26

De vreugde van verse kruiden
en groenten uit onze eigen tuin,
gezaaid met onze eigen zaadjestovenarij

Hartington, 2006

Miranda zat aan haar bureau. De gebruikelijke plek, de gebruikelijke muziek, maar terwijl haar vingers vol verwachting boven de toetsen van haar laptop bleven hangen, wilde de inspiratie maar niet komen. Er was haar gevraagd voor de vrouwenpagina’s van de Daily Mail een artikel te schrijven over de wederwaardigheden rond haar verhuizing van Londen naar het platteland; dat de werkelijkheid stukken minder gelukzalig bleek te zijn dan ze van tevoren had gedacht. Ze had het een paar maanden geleden op de automatische piloot kunnen schrijven, maar inmiddels keek ze er anders tegenaan. Vanachter de muur rond de moestuin hoorde ze de stemmen van haar kinderen opklinken en ze wilde niets liever dan bij hen zijn. Wanneer ze thuis waren, was het buitenleven met Jean-Paul een avontuur. Hij nam hen ’s avonds laat mee om met een lantaarn naar dassen te gaan kijken, ging met hen naar de rivier om te vissen, naar de bossen om hutten te bouwen en kampvuren aan te leggen, om de foeragerende fazanten en spelende konijntjes gade te slaan. Haar kinderen, die op het platteland in het begin niets anders hadden weten te doen dan de stad missen, maakten nu net zozeer deel uit van de natuur als de dieren die ze observeerden.

Wat haarzelf betrof: ze was eraan gewend geraakt om niet veel werk van haar haar te maken en maar weinig make-up op te doen. In Hartington werd je niet onder druk gezet om er voortdurend opgeprikt uit te zien. Dat was een opluchting. Ze vond het niet erg om op kaplaarzen rond te lopen, en hoewel ze er nog steeds stiekem naar verlangde de mooie kleren te dragen die werkeloos in haar kast hingen te wachten, verlangde ze bepaald niet terug naar het drukke sociale leven dat haar in Londen op de rand van uitputting had gebracht.

Ze schreef een snelle e-mail naar haar redactrice met het voorstel er een positief artikel van te maken. De redactrice antwoordde dat het negatief moest zijn; ze hadden al een andere journalist die bezig was met een positief verhaal. Ze konden de boom in! Dan zochten ze maar iemand anders. ‘Oké,’ zuchtte ze, en ze stond op. ‘Dat is dan dus de laatste keer dat ze me vraagt of ik iets voor haar wil schrijven. Wéér een deur die dichtgaat.’ Maar toen ze haar voet in een kaplaars stond te wurmen, besefte ze dat het haar niets kon schelen. Ik zou een roman moeten schrijven en mezelf niet moeten afbeulen met artikelen die nergens over gaan.

Miranda ging naar buiten naar de moestuin, waar Jean-Paul zaadjes aan het planten was met Storm en Gus. De kinderen zaten op hun knieën en groeven met hun kleine handjes in de aarde. Meneer Underwood leunde op zijn riek en het was wel duidelijk dat hij de hele ochtend nog niet veel meer had gedaan dan in die houding commentaar leveren in de trant van: ‘Asjemenou, volgens mij is dat daar een rups, Storm.’ Of: ‘Nou, dat moet haast wel een worm zijn.’ Miranda maalde er niet om. Ze was in een opperbest humeur. Van Jean-Paul werd ze vrolijker dan van zonneschijn. Het was zelfs heel opwindend om in zijn nabijheid te verkeren. Niet dat hij haar veel vragen over haar leven stelde – ze hadden het altijd voornamelijk over de tuin – maar hij stelde wel belangstelling in wat ze zei. Hij moedigde haar aan zich te verdiepen in de plantenwereld, om plezier te scheppen in bollen die boven de grond kwamen, en in de kleine beestjes die daartussen leefden. Hij genoot van eenvoudige dingen en zijn fascinatie was aanstekelijk. Miranda zat algauw zelf ook op haar knieën aardappelen te poten en bladerde kookboeken door op zoek naar interessante gerechten die ze daarmee zou kunnen maken als het zover was dat ze konden worden geoogst. Ze was trots op zichzelf en haar huis, maar vooral begon ze het leuk te vinden om met haar kinderen samen te zijn en verder niets anders te doen. Ze waren allemaal even enthousiast over de tuin, en Jean-Paul was degene die dat had bewerkstelligd.

De tuin zag er prachtig uit. Alles bloeide, de lichtgroene blaadjes aan de bomen gaven ze een speels aanzien, en vogelgezang schalde door de naar honing ruikende lucht. Dikke bijen gonsden boven de borders, waar de bollen nu in bloei kwamen. In de wilde tuin wemelde het van de boterbloemen, paarse camassia’s, sleutelbloemen en pluizige paardenbloemen. In de cottagetuin ontlook een weelderig bed met groene struiken samen met tulpen, narcissen en primula’s. In het midden verhief zich de lijsterbes als een zeilschip op de kronkelige rivier van het met gras begroeide pad. Onder het baldakijn van witte bloemen stond de witte ronde bank waar Jean-Paul af en toe op zat te peinzen, met zijn voorhoofd in een frons. Miranda had hem daar vaak zien zitten, hoewel ze nog steeds te beleefd was om te vragen wat hem dwarszat.

‘Mama, moet je deze zien!’ Gus wenkte zijn moeder om naar de worm te komen kijken waarmee hij door de lucht zwaaide. ‘Wat een grote!’

‘Ik wil er eentje houden als vriendje,’ zei Storm. ‘Mag dat, J-P?’

‘Natuurlijk. We kunnen hem in een potje doen en hem een naam geven.’

‘Zullen we hem dan Worzel de Worm noemen?’ stelde Miranda voor. Vervolgens, geïnspireerd door die gedachte, kondigde ze aan dat ze een potje zou gaan halen.

‘Slim van mama,’ zei Storm, die verstopt in de aarde een andere worm zag zitten; ze bukte zich om hem eruit te halen.

‘Dat is een dikkerd,’ zei meneer Underwood met een vergenoegd gegrinnik. ‘Er zitten er hier heel wat.’

‘Neem iets te drinken mee!’ riep Jean-Paul haar achterna. ‘Van dit werk krijg je dorst!’

‘Je suis faim,’ zei Storm.

‘J’ai faim,’ verbeterde Jean-Paul haar. ‘J’ai aussi soif,’ voegde hij eraan toe.

‘Dat betekent dorst,’ zei Gus.

‘Gus-de-Sterke en Heldere-Lucht, jullie leren snel!’

‘Dat is zeker Frans?’ zei meneer Underwood met een bewonderend knikje.

‘Klopt,’ grijnsde Jean-Paul. ‘Meneer Underwood, u bent zo slim als een oude vos!’

Toen Miranda in de keuken was, ging de telefoon. Het was Blythe. ‘Hallo daar, vreemdeling.’ Miranda was aangenaam verrast. Ze had sinds hun lunch voor Kerstmis niets meer van haar vriendin gehoord.

‘Hoe is het met je?’ vroeg Miranda.

‘Goed. Komende maandag ga ik naar de rechter om de scheiding te regelen.’

‘Laat hem er maar niet te makkelijk vanaf komen. Vergeet niet wat David heeft gezegd.’

‘Hoe maakt hij het? Ik heb hem al een poos niet gezien.’ Ze klonk down.

‘Om je de waarheid te zeggen, Blythe, zie ik hem ook maar weinig. Hij heeft het beredruk. Komt op vrijdagavond laat hier en gaat zondagmiddag alweer vroeg terug.’

‘Je zou een minnaar moeten nemen,’ zei Blythe monter. ‘Dat zou ik tenminste doen als ik ergens op het platteland moest bivakkeren. Dat zal wel vaker gebeuren, stel ik me zo voor.’

‘Breng me niet op ideeën,’ antwoordde ze, denkend aan Jean-Paul.

‘Ik wil gewoon graag de hele toestand achter de rug hebben, zodat ik verder kan met mijn leven.’

‘Waarom kom je niet het weekend hiernaartoe?’ stelde Miranda voor. ‘David zou het leuk vinden om je te zien. De tuinen zien er schitterend uit en ik zou je graag rondleiden door het huis.’

‘Begin je je al een beetje thuis te voelen?’

‘Jazeker. Op dit moment zou ik nergens anders liever willen zijn. Elke ochtend word ik wakker bij het gezang van honderden vogels in de bomen en van de bloemengeur die door mijn raam naar binnen komt. Het is paradijselijk. Kom hierheen, dat zou ik enig vinden.’

‘Ik dacht dat jij zo van de stad hield.’

‘Dat hield ik ook, maar ik kan het Londense tempo gewoon niet meer bijhouden. Ik vind het hier prettiger, omdat het er kalmer aan toegaat.’

‘Ik heb de laatste tijd niet veel artikelen van jouw hand gelezen. Ben je soms ook gestopt met werken?’

‘Ik ben alleen wat kieskeuriger geworden.’

‘Heeft het buitenleven je ambitie lamgelegd?’

‘Er is hier gewoon zo veel te doen, ik krijg de tijd niet om aan mijn computer te gaan zitten.’

‘Dat klinkt heerlijk. Wanneer wil je me hebben?’

‘Wanneer je maar wilt. Het gaat er hier op het platteland gemoedelijk aan toe. Ik heb geen plannen.’

‘Dit weekend heb ik afspraken, maar het weekend daarna ben ik vrij.’

‘Mooi zo. Ik zal het tegen David zeggen; hij vindt het vast heel leuk. Als je even niet oplet, geeft hij je straks nog meer adviezen. Gigantische parelen der wijsheid.’ Ze lachte.

‘Geloof het of niet, maar die kan ik best gebruiken. Weet je, de meesten van onze vrienden hebben partij gekozen voor die klootzak. Mij zien ze als de slettenbak.’

‘Niet op letten. Hij heeft alleen maar een grotere mond dan jij.’

‘O, wat mis ik je toch, Miranda. Jij kunt zo goed luisteren.’ Ze zuchtte. ‘Ik voel me nu al meteen stukken beter.’

‘Als je hiernaartoe komt, word je nog veel vrolijker van mijn tuin. Ik ben er zelf een ander mens door geworden.’

‘Zo klink je in elk geval wel. Hoewel ik me afvraag hoe lang het gaat duren voordat je met je staart tussen de benen terugkomt naar de stad,’ merkte Blythe met de nodige spot op. ‘Al die herfstcollecties van grote modeontwerpers. Zó erg kun je nu ook weer niet veranderd zijn!’

‘We zullen zien,’ antwoordde Miranda losjes, zonder ook maar een greintje jaloezie op haar vriendin te voelen. Ze legde de telefoon neer en liet haar ogen over de kan met sleutelbloemen dwalen die op de keukentafel stond, en over de drie mandjes met lila hyacinten die Jean-Paul op de vensterbank had gezet. Het vertrek rook naar lente.

Ze maakte een kan vlierbessenlimonade klaar en vond een leeg potje in de bijkeuken. Toen ze terugliep de hal in wierp ze een blik naar binnen in haar werkkamer, waar haar laptop in de schaduw stond. Ze voelde zich niet schuldig of gefrustreerd. Ze danste bijna door de openslaande deuren het terras op. De zon scheen, de lucht was warm, Jean-Paul was in de tuin en betoverde die met zijn eigen, unieke magie. Ze begon langzaamaan te begrijpen wat die inhield.

De kinderen hadden een fraai stel wormen en torren verzameld, die ze met wat grassprieten in het potje deden. ‘Gaan ze nou dood?’ vroeg Storm aan Jean-Paul.

‘Niet als je ze maar een klein poosje houdt. Aan het eind van de dag moet je ze terugzetten. Ze horen in de tuin.’ De kinderen liepen weg om nog meer beestjes te zoeken. Meneer Underwood dronk zijn bekertje sap leeg en keerde met tegenzin terug naar de duiventil. In februari waren er een paar bomen omgewaaid. Hij ging verder waar hij was gebleven voordat het gelach van de kinderen hem naar de moestuin had gelokt.

Miranda ging met haar eigen bekertje sap op het gras zitten toen Jean-Paul aan het werk toog om het klimrek voor de lathyrus vast te zetten met ijzerdraad. Ze sloeg hem gade terwijl hij daarmee bezig was, zijn vingers ruw, zijn nagels kort: de handen van een man die zijn hele leven in tuinen had gewerkt. Die handen hadden iets roerends, net als zijn gezicht, dat er in rust verdrietig uitzag. ‘Ben je altijd tuinman geweest?’ vroeg ze.

‘Zolang als ik me kan herinneren.’ Zijn handen hielden even stil. ‘Voor die tijd stelde mijn leven niets voor. Ik hield me alleen maar met frivole dingen bezig.’

‘Wat bracht je ertoe?’

‘Mijn moeder. Ik ben opgegroeid in een wijngaard in Bordeaux. Zij was een fervent tuinierster.’

‘Leeft ze nog?’

‘Nee. Ze is afgelopen zomer overleden.’

‘Wat naar voor je. Hadden jullie een nauwe band?’ Ze wrikte hem langzaam open, als een zeldzame en mysterieuze schelp. Ze wist heel zeker dat er vanbinnen iets moois zat, als het haar lukte daartoe door te dringen.

‘Ik was haar enige zoon. We hadden een heel nauwe band.’

‘Wat was ze voor iemand?’

Hij keek haar gestaag aan, alsof hij probeerde te bedenken hoeveel hij haar kon vertellen. Zijn ogen veranderden in een zachtere tint bruin. ‘Ze was waardig en ingetogen. Ze had iets sereens over zich. Ze was heel sterk.’

‘Was ze knap om te zien?’ vroeg ze, hoewel ze het antwoord al wel wist.

‘Ze had zwart haar, dat ze in een wrong droeg. Ik heb het bijna nooit los gezien, behalve ’s avonds vlak voordat ze naar bed ging. Toen ik nog een kleine jongen was, kwam ze me zo een nachtzoen geven en dan dacht ik dat ze wel een engel moest zijn, zo mooi. Haar haar viel als glanzende zijde over haar rug. Naarmate ze ouder werd, werd het grijs. Toen zag ik het nooit meer los. Ze verloor nooit haar waardigheid of sereniteit, tot aan de dag van haar dood niet.’

‘Mag ik vragen hoe ze is gestorven? Ze was vast nog niet oud.’

‘Ze was drieënzeventig. Ze is vredig overleden in haar slaap. Ze mankeerde niets. Ze werd gewoon niet meer wakker.’ Hij haalde zijn schouders op en schudde zijn hoofd. ‘Haar hart hield op met tikken, net als bij een klok.’

‘Leeft je vader nog wel?’

‘Ja. Die woont in Parijs. Mijn ouders konden het niet zo goed met elkaar vinden.’

Plompverloren stelde ze de vraag die ze al had willen stellen sinds ze hem voor het eerst had ontmoet. ‘Jean-Paul, ben je ooit verliefd geweest?’ Heel even was ze bang dat ze te ver was gegaan. Zijn gezicht werd dat van een vreemde, afgetrokken en grauw van verdriet. Geschrokken wilde ze net over iets anders beginnen, hem vragen naar de wijngaard, hem nog wat herinneringen ontlokken, maar hij gaf al antwoord voordat ze de tijd kreeg om haar mond open te doen.

‘Eén keer,’ antwoordde hij op vlakke toon. ‘En daar zal het bij blijven. Ik zal nooit meer liefhebben.’

Miranda voelde een golf van teleurstelling door zich heen slaan, alsof zijn antwoord haar hoop de bodem in had geslagen. Ze staarde in haar lege bekertje. ‘Wil je nog wat limonade?’ vroeg ze in een poging de stilte te doorbreken en te doen alsof er niets gebeurd was. Maar de schelp was dichtgeslagen.

‘Dus je leeft al je liefde uit op de tuinen,’ zei ze schor. Hij reageerde daar niet op, maar zijn gezicht verzachtte en zijn mondhoeken gingen omhoog. ‘Jij bezit een gave, Jean-Paul,’ vervolgde ze, moed vattend. ‘Jouw liefde doet niet alleen de tuin groeien, maar ook mijn kinderen. Ze zijn net zo tot bloei gekomen als die kersenbomen daar. Dankzij jou zitten ze elkaar niet meer voortdurend in de haren. Ze zijn gestopt met televisiekijken. Je hebt ze dingen geleerd over de wonderen der natuur, en hoe leuk het is om tussen bomen en bloemen te verkeren. Daar ben ik je heel dankbaar voor.’

‘Het komt niet alleen door mij,’ zei hij terwijl hij een pot lathyrus pakte om die onder aan het rek te planten. ‘Je kinderen willen graag met jou en David samenzijn.’

‘Ik wist eerst niet wat ik met ze moest doen,’ gaf ze toe. ‘In Londen hadden ze een kindermeisje. Nu ben ik gaan inzien dat ik ze nooit echt zag. ’s Ochtends gingen ze naar school en Jayne haalde ze ’s middags weer op en hield ze tot zes uur bezig. Ik hoefde ze alleen maar in bad en in bed te stoppen. Ik was bang om ze van slag te maken, dus liet ik ze naar video’s kijken, terwijl ik hun verhaaltjes had moeten voorlezen en naar ze had moeten luisteren. Gus was een probleemgeval; hij vocht op school met andere kinderen en verstoorde de sfeer in de klas. Verhuizen is het beste wat we ooit voor hem hebben gedaan. Hij heeft hier echt zijn draai gevonden. Dat komt door jou, Jean-Paul. Door jou en de tuin.’

‘Gus wil zich alleen maar belangrijk en gewaardeerd voelen, Miranda. Is het je wel eens opgevallen hoe hij naar je kijkt?’

‘Naar mij?’

‘Ja. Hij is uit op jouw goedkeuring en bewondering. Een kinderhand is gauw gevuld; ze willen alleen maar je aandacht en je liefde.’

‘Maar ik hóú ook van ze!’

‘Het is niet genoeg om te zeggen dat je van ze houdt. Dat moet je hun ook laten zien. Woorden betekenen helemaal niets als je je daden er niet mee in overeenstemming brengt.’

‘Hoe kun je zo wijs zijn, terwijl je zelf niet eens kinderen hebt?’

‘Omdat ik die dingen jaren geleden geleerd heb van een heel bijzondere vrouw. Zij stelde haar kinderen boven alles, zelfs boven haar eigen verlangens. Voor haar kwamen ze op de eerste plaats.’

‘Is het dan verkeerd om een werkende moeder te zijn?’

‘Helemaal niet. Je moet ook over jezelf tevreden kunnen zijn. Als je niet gelukkig bent, voelen ze dat aan. Kinderen hebben hun moeder en vader nodig. Gus heeft behoefte aan zijn vader.’

‘Dat weet ik.’ Maar hij heeft jou, dacht ze. Jij bent beter dan welke vader ook. Jij betrekt hem bij wat je doet, je inspireert hem, je speelt met hem, brengt hem tot bloei, geeft hem het gevoel dat hij speciaal en belangrijk is. Jij bent degene tegen wie hij opkijkt. Jij bent degene van wie hij houdt. David denkt alleen maar aan zichzelf.

Opeens wierp een donkere wolk van wrok een schaduw over haar heen. ‘Ik heb mijn man ook nodig,’ vertrouwde ze hem zachtjes toe.

‘Zeg dat dan tegen hem,’ zei hij eenvoudig.

Ze stond op, zocht de lege bekertjes en de kan bij elkaar, en slaakte een zucht. ‘Het leven is zo ingewikkeld. De liefde is zo ingewikkeld.’

‘Maar als die er niet zou zijn, was het leven ondraaglijk.’

‘Hoe verdraag jij het dan?’ vroeg ze voordat ze zichzelf kon tegenhouden. Het drong tot haar door dat David niet langer in het middelpunt van haar wereld stond. Jean-Paul had qua genegenheid zijn plaats ingenomen. Ze hield van hem; ze kon er niets aan doen.

‘Ik heb geen keus,’ antwoordde hij. Ze liep weg en draaide zich om bij de poort in de hoop dat hij haar na zou kijken. Maar hij stond met zijn hoofd gebogen over de lathyrus, in gepeins verzonken.

Miranda kreeg het gevoel dat haar leven op dat van Ava begon te lijken. De parallellen sprongen wel erg in het oog. Allebei waren ze verliefd geworden op hun tuinman. David kwam haar voor als een klein scheepje dat wegdreef op de stroming. Zou hij haar horen als ze hem nariep? Zou het hem iets kunnen schelen? Zou hij de moeite nemen om terug te roeien?

Opeens kreeg ze inspiratie om te gaan schrijven. Met bonzend hart realiseerde ze zich dat ze haar verhaal gevonden had. Een meeslepend liefdesverhaal in de grootse stijl van Anna Karenina en Gejaagd door de wind. Het speelde zich hier vlak onder haar neus af. Ze was er zelf een personage in. Als ze Jean-Paul niet kon krijgen, zou ze haar verlangen bevredigen door een roman te schrijven.

Terwijl de kinderen in de tuinen speelden, zette ze de ramen in haar werkkamer open, zodat de naar honing geurende bloesemgeur van de boomgaard de kamer kon vullen. Ze koos een cd uit met lichte klassieke muziek en ging aan haar bureau voor haar computerscherm zitten. De muziek voerde haar mee tot diep in haar verbeelding, waar haar verlangens als slapende zaadjes in een bed van rijke en vruchtbare aarde lagen. Haar vingers vlogen over de toetsen, steeds sneller naarmate ze die zaadjes water gaf door zich in woorden uit te drukken en ze ze voelde groeien. Ze ademde diep in, ervan overtuigd dat ze de pittige geur van oranjebloesem kon ruiken.

Toen ze die avond de kinderen voor het slapengaan een verhaaltje voorlas, kroop Gus knus tegen haar aan en het zijn hoofd op haar schouder rusten. Ze was geroerd door de verandering die zich bij haar zoontje had voltrokken; hij was niet langer het probleemkind dat hij in Londen was geweest. Maar aan zijn frons kon ze wel zien dat hem toch iets dwarszat.

‘Mama, waarom speelt papa nooit met ons?’

‘Omdat hij het heel druk heeft, lieverd.’

‘Maar jij speelt wel met ons.’

‘Dat komt doordat ik de hele week hier ben, maar hij moet in Londen werken.’

‘Maar in het weekend dan?’

‘Dan is hij moe.’

‘Ik wou dat J-P mijn papa was.’ Miranda voelde een koude vuist zich sluiten om haar hart.

‘Dat meen je vast niet, Gus,’ antwoordde ze.

Hij schoof ongemakkelijk heen en weer. ‘J-P houdt van ons zoals papa van ons zou moeten houden.’

‘Papa houdt heel veel van jullie.’ Gus leek niet overtuigd. ‘Hij zou het heerlijk vinden om de hele dag met jullie op te trekken, net zoals Jean-Paul doet. Maar hij moet naar de stad om geld te verdienen, zodat we hier in dit mooie huis kunnen wonen, en zodat Storm en jij naar school kunnen…’

‘Maar hij wil me wegsturen naar kostschool.’

Miranda haalde diep adem. Ze kon niet ontkennen dat het plan was dat allebei de kinderen naar kostschool zouden gaan. ‘Op kostschool vind je het vast leuk, Gus. Daar kun je de hele dag sporten en een heleboel vrienden maken.’ Hij keek weg. ‘En in het weekend kom je dan naar huis. Alleen grote jongens gaan naar kostschool.’

‘Ik wil geen grote jongen zijn,’ fluisterde hij.