12

‘Het roze licht van de
zonsondergang dat de lucht
in vuur en vlam zet

Eind oktober was de cottage klaar en keerde Jean-Paul terug naar Hartington. Miranda was in een opperbest humeur wakker geworden, dacht diep na over wat ze zou aantrekken en besloot uiteindelijk dat het een skinny jeans van Rock & Republic zou worden, met laarzen eroverheen, een wit shirt van Anne Fontaine en een extravagant vleugje Lime Basil and Mandarin-parfum van Jo Malone. Ze had uitgebreid de tijd genomen om haar haar te wassen en te föhnen, zodat het lang en glanzend over haar rug viel. Niet dat ze eruit wilde zien alsof ze zo veel moeite had gedaan; hij was tenslotte de tuinman maar.

Hij arriveerde in de namiddag. Gus en Storm hadden vakantie en hingen rond bij de brug, wachtend tot de raadselachtige Fransman zou komen opdagen. Gus deed alsof het hem niet interesseerde en gooide stokjes in het water, maar was in werkelijkheid bloednieuwsgierig en verontwaardigd dat Storm al met hem had kennisgemaakt.

Toen Miranda de deur opendeed, sloeg haar hart een slag over; hij was nog knapper dan ze zich herinnerde, met zijn vilten hoed, zijn schapenvachtjas en verwassen Levi’s. Hij stapte de hal in en zette zijn hoed af. Zijn grijzende haar zat in de war en hij streek er met een hand doorheen, om zich heen kijkend alsof hij zocht naar spoken die zich ophielden in de schaduwen.

‘De kinderen wachten op je bij de cottage,’ zei ze. ‘Ik heb je koelkast gevuld, zodat ik je daar een kop thee kan aanbieden.’

‘Mooi zo, laten we dan maar gaan.’

Miranda liep achter hem aan het grind op. De hemel had een diep donkerblauwe kleur en kleurde vlak boven de boomkruinen roze en goud. De lucht was vochtig, de grond nat door de zware regen van die ochtend. Het gras lag vol met bruine en rode bladeren die werden weggeblazen door de wind, en een paar grijze eekhoorns zaten elkaar achterna de eik in. Jean-Paul sloeg ze gade, en heel even meende hij zeker te weten dat hij drie gezichtjes naar buiten zag turen, als van indianen die in een tipi zaten. Hij aarzelde; Miranda’s nerveuze gebabbel leek plots naar de achtergrond te verdwijnen door een uitbarsting van kindergelach. Hij kneep zijn ogen tot spleetjes en spitste zijn oren, maar het gelach verwaaide in de wind en de gezichtjes gingen op in het halfduister. Het was alleen maar het avondlicht dat oude herinneringen filterde; de eikenboom was in werkelijkheid donker, leeg en stil.

Ze liepen verder over het pad naar de brug, waar Storm en Gus stonden te wachten. Toen ze hem zag, zette Storm het op een lopen, want ze wilde graag opscheppen tegenover Gus. ‘Mammie! Mammie!’ riep ze uit. ‘Ik ga toveren in de tuin!’ Jean-Pauls gezicht ontspande zich tot een glimlach vol genegenheid; de aanblik van de kinderen maakte alles goed wat er hier verkeerd was. ‘We hebben de cottage voor je opgeruimd,’ zei ze trots terwijl ze als een kangoeroe naast hem voorthuppelde. Gus bleef op de brug argwanend vanachter een gordijn van donker haar naar Jean-Paul staan kijken. Jean-Paul was immers de vriend van Storm.

Jean-Paul voelde Gus’ wantrouwen wel aan, alsof dat als een dunne rooksliert om hem heen hing. Hij knikte minzaam en liep door naar de cottage. Hij besefte heel goed dat hij hun vriendschap niet moest forceren. De jongen zou wel toenadering zoeken als hij daaraan toe was. Miranda maakte de deur open met dezelfde roestige sleutel die Ava een leven lang geleden had gebruikt. Destijds waren ze allebei jong geweest; geen van beiden wisten ze toen nog dat er tussen hen een liefde zou ontstaan die zo sterk was dat die in alle jaren die zouden volgen diep in zijn hart zou blijven zitten als een doornige roos: prachtig, maar met het vermogen pijn toe te brengen. Het huis was nog hetzelfde, de tuinen bleven, hoewel verwaarloosd; hun cottage was amper beroerd. Toch was Ava de adem geweest die het allemaal tot leven had gebracht. Zonder haar was het hier doods.

Hij stapte naar binnen. Hij rook verse verf en boenwas – en de onverwachte geur van oranjebloesem? Hij was zich ervan bewust dat Miranda een reactie verwachtte, maar hij wilde alleen zijn om al hun momenten samen weer de revue te laten passeren. De middagen waarop ze de liefde hadden bedreven op de bank voor de haard, de ochtenden waarop ze onder de lakens waren gekropen om elkaar voor een paar gestolen momenten vast te houden, die verschrikkelijke dag dat ze elkaar aan de keukentafel hadden zitten aanstaren in de wetenschap dat er een einde aan moest komen, even onvermijdelijk als een boom in de herfst zijn blad verliest.

Hij trok zijn jas uit en struikelde bijna de keuken binnen, waar Miranda de waterkoker aanzette voor de thee. Storm maakte een rol volkorenbiscuitjes open. Vanuit de schemer kwam Gus naar binnen geslopen. Jean-Paul keek in het vertrek om zich heen en zag dat alles veranderd was. De kastjes waren nieuw, een fraaie zwarte Aga, grijze vloertegels waar eerder hout had gelegen. Miranda keek hem gespannen aan. ‘Vind je het mooi?’ Storm kwam hem een biscuitje brengen, en weer werd hij losgescheurd uit het verleden. De verlegen glimlach van het kleine meisje verzachtte de barsten in zijn hart.

‘Jazeker,’ antwoordde hij.

Miranda liet opgelucht haar schouders zakken. ‘Daar ben ik blij om,’ zei ze, terwijl ze kopjes uit de kast pakte. ‘Ik heb voorraad voor je ingeslagen. Ik wist niet wat je allemaal zou willen hebben, dus heb ik maar van alles wat gekocht. Je mag mijn auto lenen als je wilt om de stad in te gaan. Sainsbury is een paar kilometer de andere kant op, voorbij het kasteel. Ik moet de kinderen daar eens mee naartoe nemen, maar daar heb ik de tijd nog niet voor gehad.’ Jean-Paul herinnerde zich dat ze dat excuus al eerder had aangevoerd: tijd. Hij wierp een blik op Gus, die wat in de hoek stond te dralen, en voelde hoe eenzaam hij was; dat lekte uit al zijn poriën.

‘Wil je me laten zien waar ik moet slapen?’ vroeg hij aan Gus. De jongen haalde zijn schouders op en ging de keuken uit.

‘Ik laat het wel zien!’ kraaide Storm, en ze rende achter haar broertje aan.

‘Maar jij hebt hem al een koekje gegeven,’ reageerde Gus nijdig, terwijl hij haar bij haar shirt beetpakte.

‘Ik zal jullie eens een geheimpje verklappen,’ zei Jean-Paul bedaard. Allebei de kinderen draaiden zich om en staarden hem met grote nieuwsgierige ogen aan. ‘Kom maar mee naar boven,’ voegde hij eraan toe, en hij beende langs hen heen. In de slaapkamer deed hij het raam open. ‘Ik denk dat jullie zo meteen een familie eekhoorntjes te zien krijgen die denken dat dit hun huis is.’

‘Weet ik,’ zei Gus, die op het bed ging zitten. ‘Die heb ik al gezien.’

‘O ja?’

‘Dit was mijn geheime hut,’ zei hij bozig.

‘Je kunt toch wel iets beters krijgen?’ zei Jean-Paul. ‘Wat zou je zeggen van een boomhut?’

‘Een boomhut?’ zei Gus, niet overtuigd.

‘Een boomhut in de takken, zodat ’s zomers niemand weet dat je er zit. Een boomhut met een boven en een beneden.’

‘Zulke hutten zijn hier niet,’ schimpte Gus.

‘Nog niet nee, maar we gaan er eentje bouwen.’

‘Kun jij dat?’

‘Niet in mijn eentje. Maar Storm en jij willen me vast wel helpen.’

‘Mama zegt dat jij de tuinman bent,’ zei Gus.

‘Een boom hoort toch ook bij de tuin?’

‘De holle boom!’ riep Storm uit. ‘Maar dat werd míjn geheime hut.’

Jean-Paul schudde zijn hoofd en ging op het bed naast Gus zitten. ‘Kom eens hier, Storm,’ zei hij, haar wenkend. Ze kwam voor hem staan, met haar onderlip pruilend naar voren gestoken. ‘Weet je nog dat ik je vertelde over de toverkracht van de tuin?’

‘Ja.’

‘Die werkt alleen als we allemaal samenwerken. Snap je dat?’ Storm fronste haar wenkbrauwen, Gus keek sceptisch. ‘Het is toch nergens goed voor om over de tuin te harrewarren? Ieder voor zich kunnen we maar een beperkt deel doen. Maar stel je eens voor wat voor ongelofelijke dingen we samen voor elkaar zouden krijgen.’

‘Kunnen we morgen een boomhut maken?’ vroeg Storm.

‘Ik zou niet weten waarom niet,’ zei Jean-Paul. We zullen het leven terugbrengen in de tuin en er zullen weer lachende kinderstemmen opklinken uit de oude eik. Ik kan de liefde niet terugbrengen, maar ik kan wel nieuwe liefde scheppen. Op die manier zal ik haar gedenken.

Beneden had Miranda thee gezet. Op een dienblad bracht ze die naaide zitkamer, waar ze de haard aanstak. Ze was tevreden over de cottage. Die was knus en fris. De vloerbedekking was vervangen, de wanden waren opnieuw behangen en er hingen nieuwe gordijnen, die in ruime plooien op de grond vielen. Ze had alle boeken en siervoorwerpen gehouden. Hij zou vast niet weten dat die van Phillip Lightly waren geweest. Ze hoopte maar dat de kinderen hem niet lastigvielen. Voor een man die geen kinderen van zichzelf had was hij heel lief en geduldig met hen. Ze vroeg zich af waarom zo’n knappe vent nooit getrouwd was. Misschien had hij een verschrikkelijk verlies geleden of een tragedie meegemaakt waardoor hij zijn leven niet met iemand had kunnen delen. Hij kwam over als een man die eraan gewend was alleen door het leven te gaan.

Na een poosje kwamen ze alle drie naar beneden. Jean-Paul ging naast de haard zitten, in de fauteuil die Miranda met nieuwe groene tijk had laten bekleden. Ze reikte hem een kop thee aan en nam tegenover hem plaats. Ze was geneigd te gaan babbelen als ze zenuwachtig was en deed bewust moeite om dat niet te overdrijven. Hij was tenslotte, hield ze zichzelf steeds weer voor, de tuinman maar.

‘De kinderen hebben deze week vakantie. Ik hoop dat ze je niet in de weg zullen lopen,’ zei ze.

‘Jean-Paul gaat een boomhut voor ons bouwen,’ zei Gus, die zijn best deed om niet al te enthousiast te klinken voor het geval het niet door zou gaan. Hij was eraan gewend dat zijn vader beloftes deed die hij toch niet nakwam. ‘Als hij het niet te druk heeft,’ voegde hij eraan toe. Jean-Paul keek hem opmerkzaam aan. Net als ‘tijd’ zat het woord ‘druk’ hem niet lekker.

‘Die boomhut van jullie staat boven aan de agenda,’ zei hij op serieuze toon. ‘Wat is tenslotte een tuin zonder boomhut? Wat is een tuin zonder toverkracht? We móéten wel een boomhut bouwen, omdat anders de toverkracht niet werkt.’ Storm giechelde. Gus keek strak naar Jean-Paul, zonder te weten wat hij van hem moest denken. Hij was nog nooit een volwassene tegengekomen die zíjn wensen op de eerste plaats stelde. Jean-Paul richtte zich tot Miranda. ‘Ik ga morgen een wandeling door de tuin maken om te kijken wat er nog te redden valt, wat er gesnoeid moet worden en wat opnieuw moet worden aangeplant. Ik heb al wel gezien dat de wilde tuin opnieuw beplant moet worden, als we hem in de lente in bloei willen hebben.’

‘Wat jij wilt.’ Miranda zat niet op details te wachten; ze wilde alleen maar dat het werk gedaan werd.

‘Is er een moestuin?’ vroeg hij, knipperend met zijn ogen om het plotselinge visioen te verjagen van Archie, Angus en Poppy die die herfstavond na het marshmallows roosteren rond het bladervuur hadden gedanst.

‘Ja. Maar daar is het een zootje.’

Hij richtte zich tot de kinderen. ‘Wat zouden jullie ervan zeggen om mij te helpen de moesttuin in de lente te beplanten?’

‘Ikke, ik!’ bood Storm zichzelf meteen als vrijwilliger aan. ‘Wat gaan we dan planten?’

Jean-Paul wreef peinzend over zijn kin. ‘Courgettes, pompoenen, rabarber, frambozen, aardbeien, aardappelen, wortelen…’

‘Ga je die allemaal planten?’ zei Gus.

‘Natuurlijk. Als jullie me helpen. Jullie moeten ze tenslotte opeten.’

Gus trok zijn neus op. ‘Ik vind rabarber vies.’

‘Onze rabarber niet.’

‘Dat lijkt me een prima idee,’ merkte Miranda enthousiast op. ‘Straks zie je mevrouw Underwood ook. Zij kookt voor ons. Ze vindt niets zo fijn als verse groenten. Er is op zaterdag een boerenmarkt in de stad, maar ik moet tot mijn spijt zeggen dat ik daar nog niet ben geweest. Ik heb er nog geen tijd voor kunnen vinden.’

‘Dan gaan we verkopen wat we zelf niet opeten.’ Gus’ ogen begonnen te stralen. ‘En jij, Gus, mag een deel hebben van wat dat opbrengt.’ Jean-Paul keek naar Miranda of ze dat goedvond. Die knikte. Ze kon wel merken dat Gus ondanks zichzelf tegenover Jean-Paul begon te ontdooien. Hij was een zelfstandig kind. Hij had niet zo veel aandacht nodig als zijn zusje, of hij kwam althans niet over alsof hij die nodig had. Dat schreef ze toe aan zijn leeftijd: hij begon net zijn vleugels uit te slaan. Hij was nooit zo’n behoeftig kind geweest dat altijd zijn ouders om zich heen wilde hebben. Ze sloeg hem gade terwijl hij de vreemde man met een mengeling van nieuwsgierigheid en bewondering opnam. Jean-Paul had iets heel onweerstaanbaars, net als de rattenvanger van Hameien met zijn toverfluit.

Ze dronken hun thee op en Miranda voelde dat het niet gepast zou zijn om langer te blijven zitten dan nodig was. ‘Je zult wel willen uitpakken en je willen installeren,’ zei ze terwijl ze opstond. ‘We zien je morgen wel weer.’

‘Dan bekijk ik de tuin en laat ik je weten wat er gedaan moet worden. En daarna moeten we aan de slag, nietwaar?’ Dat laatste was tot de kinderen gericht.

‘Onze boomhut,’ zei Storm vergenoegd. Gus zei niets. Zijn hoofd gonsde van de tegenstrijdige gedachten. Hij liep achter zijn moeder aan naar buiten, waar een heldere maan de rivier zilver kleurde, terwijl hij niets liever wilde dan zijn opwinding ventileren, maar dat niet goed durfde. Zijn hoop was al zo vaak de bodem in geslagen dat de keren niet te tellen waren.

Jean-Paul bleef hen vanuit de deuropening nakijken, terugdenkend aan de aanblik die Ava had geboden toen ze destijds op de brug de regenboog had staan bewonderen. Toen hij in zijn eentje in Frankrijk was, had hij bij elke regenboog naar het roze gezocht, alsof dat de pot met goud aan de voet ervan was, maar hij had het nooit gevonden. Er waren jaren verstreken, regenbogen waren gekomen en gegaan, maar het roze was hem altijd ontgaan. Hij vroeg zich af of het eigenlijk wel bestond, verstopt tussen groen en blauw, of dat het niet meer was dan een kleurrijk verzinsel van Ava’s levendige verbeelding.

Waar zou ze nu zijn? Hij durfde er niet goed naar te vragen. Hij dacht niet dat hij haar zou willen opzoeken als zij niet langer van hem hield. Er waren talloze mogelijkheden die te akelig waren om over na te denken. Hij was daar nog niet klaar voor. De tijd had misschien de glans van haar herinneringen aan hem af gehaald, de jaren konden de gevoelens die ze ooit had gehad minder intens hebben gemaakt. Voor haar was hij teruggekomen, maar ze was er niet meer. Misschien was dat een teken. Als ze nog steeds van hem zou houden, zou ze hebben gewacht. Dan zou ze hun tuin in leven hebben gehouden en die niet hebben laten verkommeren en afsterven in handen van een vreemde. Het had geen zin om haar te gaan zoeken; het was duidelijk dat ze niet gevonden wilde worden. Ze zou alleen maar herhalen wat ze zesentwintig jaar geleden in deze keuken tegen hem had gezegd, en die woorden wilde hij nooit meer horen.

Hij keerde terug naar de zitkamer en begon daar langzaam rond te lopen, af en toe een siervoorwerp oppakkend dat hij ronddraaide in zijn handen. Oningewijden zeiden die voorwerpen helemaal niks; voor Jean-Paul waren het kleine tekenen van liefde die Ava hem had gegeven in de loop van het jaar dat hij hier had gewoond. Een emaillen doosje in de vorm van een boeket bloemen, een porseleinen kikker, een hartvormig bakje met een gedroogde rozenknop erin, een set van acht houten appels, een kristallen boompje. Hij had die dingen hier achtergelaten in de hoop dat ze van gedachten zou veranderen, maar dat was niet gebeurd en dus waren ze blijven staan. Het verraste hem, en het gaf hem moed, dat hij ze hier aantrof, met al zijn boeken, die keurig op de planken stonden gerangschikt. Hij hoopte dat ze ze had bewaard als herinnering aan hem, maar toen drong met een schok tot hem door dat ze ze misschien had achtergelaten samen met haar herinneringen, om af te sterven net als de bloemen in haar tuinen.