16
Het dappere roodborstje op mijn vensterbank.
Ochtendwandelingetjes om het
ijs in het vogelbadje te breken
November bracht kortere dagen en koude winden. ’s Nachts huilden de stormen om het huis als plaaggeesten die kinderen zo de stuipen op het lijf wilden jagen dat ze in het bed van hun ouders kropen. Het regende bijna niet. De lucht was droog, de hemel blauw, het licht scheen helder en scherp op de rode bladeren van de amberbomen. Jean-Paul en Ava waren druk bezig met de aanplant van de wilde tuin. Naarmate kerst steeds dichterbij kwam leken ze met elkaar te vergroeien als bomen, zich amper bewust van hun zich verdiepende vriendschap. Ze begonnen op elkaars handelingen te anticiperen, hadden aan een half woord genoeg en lachten heel wat af. Hoewel ze eerst hadden gedacht dat ze maar weinig met elkaar gemeen hadden, bleek dat toch best veel te zijn. Ze waren allebei vooral helemaal in de ban van de magie van de tuin en de geheime wereld van de flora en fauna die die bewoonde.
Als de kinderen thuiskwamen uit school wilde Ava niet werken, tenzij ze iets te doen had waarin ze hen kon betrekken. Tijd met haar kinderen was kostbaar. Ava kon wel merken dat ze het leuk vonden dat Jean-Paul er was. Hij nam de tijd voor hen en speelde spelletjes die altijd creatief en origineel waren. Ze gingen vogels kijken, tekenden ze na in de aantekenboekjes die hun moeder hun gaf, schreven in hun grote, kinderlijke hanenpoten hun leefgewoonten ernaast. Poppy verzamelde veren en plakte die op de bladzijden samen met bladeren die erbij pasten. Ze had er het liefst ook nog beestjes bij geplakt die de vogels aten, ware het niet dat haar moeder haar had uitgelegd dat levende dieren met respect behandeld dienden te worden. ‘Dat ze zo klein zijn betekent nog niet dat ze niet net als wij gevoel hebben. Als je vanaf grote hoogte naar ons omlaag zou kijken, zouden wij net zo klein zijn als zij, maar wij voelen wel pijn, toch?’ Dus zeulde Poppy een schoenendoos met zich mee waarin ze wormen en slakken verzamelde om ze van dichtbij te kunnen bekijken voordat ze ze terugzette op de grond.
Jean-Paul hielp de kinderen met schetsen. Hij leerde hun hoe ze goed moesten kijken en wat ze zagen, konden weergeven op papier. Angus had, ook al was hij nog maar zes, er talent voor; hij nam zijn schetsen mee terug naar het huis om ze aan de keukentafel in te kleuren. Ava lijstte de mooiste in en hing ze in haar slaapkamer.
Op een middag aan het begin van december gingen ze op verkenning naar het bos. De koeien waren het veld achter het tijmpad in gelaten. De kinderen wilden ze graag tam maken en staken hun handen naar ze uit, zodat de dieren met hun ruwe tong hun huid konden likken. Ian Fitzherbert had de tijd genomen om hun uit te leggen waarom hun tong zo aanvoelde en dat ze vijf magen hadden om melk te kunnen produceren. De kinderen beschouwden alle dieren als hun vrienden, zelfs de harige spinnen die Ava stiekem verschrikkelijk vond. Elke keer dat Archie er eentje had gevonden om in een potje te doen kon ze het wel uitkrijsen, maar ze besefte dat ze haar kinderen daarmee alleen maar zou leren bang voor ze te zijn. Dus glimlachte ze trots en zei tegen hem dat hij een slimme jongen was, en dat ze er prachtig uitzagen zoals ze met hun dikke lijfjes en rappe pootjes rondkrabbelden achter het glas. Ze liet hun webben zien, vooral als het had geregend en ze fonkelden als juwelen, of als ze bezet waren met rijp nadat het had gevroren. Ze hield zichzelf voor dat de spinnen zelf er ook niets aan konden doen dat ze zo lelijk waren. Hoe kon ze van tuinen houden als ze niet van alles hield wat zich daarin bevond?
Die middag namen ze manden mee om die te vullen met ‘schatten’ van de bosbodem. Poppy zocht naar veren – van de vele fazanten en patrijzen die Ian Fitzherbert fokte, maar ook van duiven en kleinere vogels. De jongens gaven de voorkeur aan substantiëlere zaken, zoals kastanjes, maar die hadden ze al in oktober verzameld, opgepoetst en aan een touwtje geregen om er spelletjes mee te spelen. Nu viel er niet veel anders meer te verzamelen dan paddenstoelen. Ava wist niet goed welke eetbaar en welke giftig waren, dus verbood ze de jongens ze aan te raken en moedigde ze hen aan op zoek te gaan naar andere dingen, zoals bijzondere bladeren, of lege patroonhulzen.
Terwijl zij druk tussen de bomen en struiken rondscharrelden, liepen Jean-Paul en Ava samen het pad op dat midden door het bos voerde. Ze voelden geen behoefte om iets te zeggen. Ze sloegen de kinderen gade en prezen hen wanneer ze aan kwamen rennen om te laten zien wat ze gevonden hadden, maar afgezien daarvan liepen ze voort in de comfortabele stilte zoals die tussen oude vrienden kan heersen. Het licht was zacht, want de zon stond laag aan de westelijke hemel en bescheen de goud kleurende boomkruinen. Het was fris hier beneden in de schaduw, maar Ava droeg desondanks alleen een t-shirt en haar gezicht gloeide. Ze keken naar de wisselende kleuren van de zonsondergang, geroerd door de melancholie van de stervende dag. Uiteindelijk kwamen ze bij de rand van het bos. Jean-Paul bleef staan.
‘Wat is de tragedie van de zonsondergang toch mooi,’ zei hij.
‘Dat komt doordat het zoiets vergankelijks is,’ antwoordde ze, starend over het veld. ‘Je kunt er maar heel even van genieten en dan is het weer voorbij, net als een regenboog.’
‘Het zal wel menselijk zijn om te willen hebben wat we niet kunnen krijgen.’
Ava deed alsof ze niet in de gaten had waar hij met die woorden op doelde.
‘Ik hou van dit jaargetijde,’ zei ze monter, en ze liep verder. ‘Het is buiten lekker fris, maar er hangen toch nog bladeren aan de bomen, en die krijgen van die schitterende kleuren. Hartje winter vind ik een trieste tijd. Dan groeit er niets en is alles dood.’
‘Ik heb bewondering voor je,’ zei hij opeens.
Ava lachte. ‘Hoe dat zo? Volgens mij valt er aan mij niet veel te bewonderen.’
‘Je hebt een fijn gezin. Je kinderen zijn gelukkig. Je huis straalt een betoverende warmte uit. En jij, Ava, jij hebt een innerlijke schoonheid die steeds groter wordt naarmate ik je beter leer kennen.’
‘Nou, Jean-Paul, dat is heel lief gezegd van je. Ik had nooit gedacht dat ik over innerlijke schoonheid zou beschikken.’
‘Jazeker wel. Je hebt iets over je wat ik nog nooit bij iemand heb gezien. Je bent een vat vol tegenstrijdigheden. Je lijkt heel zelfverzekerd, maar ik kan wel merken dat je vanbinnen niet zo bent als je je voordoet. Je kunt mooie verhalen vertellen, je kunt heel onderhoudend zijn, maar toch ben je het liefst alleen. Je doet alsof je spinnen geweldig vindt, maar ik zie aan je dat ze je bang maken. Je bent een geweldige vrouw. Daar bewonder ik je nog het meest om.’
‘Bedankt,’ zei ze bruusk. ‘Dat zal ik eens tegen Phillip zeggen. Hij vindt het vast leuk om te horen dat iemand mij bewondert.’
‘Ik denk niet dat hij het leuk zou vinden om te horen dat een andere man verliefd dreigt te worden op zijn echtgenote.’
Daar zei Ava niets op.
‘Je hoeft geen antwoord te geven. Ik weet ook wel dat je getrouwd bent en van je man houdt.’
‘Waarom zeg je het dan tegen me?’ vroeg ze verstoord. Deze liefdesverklaring zou hun aangename vriendschap wel eens de das om kunnen doen.
‘Omdat jij me misschien op een dag komt verrassen met de mededeling dat jij hetzelfde voelt voor mij.’
Ze stak haar handen in haar zakken. ‘Ik ben veel te oud voor je,’ zei ze in een poging het luchtig af te doen, maar ze durfde hem toch niet recht aan te kijken. ‘Jij bent bij mij in dienst. Je mag helemaal niet verliefd worden op je baas.’
‘Ik kan er niets aan doen.’
‘Je bent een Fransman; die worden op iedereen verliefd.’
‘Dat zie je verkeerd. Ik heb mijn hart nog nooit aan iemand verpand.’
‘Alsjeblieft, Jean-Paul, bewaar je geflirt maar voor Lizzie en Samantha. Die zijn meer van jouw leeftijd en ze zijn vrij om je liefde te beantwoorden.’
‘Snap je het dan niet? Ik voel niets voor die meisjes. Ze zijn best aardig, maar jij bent wijs en creatief en origineel. Ik kan niets moois ontdekken aan gezichten waarvan je niets anders af kunt lezen dan alleen dat ze jong zijn. Ik geniet van elke lijn op jouw gezicht, Ava, van elke uitdrukking, omdat die telkens verandert. In vergelijking daarmee zijn hun gezichten nietszeggend. Zij hebben niet geleefd. Jij bent een oude ziel. Je hebt vele levens geleid, en ik ook. Ik heb het gevoel dat ik mijn hele leven naar jou heb gezocht, Ava. Dat het gat in mijn hart precies jouw vorm heeft. Ik lig er ’s nachts van wakker.’
Ze liepen verder in een stilte die nu ongemakkelijk tussen hen in hing.
‘Het spijt me dat ik je verdrietig heb gemaakt,’ zei hij uiteindelijk. ‘Dat was niet de bedoeling.’
Ze keek hem aan. Hij had zijn gezicht in een frons getrokken en zijn ogen leken weggezonken in de schaduw. Ze had ineens met hem te doen.
‘Het spijt mij ook,’ antwoordde ze, beseffend dat dit geen dwaze grap was. Als vriend verdiende hij het dat er met respect met zijn gevoelens werd omgegaan. ‘Het spijt me dat ik niet van jou kan houden,’ voegde ze er zacht aan toe.
‘Wil je dat ik wegga?’
‘Niet als jij wilt blijven.’
‘Ik wil blijven. Ach, had ik het maar niet gezegd. Had ik onze vriendschap maar niet kapotgemaakt.’
‘O, Jean-Paul, hoe zou je dat ooit kunnen?’ In een opwelling vloog ze hem om de hals. Hij sloeg zijn armen om haar heen en beantwoordde haar omhelzing. Ze hield haar adem in. Wat voelde dit vanzelfsprekend aan. Ze maakte zich van hem los, even uit evenwicht gebracht. ‘We hebben nog zo veel te doen in de tuin. Ik kan niet zonder je.’
Ze liepen verder langs de bosrand. De zon zonk dieper en dieper, tot er alleen nog een oranje gloed aan de horizon hing. De kinderen kwamen met volle mandjes het bos uit rennen. Archie hield een spin in het kommetje van zijn handen en Poppy had veren in haar haarband gestoken. Angus had slakken verzameld, en een gigantische paddenstoel, ondanks zijn moeders instructies. ‘We zullen hem aan mevrouw Marley laten zien,’ zei Ava terwijl ze zijn mandje van hem overnam. ‘Zij weet wel of we hem kunnen opeten. Maar tot die tijd mag je niet aan je vingers likken. Ik wil niet dat je buikpijn krijgt.’ De rest van de weg naar huis bleven de kinderen dicht bij hen. Ava babbelde over de tuin en probeerde wat Jean-Paul had gezegd uit haar hoofd te zetten. Maar dat hing als een neonbord tussen hen in en viel onmogelijk te negeren.
Toen ze terug waren bij het huis, bleef Jean-Paul even op het grind staan dralen. ‘Wil je binnenkomen voor een kopje thee?’ vroeg ze terwijl ze haar laarzen uittrok.
‘Nee, dank je. Ik ga terug naar de cottage. Ik heb zin om te schilderen.’
Ava begreep dat wel. Als zij melancholiek gestemd was, zat ze het liefst alleen in de tuin. ‘Dan zie ik je morgen.’
‘Welterusten,’ zei hij, en hij liet zijn blik iets langer op haar rusten dan nodig was. Ze keek hem na toen hij wegliep in de richting van het veld, waarbij zijn laarzen zwaar knarsten op de steentjes. Ze sloot de deur. Als je eenmaal binnen in het licht stond, leek het buiten pikkedonker.
Die avond zat ze met Phillip in de zitkamer, terwijl ze probeerde wat te lezen. Het vuur knapperde in de haard en er klonk een lied van Crystal Gale op de pick-up. Na een poosje drong het tot haar door dat ze twee keer dezelfde bladzijde had zitten lezen. Haar ogen gingen langs de woorden, maar in gedachten liet ze steeds weer haar gesprek met Jean-Paul de revue passeren. Het was een schok om te ontdekken dat hij meer voor haar voelde dan vriendschap. Als ze de diepe blik in zijn ogen niet had gezien, zou ze zijn bekentenis hebben afgedaan als een overgangsrite die voor een Latijnse man heel natuurlijk was. Hij had geen spelletje willen spelen. Hij was echt verliefd op haar geworden. Ze sloeg de bladzijde om en deed het voor zichzelf af als een koorts waar hij wel van zou genezen. Ze wierp een blik op Phillip in zijn fauteuil, met zijn leesbril op het puntje van zijn neus. Hij voelde haar kijken en sloeg zijn ogen op. ‘Waar kijk je naar, Struikje?’
‘Naar jou,’ antwoordde ze met een glimlach. ‘Zie je iets wat je bevalt?’
‘Ik zie iemand van wie ik hou,’ zei ze naar waarheid.
‘Wat fijn om te horen. Als dat niet zo was, zou ik diep teleurgesteld zijn.’
‘Gekkie!’
Hij keek weer in zijn boek.
Ava zette de gedachte aan Jean-Paul van zich af en keek weer in het hare. Maar Jean-Pauls bekentenis had een barstje gemaakt in haar hart, omdat die haar ijdelheid streelde. Een barstje dat, ook al was het nog zo klein, toch het geheel verzwakte.
Ik moet toegeven dat ik me gevleid voelde door zijn bekentenis, en best wel opgewonden. Een man die zo knap is als M.F. en die mij aantrekkelijk vindt, zoiets was niet in me opgekomen. Ik had nog nooit ook maar één moment aan liefde gedacht. Hij was als een mooi dier dat je vanuit de verte bewondert – om er vriendschap mee te sluiten, niet om het voor jezelf te hebben. Hoe verontrustend ik ons gesprek in het bos ook vond, ik hield het voor me. Ik vertelde Phillip er niets over. Misschien was ik ergens in de donkerste krochten van mijn hart ook wel verliefd op hem aan het worden, maar besefte ik dat gewoon niet. Ik had hem terug moeten sturen naar Frankrijk, om de pijn te vermijden die zou volgen. Maar hoe had ik dat van tevoren moeten weten? Ik was me totaal niet bewust van het gevaar waar ik op af stevende, als een scheepje dat vrolijk ronddobbert op kalme wateren, maar af koerst op een onzichtbare waterval die dreigde alles te vernietigen wat me dierbaar was. Op dat moment genoot ik alleen maar van de aandacht, vanuit de veiligheid van mijn huwelijkssponde.
Miranda moest huilen. Alleen in haar werkkamer krulde ze zich op in de fauteuil bij de haard. Met een vinger streek ze over het rode blad van een amberboom die op de bladzijde zat vastgelijmd. Zij was nu acht jaar getrouwd, maar ze had nog nooit zo’n intense liefde gevoeld als Ava.