5

Het stenen bruggetje bij zonsondergang.
Het amberkleurige licht dansend op
het gladde oppervlak van de rivier

Gus keek haar na en keerde toen terug naar de cottage. Hij was woedend dat ze zijn geheim had ontdekt, maar maakte zich toch een beetje zorgen dat ze niet was teruggegaan over de brug, maar langs de rivier was blijven rennen, waar ze het terrein niet kende. In Londen had hun moeder hun geen moment uit het oog gelaten. Als ze zich in het park ook maar even achter een bosje hadden verstopt had ze hen teruggeroepen, met een stem die strak was van paniek. Nu dwaalde Storm in haar eentje rond. Gus voelde zich schuldig. Als haar iets overkwam, zou het zijn schuld zijn. Maar die zorgen bleven niet lang aan hem knagen. Hij begon de bovenverdieping te verkennen, waar onder de balken twee slaapkamers en een badkamer waren. De zon scheen naar binnen door de raampjes en ving de stofvlokjes die zijn voeten hadden opgeworpen, zodat ze sprankelden als glittertjes. Het was stil en warm, en er hing iets van toverkracht in de lucht. Gus was Storm alweer volkomen vergeten en stapte de eerste slaapkamer binnen.

Storm haastte zich luid snikkend langs de oever van de rivier. Ze haatte Gus, ze haatte het platteland, ze haatte haar nieuwe school en ze haatte het nieuwe huis. Ze wilde terug naar Londen, naar haar oude slaapkamer, naar haar school, waar ze een heleboel vriendjes en vriendinnetjes had, naar alles wat knus en vertrouwd was.

Na een poosje kwam ze bij een hek. Aan de andere kant was een wei vol koeien. Omdat ze bang was dat er een stier tussen zou lopen leunde ze tegen het hek en liet haar hoofd op haar armen rusten, terwijl haar wollige jas haar tranen absorbeerde als een spons.

Opeens voelde ze dat er iemand naar haar keek. Ze hoorde hoeven soppen in de modder en een licht snuiven toen de glanzend zwarte koeien haar behoedzaam naderden. Als ze Gus was geweest, zou ze hebben geprobeerd ze bang te maken, maar Storm was zelf bang. Ze sloeg haar ogen op, maar durfde zich niet te verroeren. De koeien vormden aan de andere kant van het hek een halve kring en duwden elkaar naar voren; hun grote ogen stonden helder en nieuwsgierig. Storm wist zeker dat ze het hek omver konden duwen als ze zouden willen.

‘Steek je hand maar naar voren,’ klonk een stem naast haar. Tot haar verrassing bleek er een vreemde man tegen het hek te leunen, die zijn hand naar de koeien uitstak. Hij glimlachte haar toe en op zijn verweerde bruine gezicht plooide de huid zich rond zijn ogen, waar al lange en diepe kraaienpootjes zaten. Hij glimlachte op een manier waar je vanbinnen helemaal warm van werd, en Storm voelde zich meteen beter, alsof het eenzame gat in haar hart tijdelijk was gedicht. Ze herinnerde zich dat haar moeder altijd zei dat ze niet met vreemden moest praten. Maar deze man was aardig, helemaal niet zoals de griezels voor wie ze gewaarschuwd was.

Storm deed wat de man ook deed en stak haar hand naar voren. Eerst kwamen de koeien niet dichterbij, maar keken alleen naar de uitgestoken handen en zonden snuivend hun warme, dampende adem de vochtige oktoberlucht in. Storm bleef staan wachten, blij dat ze nu niet langer alleen was. Het viel haar op dat de hand van de man ruw en droog was; in zijn handpalm waren honderden lijntjes geëtst, alsof het een landkaart was. Uiteindelijk kwamen de koeien voorzichtig steeds dichterbij, eerst langzaam, maar toen met toenemend zelfvertrouwen. Storm begon te trillen toen een van de koeien haar nek uitstrekte en haar natte neus dichterbij bracht. ‘Je hoeft niet bang te zijn,’ zei de man. Hij had een grappig accent. ‘Het zijn Aberdeen Angus-koeien, heel vriendelijke beesten. Zij zijn bang voor jóú.’ Hij bracht zijn hand dichter naar de hare en de koe ademde op hun huid. ‘Zie je? Ze vindt je aardig.’ Met de achterkant van zijn vingers streelde hij de koeien neus. De koe stak haar tong uit en likte aan Storms hand.

‘Wat is haar tong ruw,’ zei ze, giechelend omdat het zo gek aanvoelde.

‘Dat is omdat ze er gras mee moet kunnen vastpakken. Als haar tong glad zou zijn, zou ze geen houvast krijgen.’ De rest van de kudde had nu gezien dat de twee mensen geen kwaad in de zin hadden en kwam ook naar voren voor een aaibeurt. ‘We hebben nieuwe vrienden gemaakt,’ zei hij, en hij lachte. Hij keek ervan op dat het kind hem opeens zo blij had gemaakt. Daarnet had hij nog aan de rivieroever gezeten met zijn hoofd in zijn handen, zo ongelukkig als hij de afgelopen zesentwintig jaar niet meer was geweest.

‘Hoe heet je?’ vroeg hij.

‘Storm.’

‘Wat een bijzondere naam. Ik heet Jean-Paul.’ Hij bestudeerde haar rood aangelopen gezicht, groezelig van de tranen, en voelde een golf van medeleven door zich heen slaan. Een kind van haar leeftijd zou niet in haar eentje door de velden moeten dwalen. ‘Woon je hier in de buurt?’

‘In Hartington House,’ antwoordde ze, de naam herhalend die haar moeder haar had ingeprent. Jean-Paul trok wit weg en even wist hij niet wat hij moest zeggen. ‘Dat is aan de andere kant van de rivier,’ vervolgde Storm. Maar dat wist Jean-Paul wel. Hij sloeg zijn ogen op alsof hij over de bomen heen kon kijken naar de piek waar het huis tussen de verwaarloosde tuinen in lag gevlijd.

‘Volgens mij kun je maar beter naar huis gaan,’ stelde hij zachtjes voor. Storm knikte, teleurgesteld. Ze wilde helemaal niet naar huis. Ze wilde bij de koeien blijven. Jean-Paul voelde haar teleurstelling aan. ‘Je kunt een andere keer wel terugkomen. De koeien vinden het altijd leuk je te zien. Nu kennen ze je.’

‘Mijn broertje wilde niet met me spelen,’ zei ze. ‘Hij is gemeen.’

‘Heb je nog meer broertjes en zusjes?’

Verdrietig schudde Storm haar hoofd. ‘Alleen Gus.’

‘Hoe lang woon je hier al?’

‘Nog niet zo lang,’ antwoordde ze. ‘Eerst woonden we in Londen.’

‘In Londen hadden jullie vast niet zo’n grote tuin, wil ik wedden.’

‘We hadden helemaal geen tuin, maar wel het park.’

Jean-Paul haalde zijn schouders op. ‘Maar een tuin heeft stukken meer toverkracht dan een park. In tuinen wemelt het van de geheime plekjes.’

‘Gus’ huis is een geheim.’

‘Je moet je vader maar eens vragen of hij helemaal voor jou alleen een speelhuisje wil bouwen.’

‘Die heeft het druk,’ zei ze, en ze sloeg haar ogen neer, zodat haar wimpers bijna haar wangen raakten.

‘Dan moet je een huisje maken in de holle boom.’

‘De holle boom?’

‘De holle boom in de wilde tuin.’ Het kind had kennelijk ook nog nooit eerder van de wilde tuin gehoord. ‘Kom maar, dan zal ik het je laten zien.’

Ze naderden het stenen bruggetje. Jean-Paul wierp een blik op de cottage en zijn gezicht betrok. ‘Dat is Gus’ geheime huis,’ zei Storm, wijzend. Jean-Paul zei niets. Zijn hart was weer helemaal opnieuw gebroken. Ze was weggegaan. Waarom had hij de moeite genomen om terug te komen? Wat had hij verwacht te vinden? Hij had zijn herinneringen met klimop moeten laten overwoekeren, zoals die nu over hun cottage groeide. Hij had door moeten gaan met zijn leven. Maar de liefde zat heel diep. Als hij zijn liefde smoorde, zou hij vast en zeker zelf ook het leven laten.

‘Kom, Storm, dan zal ik je de holle boom laten zien.’ Hij stak het bruggetje over zonder nog achterom te kijken naar de cottage. De wilde tuinen, die ooit vol hadden gestaan met paarsblauwe camassia en boterbloemen, sleutelbloemen en pluizige paardenbloemen, waren verwaarloosd. In plaats van dat het gras kort afgemaaid was voor de winter, was het lang en verwilderd. Wat had hij het altijd heerlijk gevonden om er op zachte lenteavonden overheen te lopen op weg naar de cottage. Nu was al die liefde eraan onthouden.

‘Zie je die boom daar?’ Zijn stem was schor van emotie. Hij wees naar een grote eik die de tuin domineerde. ‘Die is hol.’

‘Wat betekent dat, “hol”?’

‘Dat hij geen binnenkant heeft. Het is net een schelp. Je kunt erin klimmen en er een hut van maken.’ Hij haalde diep adem. ‘Dat is al eerder gedaan,’ voegde hij er zachtjes aan toe. Storms nieuwsgierigheid was gewekt, maar Jean-Paul zette koers naar het huis. ‘Moeten we niet even tegen je moeder gaan zeggen dat je terug bent?’

‘Die heeft het druk,’ zei Storm. Jean-Paul fronste zijn wenkbrauwen. Hij streek met zijn hand door zijn donkere haar, dat grijs begon te worden aan de slapen, en keek het kleine meisje onderzoekend aan. ‘Ik betwijfel of ze het zo druk heeft dat ze niet heeft gemerkt dat je weg bent. Hoe oud ben je, Storm?’

‘Bijna zes,’ antwoordde ze trots.

‘Je bent al een grote meid. Maar zelfs grote mensen houden elkaar in de gaten. Laten we haar toch maar even gaan zeggen dat je er weer bent, gewoon voor het geval dat, goed?’ Zijn natuurlijke neiging was om haar bij de hand te nemen. Hoe vaak had hij al niet door deze tuinen gelopen met de hand van een klein kind in de zijne, en het van alles verteld over de toverkracht en de mysteriën van de natuur. Maar hij besefte dat dat bij dit meisje geen passend gebaar zou zijn. In plaats daarvan stak hij zijn handen in zijn jaszakken en liep verder in de richting van de voorkant van het huis.

Het zag er nog precies zo uit zoals hij het zich herinnerde: de zachtgrijze stenen muren en het leien dak, de lange elegante schoorstenen waar altijd duiven zaten te koeren, de drie dakkapelramen met hun roedeverdeling waardoor de kinderen naar buiten hadden getuurd en hadden gezwaaid. De symmetrische harmonie van het ontwerp en de vredige manier waarop het opging in de omringende bomen en struiken, alsof ze allemaal tegelijkertijd waren geschapen en samen oud waren geworden.

Jean-Paul belde aan. Storm bleef naast hem staan wachten tot haar moeder open zou doen. Ze dacht niet dat die zich zorgen zou hebben gemaakt; mama had immers liggen slapen. Na een poosje ging de deur open en verscheen Miranda in een huispak van bruin velours, haar haar in een paardenstaart, met een blos op haar wangen. Ze keek naar de vreemde man en toen naar Storm, en voelde opeens een steek van schuldgevoel. ‘Is alles goed met je, lieverd?’ zei ze, neerhurkend om haar dochtertje aan te kijken. Aan Storms vlekkerige gezichtje kon ze zien dat ze gehuild had. ‘Wat is er gebeurd?’ Die vraag stelde ze aan de vreemdeling.

‘Ik trof haar aan bij de rivier. Ze was alleen.’ Miranda merkte op dat de man een Frans accent had. Evenmin ontging het haar dat hij erg aantrekkelijk was. ‘Ik ben Jean-Paul.’

‘Kom binnen,’ zei ze. ‘Bedankt dat je haar thuis hebt gebracht.’

‘Ik wil je niet storen,’ zei hij met een plechtig gezicht.

‘Je stoort helemaal niet. Alsjeblieft, ik wil je graag bedanken.’ Miranda zou willen dat ze er niet zo slonzig bij liep. Het was helemaal niets voor haar om zich zonder make-up te vertonen, en ze wist zeker dat er een vlek op de ene pijp van haar huispak zat. Daar kon ze maar beter niet naar kijken. ‘Ik kan me niet voorstellen wat ze bij de rivier te zoeken had. Goeie help, mijn kinderen verwilderen helemaal. Onze buurman, Jeremy Fitzherbert, bracht Gus een paar dagen geleden nog mee uit het bos. Ze zijn gewend aan Londense parken en kleine tuinen.’ Jean-Paul liep achter Miranda aan de gang door naar de keuken. Het viel hem meteen op hoe anders het huis er vanbinnen uitzag en hij voelde de ingrijpende verandering in de sfeer, alsof er een kille tocht door de hal joeg die de temperatuur omlaagdreef, ook al brandde er een vuur in de haard. Storm huppelde naast Jean-Paul mee; hij was haar nieuwe vriend.

‘Ik dacht dat jullie naar een video zaten te kijken,’ zei Miranda tegen Storm, terwijl ze twee kopjes uit de crèmegeschilderde servieskast pakte en ze op het zwartgranieten aanrechtblad zette. ‘Wil je thee of koffie, Jean-Paul?’

‘Koffie graag,’ antwoordde Jean-Paul, die plaatsnam op het puntje van een kruk.

‘We hebben koeien gezien,’ zei Storm. ‘Eentje heeft er aan mijn hand gelikt.’ Storm stak met een trotse grijns haar hand omhoog.

‘God! Wat vreselijk. Je kunt hem maar beter meteen even wassen. Ik hoop niet dat je je vingers in je mond hebt gestoken.’ Ze duwde Storm zachtjes naar het aanrecht, draaide de kraan open en stak haar handen onder de waterstraal.

‘Haar tong is zo ruw omdat ze er dan gras mee kan eten,’ vervolgde het meisje.

‘Ziezo, was ze maar goed,’ moedigde Miranda haar aan, want ze maakte zich drukker om ziektekiemen dan om de werking van de koeientong. Toen ze klaar was, zette Miranda Storm neer en begon koffie te zetten. Ze merkte op dat Jean-Paul haar met een peinzend gezicht zat op te nemen. Hij had een zinnelijke mond, asymmetrisch en tot een glimlachje geplooid. Zijn ogen waren warm, zo bruin als toffee, en lagen diep in hun kassen, omlijst door lange, donkere wimpers. Wat haar het meest opviel was echter niet de kleur, hoewel die rijk en fluwelig was, maar de uitdrukking die erin te zien was: ze straalden een en al mededogen uit, alsof hij een diep begrip had voor de wereld.

‘We wonen hier nog maar kort,’ zei ze terwijl ze gemalen koffie in het apparaat schepte. ‘We moeten ons nog settelen.’

“Veranderingen vergen tijd. Maar dit is een prachtige plek. Jullie worden hier vast heel gelukkig.’ Wat hij zei klonk bijna als een voorspelling.

‘Hoe raakt een fransman zo in Hartington verzeild?’

‘Dat is een goede vraag. Ik weet het zelf ook niet goed.’

‘Je ziet er niet uit als een toerist.’

‘Dat ben ik ook niet.’

Storm schoof een kruk naast die van Jean-Paul en klauterde erop. ‘Jean-Paul gaat een huisje voor me maken in een boom,’ zei ze, glimlachend naar hem opkijkend.

‘Ze was verdrietig omdat zij geen geheim huisje had, zoals haar broertje,’ zei Jean-Paul.

‘Gus wil niet met haar spelen, dat is het probleem. Hij is bijna acht. Storm is te klein voor hem. Heb jij kinderen?’

‘Nee, ik ben nooit getrouwd,’ zei hij.

Wat zonde van zo’n aantrekkelijke man, dacht ze.

‘Gus gaat volgend jaar naar kostschool,’ ging ze verder.

‘Kostschool? Maar hij is nog zo jong.’

‘Geloof mij maar, als iemand baat heeft bij kostschool, is het Gus wel.’ Ze grinnikte, deed de koelkast open en haalde er een pak melk uit. ‘Trouwens, ik werk. Hoe sneller ze allebei naar kostschool kunnen, hoe beter het is.’

‘Wat voor werk doet u?’

‘Ik ben journaliste. Een gefrustreerde romanschrijfster, eigenlijk. Ik stel me graag voor dat ik, als de kinderen op kostschool zitten, eindelijk de tijd krijg om een boek te schrijven.’

Hij keek omlaag naar Storm. ‘Gaat de kleine Storm daar ook heen?’

‘Als ze achtenhalf is. Jou hou ik nog een poosje langer hier, hè, lieverd?’ zei Miranda met een glimlach naar haar dochter. Maar Storm had alleen maar oog voor de knappe Fransman.

‘En wat doe jij, Jean-Paul?’ Ze schonk koffie in zijn kopje en reikte het hem aan.

Hij aarzelde terwijl hij een slokje nam. Toen keek hij haar met vaste blik aan en antwoordde: ‘Ik tuinier.’

Miranda verbaasde zich over dit enorme toeval. ‘Ben je tuinman?’

Hij glimlachte wrang. ‘Ja, zo kun je het ook zeggen, waarom niet?’ Hij haalde zijn schouders op zoals Fransen dat kunnen: hij trok zijn schouders omhoog en hief zijn geopende handpalmen ten hemel.

‘Sorry, maar ik ben toevallig dringend op zoek naar iemand die onze tuin kan doen. Iedereen zegt maar steeds tegen me dat de vorige eigenaren zo goed konden tuinieren en dat dit vroeger de mooiste tuin van het land was. Ik begin me schuldig te voelen dat ik er niks aan doe. Dat lijkt wel een enorme misdaad of zoiets.’

Hij staarde in zijn koffiekopje. ‘Hebt u de mensen die hier voor jullie woonden gekend?’

Miranda schudde haar hoofd. ‘Nee. Het waren ouwetjes, volgens mij. Lightly, of zoiets. Ze zijn naar elders verhuisd.’

‘Aha.’

‘Je bent toch niet… Ik bedoel… Je zou toch niet willen overwegen…’

‘Ik breng deze tuin weer tot leven,’ zei hij.

Miranda zette een blij gezicht. ‘Mijn man vindt me vast niet goed wijs. Ik ken je immers niet eens.’

Ze had niet kunnen weten waarom hij zichzelf plotseling aanbood. Dat het helemaal geen wonderbaarlijk toeval was, maar een belofte die ruim twintig jaar geleden was gedaan.

‘Geloof mij maar, ik kan het echt wel aan. Dit is geen gewone tuin.’

‘We hebben een cottage aan de andere kant van de rivier. Die moet opgeknapt worden. Dat hoeft niet lang te duren. We bieden je graag aan daar gratis te komen wonen.’

Hij wendde zich tot Storm. ‘Dat is het geheime huisje van Gus, toch?’

‘Het is er heel vies,’ bracht Storm te berde. ‘Een en al stof. Ik heb er naar binnen gekeken.’

‘We maken het schoon, natuurlijk. Het is een charmante plek. Ik wil wedden dat het in de zomer heel idyllisch is.’

‘Het is goed genoeg,’ antwoordde hij. Hij stond op en liep naar het raam. ‘Het zou zonde zijn om het allemaal te laten verkommeren,’ zei hij ernstig. ‘Na al het werk dat erin is gestoken.’ Na alle liefde die erin is gestoken.

Hij dronk zijn kopje leeg. ‘Ik moet gaan,’ zei hij. ‘Ik heb het een en ander te regelen in Frankrijk. Aan het eind van de maand kom ik terug en dan wijd ik me een jaar aan jullie.’

‘Dan hebben we genoeg tijd om je cottage klaar te maken.’

‘U hebt nog helemaal niet gezegd hoe u heet,’ zei hij terwijl hij de gang op liep.

‘Miranda Claybourne.’

‘Ik wil u één ding verzoeken, mevrouw Claybourne.’ Zijn blik was zo intens dat haar maag een sprongetje maakte.

‘Ja, en dat is?’

‘Dat u mijn adviezen opvolgt zonder er vraagtekens bij te zetten. Ik beloof u dat u meer dan tevreden zult zijn.’

‘Natuurlijk,’ antwoordde ze, weer met een blos. Zijn charisma deed alle alarmbellen rinkelen.

‘Nu hebt u nog geen vertrouwen in me, maar dat komt nog wel.’ Hij wendde zich tot Storm, die achter hen aan was meegelopen naar de gang. ‘De tuin beschikt over verborgen toverkracht,’ zei hij, neerhurkend om oog in oog met haar te komen.

‘Toverkracht?’ herhaalde ze ongelovig met ogen die groot waren van opwinding.

Zijn stem was een fluistering. ‘Ja, toverkracht, en ik ben de enige die weet wat je daarmee moet doen.’

‘Mag ik meehelpen?’ fluisterde ze terug.

‘Zonder jou zou ik het niet redden.’ Hij grijnsde naar haar. Miranda hield haar adem in toen ze zijn glimlach zag. Zijn hele gezicht veranderde erdoor en kreeg iets ondeugends. ‘Je moet eens opletten wat er gebeurt met de tuin als we er eenmaal goed voor zorgen. Hoe meer liefde we erin steken, hoe meer liefde hij teruggeeft.’

‘Mama, mama, ik wil meehelpen om de toverkracht te vinden!’

Miranda lachte. ‘Die zou ik ook wel willen vinden,’ zei ze, Jean-Pauls hand schuddend. Hij pakte de hare vast en bracht die naar zijn lippen. Haar maag maakte een salto als een pannenkoek. Ze keek hem na toen hij in het donker verdween. Dit was wel het meest bizarre sollicitatiegesprek dat ze ooit had afgenomen. Ze hadden het niet eens over zijn salaris gehad. Ze beet op haar lip; ze was opgewonden, maar had een ongemakkelijk gevoel: niet zij had hem gevonden, maar hij haar.

Met veerkrachtige tred ging ze terug naar de keuken om het avondeten voor de kinderen klaar te maken.

‘Hij is aardig,’ zei Storm, die vrolijk achter haar aan huppelde.

‘Ja, dat is hij zeker,’ antwoordde Miranda terwijl ze zijn lege koffiekopje oppakte. ‘Hij is erg aardig. Hoewel Joost mag weten hoe ik dit aan je vader moet vertellen. Ik weet niets van hem. Ik heb geen referenties. Hij kan wel…’ Ze schudde haar hoofd. ‘Nee, ik heb er een goed gevoel over. Hij is eerlijk. Hij heeft jou immers thuisgebracht?’

‘Ik was bang van de koeien,’ zei Storm.

‘Echt waar, lieverd? Moest je daarom huilen?’

‘Hij vertelde me hoe ik mijn hand moest uitsteken.’

‘Waar ben je hem tegengekomen?’

‘Bij de rivier.’

‘Wat deed hij daar?’ Miranda zette hun kopjes in de vaatwasser.

‘Weet ik niet.’

‘Wat deed jíj daar?’

‘Gus wilde niet met me spelen.’

‘Je moet niet in je eentje zomaar wegrennen.’

‘Wanneer kan ik Jean-Paul weer zien?’

‘Nou, hij wordt onze tuinman. We moeten de cottage gaan uitruimen.’ Fronsend keek Miranda haar dochter aan. ‘Waarom zei hij nou dat het Gus’ geheime huisje was?’

‘Omdat Gus zegt dat het van hem is.’

‘Aha, dus daar is hij naartoe.’

‘Hij wil niet met me spelen.’

‘Dat is omdat jij kleiner bent dan hij en omdat je een meisje bent. Kleine jongens spelen niet graag met meisjes.’

‘Hij speelt ook niet met jongens.’

‘Dat zou hij wel moeten doen.’

‘Niemand vindt hem aardig.’

Miranda haalde een brood tevoorschijn. ‘Je eet vanavond brood,’ zei ze, Storms opmerking negerend. Miranda stond er niet graag bij stil dat Gus niet populair was. Niet alleen omdat ze dat pijnlijk vond, maar ook omdat er zo duidelijk uit bleek dat hij een probleem had. Een probleem waar ze niet goed raad mee wist.

Op dat moment kwam Gus binnenzetten. Het was een hele opluchting voor hem zijn zusje in levenden lijve te zien.

‘Mama gaat de cottage uitruimen,’ zei Storm triomfantelijk.

‘Welke cottage?’ zei Gus, met een nijdige blik op zijn zusje.

‘Jóúw cottage,’ antwoordde Storm.

‘Het huisje bij de rivier,’ voegde zijn moeder eraan toe. ‘We moeten het schoonmaken voor de nieuwe tuinman.’

‘Hij is mijn vriend,’ zei Storm.

‘Welke tuinman?’ vroeg Gus, die zich in het nauw gedreven voelde. Iedereen wist iets, behalve hij.

‘Er komt een aardige Franse meneer de tuin voor ons doen, en hij gaat in de cottage wonen.’

‘Maar dat is mijn geheime plek!’ protesteerde Gus.

‘Dan zoek je maar een andere,’ zei Miranda. Storm keek haar broertje met een zelfvoldaan gezicht aan, denkend aan de holle boom. Dat was háár geheime plekje, en ze was niet van plan dat met Gus te delen.

Die avond belde Miranda David op zijn mobieltje om te vertellen over Jean-Paul. Tot haar verrassing accepteerde hij het nieuws zonder er vraagtekens bij te zetten. Hij deed kortaf en afwezig, wat prima was; als ze het hem op een ander moment had medegedeeld, had hij misschien meer doorgevraagd.

David wendde zich met een zucht tot zijn maîtresse. ‘Dat was Miranda,’ zei hij, en hij gooide zijn mobieltje op het bed.’Ze heeft een tuinman gevonden.’

Blythe streek met haar vingers over zijn borst. ‘Lady Chatterley,’ giechelde ze. ‘Pas maar op!’

‘Ik geloof niet dat mijn vrouw dat in zich heeft.’

‘O, volgens mij schuilt er in ons allemaal een kleine lady Chatterley.’

‘Daar is ze te veel snob voor,’ zei hij.

‘Heb je hem gezien?’

‘Ik betwijfel of hij concurrentie is. Hij is een tuinman, verdorie!’

‘Misschien houdt ze wel van een beetje ruig.’

‘Miranda?’

‘Ik maak maar een grapje.’ Ze kuste hem. ‘O, Romeo, ik heb je echt op de kast gekregen, hè?’

‘En daar ga ik je nu voor straffen!’

Hij klom boven op haar en spreidde haar benen met zijn knieën. Hij had na de lunch van zijn vrouw genoten, en nu genoot hij van zijn maîtresse. Voor seks gold dat hoe meer hij ervan kreeg, hoe meer hij ervan wilde. Hij drukte zijn mond op de hare en schoof haar lippen vaneen, waarna hij zijn tong naar binnen stak om haar het zwijgen op te leggen. Ze lag daar als een zeester, voor hem opengesteld om haar te nemen zoals hij wilde. Haar eigen man was nooit zo dominant geweest. Geprikkeld door de gedachte aan de twee vrouwen in zijn leven, allebei mooi, allebei de zijne, penetreerde David haar met een gevoel van triomf voor de tweede keer. In zijn wereld was hij de koning.