bij de Venus van Botticelli. Hij kende haar gezicht inmiddels beter dan het zijne. Haar gevoelige groene ogen, haar lange, intelligente neus, haar korte bovenlip en haar brede, zinnelijke mond die zich zo makkelijk en met zo veel charme tot een glimlach plooide. Als ze de liefde bedreven, zag ze eruit als een meisje van twintig. Op haar wangen verscheen een blos, haar ogen sprankelden, haar lippen zwollen van verlangen en haar huid glansde alsof er doorschijnende dauw op lag.

Hij duwde haar zachtjes op haar rug en kuste haar buik, waar de huid getekend was door haar zwangerschappen. ‘Je buik is ontzettend sexy,’ zei hij terwijl hij zijn gezicht ertegenaan vlijde.

Ava lachte. ‘Littekens kun je toch niet aantrekkelijk vinden?’

‘Je snapt het niet. Je zou ze als eretekenen moeten dragen.’

‘Ze zijn lelijk.’

‘Voor mij niet, ma pêche. Het zijn tekenen van volwassenheid. Moederschap. Vrouwelijkheid. Het wonder der geboorte. Ze maken je nog mooier.’

‘Nu weet ik waarom ik van je hou,’ zei ze, zijn haar strelend. Hij liet zijn hoofd op haar buik rusten.

‘Wat zou ik graag willen dat je zwanger was van míjn kind,’ zei hij. Ava’s vingers hielden even halt. ‘Ik vraag me of hoe een kind van ons eruit zou zien.’

‘Dat zullen we nooit weten.’

‘Ik zou je buik graag zien zwellen van liefde. Een deel van jou en een deel van mij.’ Hij sloot zijn ogen. ‘Een zoon die met me samen kan werken in de wijngaard. Een dochter om te verwennen en te koesteren, zoals ik jou zou willen verwennen en koesteren, als ik je mee zou kunnen nemen naar Frankrijk. Ik wil meer van je, Ava. Meer dan je me ooit kunt geven.’ Hij legde zijn hoofd naast haar op het kussen. Met zijn hand tegen haar wang draaide hij haar gezicht naar zich toe en kuste haar. ‘Ik vervloek de god die het heeft laten gebeuren dat je Phillip eerder tegenkwam dan mij.’

‘Vervloek niemand, Jean-Paul. We zouden God juist moeten danken dat Hij ons samen heeft gebracht, ook al…’

Hij legde zijn vinger over haar lippen. ‘Zeg het niet. Alsjeblieft, zeg het niet. Die woorden steken als dolken in mijn hart. Un arc-en-ciel,’ zei hij zachtjes, met een berustende glimlach. ‘Ook al heeft Hij ons niets meer gegeven dan een prachtige regenboog.’

Ava kon de god niet vervloeken die haar Phillip had geschonken. Ze kon Jean-Paul niet uitleggen dat ze van haar man hield. Dat er vele manieren bestaan om van iemand te houden, net zoals een spectrum uit vele kleuren bestaat, en dat ze van hen allebei hield, tegelijkertijd, maar op verschillende manieren. Hij zou het niet begrijpen, en ze hoopte maar dat hij haar er nooit naar zou vragen. Ze dankte God dat Hij haar Archie, Angus en Poppy had gegeven, ook al stonden die haar geluk met Jean-Paul in de weg. Als ze iets wenste, dan was het wel dat ze een ander leven zou hebben waarin ze vrij was om zonder belemmeringen van hem te houden.

Ze was zich ervan bewust dat haar verhouding haar huwelijk in gevaar bracht, maar ze had niet het idee dat Phillip er ooit achter zou komen. Ze pasten goed op en hij was een groot deel van de tijd niet thuis. Trouwens, het voelde heel vanzelfsprekend aan om met Jean-Paul in de tuin te werken en de liefde met hem te bedrijven op het gras. Die twee dingen waren met elkaar vervlochten: haar liefde voor hem en haar liefde voor de tuin. Ze waren samen gegroeid en waren nu voor altijd met elkaar verbonden, als vogels en bessen, als konijnen en radijsjes.

Hun liefde bloeide op tegelijk met de cottagetuin, die nu een feest van kleuren was en waar het gonsde van de bijen. De schuimige appelbloesem huiverde in het briesje naast een roze klimroos die ze hadden gered en die ze in een boog over het rode poortje hadden geleid waardoor je de tuin binnenkwam. Viburnum en sering vormden een geurige achtergrond voor roze vingerhoedskruid en lelies, rode rozen en uitstoelende vrouwenmantel. Uren konden ze op de bank rondom de lijsterbes zitten, pratend over van alles en nog wat, genietend van het samenzijn, bevangen door die ongrijpbare regenboog.

De zomer zette door en de groenten die ze hadden geplant met de kinderen rijpten en konden worden geoogst. De vierkante bedden waren keurig beplant met rijen sla, Brussels lof, worteltjes, prei, uien, kolen, courgettes en rabarber. De kinderen plukten frambozen en aardbeien, en redden de vogels die van tijd tot tijd onder de netten verstrikt raakten. De lathyrus was in de gebogen frames geklommen die Jean-Paul speciaal voor dat doel had gemaakt, met daartussendoor erwten. Ava plukte de bloemen en zette ze overal in het huis neer. Elke keer dat ze de geur ervan opving moest ze aan Jean-Paul denken. Nooit van haar leven was ze zo gelukkig geweest. De oude muren die de tuin omsloten waren getooid met rozen, witte wisteria, clematis en kamperfoelie. Eekhoorntjes hipten speels rond en duiven koerden diep en zoet als zachte fluiten. Felgele moerasandijvie wolkte op vanonder de muur en breidde zich uit over het grindpad dat de tuin in de vorm van een groot kruis doorsneed. Ze koesterde zich in de lieftalligheid van haar tuin, trots op de toverkracht die ze daar hadden gezaaid.

De lange zomerdagen van juni behoorden aan hen. De kinderen zaten op school, Phillip werkte aan zijn boek, opgesloten in zijn werkkamer, of was op reis in het buitenland. Ze wiedden samen met Hector, kusten elkaar stiekem in de borders en achter de struiken, piepten ertussenuit om de liefde te bedrijven onder de dakspanten van de cottage, waar alleen de eekhoorntjes hun privacy konden schenden. Ze hadden hun eigen grapjes, een taal die ze cultiveerden met dezelfde creativiteit en verve waarmee ze de tuinen hadden gecultiveerd, en een groeiende liefde voor elkaar en de wereld der natuur die hen omringde.

In juli hadden de kinderen vrij van school en moesten Jean-Paul en Ava beter opletten dat ze niet werden betrapt, maar zolang ze samen waren, waren ze tevreden. De glimlachjes die ze elkaar toewierpen zeiden meer dan woorden ooit konden uitdrukken, en de duizend keer dat ze op een dag langs elkaar heen streken waren even elektrificerend als die lome middagen in juni toen ze naakt met elkaar hadden liggen vrijen. Hun geluk werkte aanstekelijk. De kinderen speelden om hen heen als bijen om een honingpot. Als hij thuiskwam, herkende Phillip de gloed van liefde op de wangen van zijn vrouw en begeerde hij haar meer dan ooit. Ze zag eruit als de jonge vrouw die hij had meegenomen naar Toscane voordat Archie werd geboren. Ze ging ’s avonds grif op zijn avances in, beschaamd om haar dubbelheid, in de wetenschap dat haar huwelijk iets was waar ze nooit met Jean-Paul over zou discussiëren.

Op een middag, toen de kinderen bij Toddy op Bucksley Farm aan het spelen waren, maakten Jean-Paul en Ava een rit over de heuvels. Paarse wolken pakten zich boven hen samen en wierpen een schemerig licht op het land eronder. Ze galoppeerden over het gras, en hun lach rees samen met de verre kreten van meeuwen op in de lucht. Op dit soort momenten konden ze zich goed voorstellen dat ze met z’n tweetjes jes alleen op de wereld waren, de complicaties beneden in de vallei vergeten. Hier boven konden ze tot kilometers in de omtrek kijken, naar de glooiende velden, de zilveren rivier die kronkelend omlaagstroomde naar zee, de mistige horizon, waar het al regende, glimpen van een toekomst waar ze alleen maar van konden dromen.

Jean-Paul was de eerste die inhield. Er lag een blos op zijn wangen en zijn bruine ogen schitterden van geluk. ‘Zo meteen worden we kletsnat,’ zei hij, zijn hand uitstekend zodat Ava die kon pakken.

‘Laten we de paarden vastbinden onder een boom. We komen nooit meer terug voordat het gaat regenen,’ stelde ze voor.

Voordat hij haar hand losliet, gaf hij er een kneepje in. ‘Ik hou van je,’ zei hij met een glimlach. ‘Ik geloof niet dat ik ooit zo veel van je heb gehouden.’

‘Et moi aussi, je t’aime,’ antwoordde ze, zijn glimlach beantwoordend.

Ze reden naar een bosje, waar ze afstegen en de paarden vastbonden. Ze hadden zich nog niet onder de paraplu van gebladerte geïnstalleerd, of het begon te regenen. Jean-Paul hield haar dicht tegen zich aan, met zijn rug tegen een dikke boomstam. ‘Ik ben dankbaar voor de regen,’ grinnikte hij. ‘Vandaag hebben we het ideale excuus om hier de hele middag te blijven.’

‘Toddy geeft de kinderen wel iets te eten.’

‘En wij kunnen er een paar uur tussenuit knijpen.’

‘De tuin zal hier wel blij mee zijn.’

‘Het is droog geweest de laatste tijd. Ian Fitzherbert zal ook wel blij zijn.’

‘Boeren zijn maar rare mensen. Ze zijn nooit echt tevreden over het weer. Het is ofwel te droog, ofwel te nat, te warm of te koud. Als ze het weer met een afstandsbediening konden regelen, zouden ze vast nog steeds niet tevreden zijn.’

‘In de wijnbouw gaat het ook zo. Daar maken ze zich druk om de vorst. O la la! Je hebt geen idee wat voor toeren ze allemaal uithalen om daarvan gevrijwaard te blijven.’

‘Kun je je daar dan tegen vrijwaren?’

‘Jazeker. Ze kunnen stoven aansteken om de lucht te verwarmen. Het is niet ongewoon dat een rijke wijngaard helikopters laag over de velden laat vliegen om de lucht in beweging te houden.’

‘Dat gaat wel ver.’

‘Niet als je daarmee je oogst redt.’

‘Je houdt er veel van, hè?’

‘Het is mijn thuis. Maar zonder jou heeft het geen ziel.’

‘Laten we daar nu maar niet aan denken.’

‘Ik ben zelfzuchtig, Ava. Ik wil je voor mezelf. Exclusief. Ik wil met je trouwen, een heleboel kinderen krijgen die tussen de wijnstokken op en neer kunnen rennen zoals ikzelf vroeger deed. Moet je je voorstellen wat we van de tuinen van Les Lucioles zouden kunnen maken. Met onze toverkracht maken we er zó het mooiste chateau van Frankrijk van.’

‘Dat heeft je moeder al gedaan.’

‘Wij maken het nog mooier. Snap je dan niet dat wij een unieke combinatie zijn?’

‘Jawel. Maar ik ben getrouwd en ik heb al kinderen die hier door de tuinen kunnen rennen. Wat is gebeurd kunnen we niet veranderen; we kunnen alleen maar op het moment leven. Dat is het enige wat we hebben.’

‘Ga je nog steeds met Phillip naar bed?’ Zijn vraag overviel haar.

Ze verstrakte. Ze wilde niet tegen hem liegen, maar ze wilde hem ook niet kwetsen. ‘Vraag daar nou maar niet naar.’

‘Heb ik niet het recht om het te weten?’

‘Wat zou het uitmaken?’

‘Gemoedsrust.’

‘Tussen ons verandert het niets.’

‘Ik wil dat je van mij bent.’

‘Dat zal ik nooit zijn, lieveling. Ik zal altijd getrouwd blijven met Phillip.’

‘Dat zou ik nog wel kunnen verdragen als je alleen in naam zijn vrouw was.’

‘Is liefde niet belangrijker dan bezit? Is het niet genoeg om te weten dat ik met lichaam en ziel van je hou?’

Hij kuste haar op haar voorhoofd. ‘Dat zou wel genoeg moeten zijn.’

‘Laat het dan genoeg zijn. Het is alles wat ik je kan geven.’

Op dat moment weken de wolken vaneen en scheen de zon ertussendoor als een fakkel vanuit de hemel. Ze liepen hand in hand de regen in om toe te kijken hoe een stralende regenboog zich spande over de vallei. De kleuren waren schitterend, van donkerrood tot lichtpaars.

‘Dat is wat we hebben,’ zei Jean-Paul.

‘En moet je eens kijken hoe mooi hij is.’

Hij nam haar in zijn armen en zoende haar. ‘Ik wil je niet kwijt. Ik ben zo bang om je kwijt te raken.’

‘Zeg dat niet…’

‘Beloof je me dat je naar me toe komt als je kinderen groot zijn en je niet meer nodig hebben?’

‘Dat kan ik niet beloven.’

‘Jawel, dat kun je wel. Als je van me houdt, ben je hier als ik terugkom om je te halen. Dan zijn je kinderen groot. Phillip is dan een oude man. En jij bent vrij.’

‘Maar je zult trouwen en zelf kinderen krijgen.’

‘Ik zal nooit van een ander houden.’

‘Je kunt je leven niet in de wacht zetten voor mij. Ik hou van je, maar ik ben realistisch genoeg om te beseffen dat we uit elkaar zullen groeien. Net als bij die regenboog zal de regen ons inhalen.’

‘Maar die kan onze liefde niet wegnemen. Ik zal altijd van je blijven houden.’

Ze keek op naar zijn vochtige gezicht in haar handen en staarde hem vol liefde aan. ‘Als ik een oude vrouw ben, wil je me vast niet meer hebben. Dan ben jij nog steeds jong en knap.’

‘Mijn hart zal altijd jou toebehoren.’

‘Je bent te idealistisch. Zo zit het leven niet in elkaar.’

‘Beloof het me nou maar.’

‘Oké. Ik beloof het je. Als de kinderen me niet langer nodig hebben. Als Phillip een oude man is. Als ik vrij ben, mag je terugkomen om me te komen halen.’

Hij drukte haar stevig tegen zich aan. ‘Nu kan ik weer ademhalen, want wat er ook gebeurt, nu heb ik iets om naar uit te kijken.’ Ava leunde tegen hem aan, in de zekerheid dat hij op een goede dag zijn hart aan een andere vrouw zou verpanden, zijn eigen kinderen zou grootbrengen op Les Lucioles, en de belofte die zij elkaar hadden gedaan zou vergeten.

Ze staarde naar de regenboog en wilde niets liever dan dat die aan de hemel bleef staan. ‘Zie je het roze tussen het groen en het blauw?’

‘Je plaagt me. Er is daar helemaal geen roze. Dat ligt toch naast het rood?’

‘Kijk nog eens wat beter.’

‘Ik doe mijn best.’

‘Dat is niet goed genoeg.’

‘Ik geloof niet dat het er is.’

‘Natuurlijk wel. Ik kan het zien. Mijn ogen bedriegen me niet.’

‘Dan heb jij een zintuig dat mij ontbreekt.’

‘Moet je kijken, het regent niet meer.’

‘Nu raken we onze regenboog kwijt.’

‘Maar we hebben onze eigen regenboog, hier, in ons hart.’ Ze legde haar hand tegen haar borst. ‘Die blijft bestaan zo lang als wij willen.’

In augustus was het warm en droog. De kinderen speelden met de tweeling van Toddy en andere vriendjes en vriendinnetjes van school die zich bij hun groepje voegden en als dolle honden door de tuinen zwierven. Toddy zag wel dat Ava straalde, maar stond er geen moment bij stil dat dat wel eens door Jean-Paul zou kunnen komen. Ava was niet het soort vrouw om er een verhouding op na te houden. Haar huwelijk met Phillip was het beste dat ze kende. Ze zag de veerkracht in de tred van haar vriendin, een grijns die ook in ruststand op haar gezicht bleef liggen, en een borrelende lacht die van diep uit haar binnenste kwam, als een geheime ondergrondse bron. Ze benijdde Ava om haar diepe gemoedsrust. Haar leven was als een zacht zomerbriesje.

Phillip was erg met zichzelf ingenomen dat hij haar had meegenomen naar Frankrijk. Sinds die korte vakantie leek Ava een ander mens. Hij verwenste zijn boek, het feit dat hij daardoor niet bij haar kon zijn. Maar haar zingende stem tussen de struiken buiten en haar geneurie in de hal als ze bloemen stond te schikken of als ze in de tuin met de kinderen speelde, vervulden hem met vreugde. Ze nodigden in het weekend gasten uit, zodat het huis gevuld raakte met vrienden uit Londen: schrijvers, historici, journalisten en schilders. De ogen van mevrouw Marley rolden bijna uit haar hoofd bij alle namen die ze in de krant had gelezen of waar ze van had gehoord op de radio. Ze bleven tot ’s avonds laat op, terwijl de mannen sigaren rookten en port dronken, en de vrouwen in de woonkamer zaten te kletsen en roddelen over hun echtgenoten. Ze vormden een oudere vriendengroep van Phillip, maar toch vond Ava hen stimulerend. Phillip wist dat ze er af en toe tussenuit piepte om even alleen te zijn. Dat vond hij nou juist leuk aan haar: het ene moment was ze kwiek en opgewekt, het volgende zo op zichzelf als een solitaire vogel. Hij vermoedde geen moment dat ze dan even haar toevlucht zocht in de kleine cottage om met Jean-Paul de liefde te bedrijven. Hij voelde zich volkomen zeker van haar toewijding.

Eind augustus kreeg Jean-Paul een telefoontje van zijn moeder. Het werd tijd om naar huis te komen. ‘Je vader wil dat je de wijngaard overneemt,’ zei ze. ‘Hij wordt een dagje ouder en zijn gezondheid is niet meer zo goed.’

‘Is hij ziek?’

‘Nee, maar hij is moe en wil de zaak aan jou overdragen. Om eerlijk te zijn, Jean-Paul, zit hij een groot deel van de tijd in Parijs…’ Haar stem bleef in de lucht hangen.

‘Aha.’

‘Hij wil graag dat je begin september thuiskomt. Daar staat hij op.’

Jean-Paul werd bevangen door paniek. Hij moest er niet aan denken dat er een einde aan zijn verhouding met Ava zou komen. Een gigantische barst brak zijn hart in tweeën. Hij moest er met iemand over praten. ‘Maman, ik ben verliefd,’ bekende hij haar. Zijn toon vertelde haar dat het er met die liefde niet best voor stond.

‘Wat fijn voor je, schat. Wie is ze?’

‘Je kent haar wel.’

Ze aarzelde, niet op haar gemak. ‘O ja?’

‘Ze is op Les Lucioles geweest. Het is Ava.’

Er viel een lange stilte, terwijl Antoinette deze verschrikkelijke bekentenis probeerde te verwerken. ‘Toch niet Ava Lightly, mag ik hopen?’

‘Jawel, maman. We zijn verliefd.’

‘Maar ze is getrouwd, Jean-Paul.’

‘Dat weet ik.’ Zijn stem trilde, maar die van Antoinette kreeg een stalen ondertoon.

‘Weet Phillip ervan?’

‘Nee.’

‘Weet iemand anders ervan?’

‘Alleen wij tweetjes.’

‘Er moet een einde aan komen,’ instrueerde ze resoluut. ‘Je moet er onmiddellijk een einde aan maken!’

‘Dat kan ik niet.’

‘Je zult wel moeten. Zij is niet beschikbaar voor je, Jean-Paul. Ze heeft een man en kinderen. Om er nog maar over te zwijgen dat Phillip een goede vriend van je vader is. Je hebt geen idee wat je jezelf op de hals haalt. Hier kan iedereen alleen maar ongelukkig van worden, jijzelf ook. Je moet meteen naar huis komen.’

‘Ik had gedacht dat je het wel zou begrijpen.’

‘Begrijpen? Ja, ik begrijp het wel. Ik heb er jarenlang onder geleden dat je vader me keer op keer ontrouw was. Laten we het daar maar niet over hebben. Ik wil haar naam nooit meer horen.’

‘Maar, maman!’

Antoinettes stem kreeg een mildere klank. ‘Dat zeg ik omdat ik van je hou, Jean-Paul. Jij bent mijn enige zoon. Ik heb al mijn hoop op jou gevestigd: een goed huwelijk, kinderen, een leven hier op Les Lucioles. Ava Lightly is een doodlopende weg.’

‘Ava Lightly is mijn leven.’

‘Je bent nog jong genoeg om een nieuw leven op te bouwen. Je komt er wel overheen. Het is onverantwoordelijk van haar dat ze je op het slechte pad heeft gebracht.’

‘Ik wil geen kwaad woord over haar horen. Ik was degene die zich onverantwoordelijk heeft gedragen. Ik heb hieraan schuld. Zij zou niet hebben toegegeven als ik niet steeds maar had aangedrongen. Dit moet je echt weten, maman: als ik haar in de steek moet laten, kom ik daar nooit meer overheen.’

Zijn moeder maakte aan de andere kant van de lijn afkeurende geluidjes. ‘Wat een onzin. Maar het is afgelopen nu. Wat mij betreft behoort deze kwestie tot het verleden. De eerste week van september kom je naar huis. Laten we er verder geen woorden meer aan vuilmaken.’

Jean-Paul bleef in zijn eentje in de cottage zitten zieden van woede. Natuurlijk had zijn moeder gelijk. Ava Lightly was niet voor hem weggelegd. Hij kon haar er niet toe overhalen bij haar kinderen weg te gaan; liefde en trouw waren twee van de eigenschappen die hij het meest in haar bewonderde. Want zou ze nog wel de Ava zijn die hij aanbad als ze er geen been in zag om haar jonge gezin voor hem in de steek te laten, als ze in staat was tot zo veel zelfzucht?

Hij kon zich niet herinneren wanneer hij voor het laatst had gehuild. In elk geval niet meer sinds zijn kindertijd. Maar bij de gedachte afscheid van haar te moeten nemen kwamen de tranen vanzelf. Hij begroef zijn gezicht in het kussen. Hij had de regenboog bereden in de wetenschap dat hij er op het laatst met zijn eigen bloed voor zou moeten betalen. Maar ondanks alle pijn wist hij één ding heel zeker: het was het waard geweest om een leven lang te lijden voor een zomer van vreugde.