13
Het ochtendlicht door de
bladeren van de kastanjebomen
Toen hij wakker werd, wist Jean-Paul niet meteen waar hij was. Zodra hij zijn ogen opendeed, zag hij het welbekende slaapkamerplafond en hoorde buiten de vogels tsjilpen in de kastanjebomen, als aankondiging van de dageraad. Door de kier tussen de gordijnen kon hij de lucht zien, die langzaam een lichtgrijze tint kreeg. Hij werd overmand door een herinnering. Een herinnering zo sterk dat hij de geur van vochtig gras in haar haar kon ruiken, haar zachte huid kon voelen, zijn vingers over haar gladde gezicht kon laten gaan, haar slanke lichaam tegen het zijne kon drukken en haar lippen kon kussen. Toen vervaagde de herinnering en werd het naast hem weer koud. Hun cottage was gebleven, maar haar liefde verwarmde die niet langer.
Waarom was hij hiernaartoe gekomen? Wat hoopte hij te bereiken? Was het niet een beter idee om terug te gaan naar zijn chateau? Hij ging overeind zitten en wreef in zijn ogen. Hoe kon hij nu teruggaan, zonder haar? Zijn hele leven was geleidelijk aan op dit punt afgekoerst. Hij had ervan gedroomd, er plannen voor gemaakt, erover gefantaseerd. Hij had niet stilgestaan bij hoe het dan verder zou moeten. Hij stond op en liep naar de badkamer. Zijn spiegelbeeld staarde ongelukkig naar hem terug, zijn ogen rood, met donkere schaduwen eronder. Hij zag er oud uit. O god, als er geen vervolg komt, dan kan ik niet doorgaan. Ik kan niet in het luchtledig leven.
Hij kleedde zich aan, zette een kop sterke koffie voor zichzelf en verliet de cottage. Hij wilde graag naar buiten, om rond te kijken in de tuin, om haar terug te vinden onder de rottende bladeren en haar weer tot bloei te brengen. Het was een frisse, heldere ochtend. Zijn adem vormde wolkjes in de lucht. Het briesje voerde een zoete geur van vochtige aarde met zich mee en de eekhoorns, onverschrokken en ondeugend, sloegen hem gade toen hij over de brug liep en schoten naar zijn slaapkamerraam, om tot de ontdekking te komen dat hij hun te slim af was geweest en het had gesloten.
Hij bleef even staan midden in het veld dat ooit Ava’s wildebloementuin was geweest. De eikenboom torende er als een klein fort bovenuit. Hij zou een hut voor de kinderen bouwen, en daar zouden ze in spelen net als Archie, Angus en Poppy hadden gedaan. Hij hurkte neer en streek met zijn handen door het vochtige onkruid dat er welig tierde. Hij zou weer helemaal opnieuw moeten beginnen. Alles afmaaien en opnieuw inzaaien en beplanten, zodat het in maart een zee zou zijn van krokussen, sleutelbloemen, narcissen en boterbloemen. Ava had het heerlijk gevonden om de zomerbloemen te zien als ze ’s ochtends de gordijnen van haar slaapkamer opentrok. Hij wierp een blik op het huis. Het was een heel raar gevoel te weten dat het nu aan een ander gezin toebehoorde, dat vreemden de kamers gebruikten die ooit van Ava en Phillip waren geweest. Miranda had het interieur opgeknapt; ze had zelfs de keuken gesloopt en vervangen. Het huis zag er veel chiquer uit dan toen het nog van Ava was geweest, en toch had het geen ziel. Het was een prachtige modelwoning, maar het leefde niet.
Hij beende over het grind naar de doorgang in de heg. Er was nu een fraai zwart hek in aangebracht, met keurig geoliede scharnieren. De ommuurde moestuin was, zoals hij al verwacht had, verwaarloosd en overwoekerd door onkruid. De oude bakstenen muur was nog intact, maar de borders lagen vol met verwelkte bloemen en struikjes; de klimrozen lieten los van de muur en hingen treurig naar beneden. De buxus die de groenteperken omringde was dringend aan een snoeibeurt toe. Het zou niet veel tijd kosten om alles op te ruimen en opnieuw aan te planten. Dan zouden ze in de lente groente hebben. Hel deed hem goed te zien dat de grond onder de appelbomen vol lag met afgevallen rottende vruchten. Hij bukte zich en zocht naar een eetbare appel, waarna hij daar een hap van nam. De smaak deed hem glimlachen van dankbaarheid: sommige dingen veranderen nooit.
Hij dwaalde over de stenen paadjes die langs de perken met groenten voerden. Tot zijn vreugde was het boogframe dat het pad overspande nog steeds intact, hoewel er die zomer geen lathyrus tegenop was gegroeid. Hij zou er pronkbonen inzaaien, met Ava’s favoriete roze en witte lathyrus, en de kinderen zouden hem helpen met plukken zoals Poppy vroeger zo graag had gedaan. Hij trof Hectors oude gereedschapskist aan in een van de kassen en Ava’s werkhandschoenen en tuinspullen onder een tafel vol met lege potjes en zakjes zaad. Het zou een uitdaging zijn om hier orde op zaken te stellen, maar hij wist dat hij dat kon. Hij zou het voor haar doen.
De kruidenborder was al even overwoekerd en verwaarloosd als de rest van de tuinen, maar helemaal aan het eind zag hij een kruiwagen vol met dode plantenstengels, wat erop wees dat er al iemand was begonnen met wieden. Hij dacht niet dat dat Miranda was; zij had de handen van een vrouw die nog nooit in de aarde heeft hoeven wroeten, zo schoon en keurig gemanicuurd als zijn eigen handen ooit waren geweest. Hij keek omlaag naar zijn vingernagels, kort en kartelig, zijn handpalmen ruw en vol groeven als de bast van een boom. Niemand zou ooit denken dat hij vroeger zo’n keurige, zorgeloze man was geweest. Die huid had hij in deze tuin van zich afgeworpen. Uiteindelijk kwam hij bij de duiventil. Hoe vaak had hij die niet op zijn schilderingen afgebeeld. In het roze licht van de schemer, in het bleek-vloeibare ochtendlicht en in het zilveren licht van de maan.
Het had Ava verrast dat hij schilderde. Ze had niet gedacht dat hij artistieke aspiraties zou hebben. Ze had hem aangezien voor een oppervlakkige, verwende jongeman die doelloos door het leven rolde zonder zich ook maar ergens zorgen over te hoeven maken. Maar hij was bepaald niet doelloos geweest; alleen had hij zijn verlangens verborgen moeten houden omdat zijn vader zo’n bullebak was geweest. In Hartington had hij ze de vrije loop kunnen laten, had hij kunnen schilderen zonder schuldgevoel. Mooie dingen kunnen maken en zich erom laten bewonderen. Je hebt me zo veel gegeven, Ava.
Het duurde niet lang of de kinderen hadden hem opgespoord. Gus had zich al helemaal voorbereid op een teleurstelling en trok een lang en stuurs gezicht, terwijl zijn pony het sprankje hoop in zijn ogen verborgen hield voor het geval hij de kous op de kop zou krijgen. Storm rende enthousiast voor hem uit, nog te jong om gebukt te gaan onder het gebrek aan belangstelling van de kant van haar ouders. Jean-Paul begroette hen met een glimlach; door hun aanwezigheid in de tuin vervloog zijn verdriet alsof de zon door de wolken brak. ‘Fijn dat jullie er zijn,’ zei hij, zijn handen in zijn zij zettend. ‘Ik dacht al dat ik zonder jullie zou moeten beginnen. Zijn jullie er klaar voor? We hebben een hoop werk te doen.’ Hij bracht hen naar de kas, waar ze de gereedschappen oppakten die Jean-Paul uitkoos, waarna ze op weg gingen naar de holle boom.
‘Hij is helemaal hol vanbinnen,’ riep Storm uit, en ze stak haar hoofd naar buiten naar Gus. Haar broertje vergat zijn wrok en klauterde naar binnen, even verrukt als zij.
‘Het is een echte schuilplek,’ zei hij, om zich heen kijkend naar het houten omhulsel dat een ideaal speelhuis vormde. ‘We moeten iets zoeken om op de grond te leggen. Iets zachts,’ zei hij.
‘Hooi, bijvoorbeeld,’ opperde ze.
‘Ja, hooi. Jean-Paul!’ riep Gus, en hij stak zijn hoofd naar buiten. ‘Waar kunnen we hooi vinden voor op de grond?’
‘In deze tijd van het jaar is er geen hooi. Maar houtkrullen zijn ook goed, en die weet ik wel te vinden. We hebben hout nodig voor de boomhut en een ladder. Kom maar met me mee!’
Ze trokken hun gereedschappen in een kar met zich mee het veld over naar de boom. Jean-Paul liet de kinderen in hun hol zitten terwijl hij terugging om de ladder te halen, van de vaste plek waar Ava die altijd in een van de kassen bewaarde. Toen hij terugkwam, was Miranda haar werkkamer uit gekomen; ze stond naar de kinderen te kijken terwijl die haar opgewonden over hun project vertelden. Ze had ze nog nooit zo enthousiast gezien. Zelfs Lord of the Rings had niet zo’n brede glimlach op het gezicht van haar zoontje getoverd. Toen ze Jean-Paul zag aankomen, stak ze haar handen in haar jaszakken en grijnsde. Op het windje rook hij haar limoenparfum. Ze zou knap zijn als niet zo duidelijk van haar toegeknepen gezicht af te lezen was geweest dat ze aandacht tekortkwam. ‘Ik zie dat je druk bezig bent geweest,’ zei ze, haar jas van schapenvacht dichter om zich heen trekkend. Zijn blik werd naar haar voeten getrokken. Ze zag waar hij naar keek en grijnsde. ‘Je kunt een vrouw wel weghalen uit Londen, maar Londen haal je niet weg uit de vrouw!’ lachte ze, wetend dat haar Gina-pumps met open neus er op het platteland belachelijk uitzagen.
‘Als ze me moeten gaan helpen in de tuin, moet ik ze omkopen met een hut. Van hieruit kunnen ze straks de kerktoren van Harlington zien. Ik heb wat rondgekeken in de tuin. Er is heel wat te doen. Wie is er in de border aan het wieden geweest?’
‘O, meneer Underwood. Die heb ik net aangenomen. Hij reikt me de helpende hand. Je weet wel, bladeren opruimen.’ Ze wist niet precies wat hij allemaal deed. ‘Hij zal wel ergens rondlopen.’
‘Dan kan hij mij helpen. Ik heb aan één paar handen niet genoeg. Het is een zware klus. We moeten flink snoeien en veel opnieuw planten. Is er ergens een kwekerij in de buurt?’
‘Ja. Een grote, bij de golfclub. Die kun je niet missen. Hij moet goed zijn, zeggen ze. Neem mijn auto maar.’
Jean-Paul zette de ladder tegen de boom en klom erop, met een plank en touw onder zijn arm. Ondanks de kou werkte hij in hemdsmouwen en spijkerbroek. Hij had slanke heupen en was lenig, zoals hij van tak naar tak ging alsof bomen zijn natuurlijke habitat vormden.
‘Gus, geef me de hamer eens aan,’ instrueerde hij, terwijl hij een spijker uit zijn borstzakje pakte en tussen zijn lippen stak. Gus kwam de boom uit geklauterd. Met de hamer ging hij de ladder op en hij gaf hem aan Jean-Paul. ‘Goed, kom maar naar boven en hou deze plank even vast.’ Gus wierp een blik op zijn moeder. Ze stond naar hem op te kijken, opeens met een serieus gezicht.
Aangemoedigd door zijn moeders aandacht en door Jean-Pauls vertrouwen in hem deed Gus gretig alles wat hem werd opgedragen. Jean-Paul behandelde hem niet als een klein kind, maar als een gelijke, als iemand die hem net zo goed kon helpen als wie ook. Hij vloog de ladder op en af met gereedschap en touw, gaf hem kleine planken en stokken aan. Hij keek toe hoe de Fransman tussen de takken een platform timmerde. Toen dat eenmaal goed vastzat, ging hij verder met de wanden, waarbij hij openingen vrijhield voor twee ramen en een deur. Hij maakte een echt dak van twee platen multiplex die hij in de schuur had gevonden, en een stevige noklat. Voor de deur gebruikte hij een oud kastje waarvan hij wist dat het van Poppy was geweest; het paste perfect. Gus vond het niet erg dat het roze was. Phillip gooide niet graag dingen weg en had in een keet die achter aan de schuur was vastgebouwd de gekste dingen bewaard, van gordijnroedes tot een oude houtkachel. Miranda keek ervan op dat Jean-Paul die had gevonden; zij had niet eens geweten dat de keet bestond.
Ze keek op haar horloge, beseffend dat ze eigenlijk zou moeten schrijven, maar Jean-Paul fascineerde haar zeer. Ze zou wel achter de computer kruipen als de kinderen naar bed waren; dan kon ze alle mailtjes beantwoorden waarin haar om artikelen werd verzocht en wijzigingen werden voorgesteld in degene die ze al had ingeleverd. Op dit moment keek ze liever naar hoe leuk de Fransman met haar kinderen bezig was.
‘We laten de ladder hier voorlopig maar staan,’ zei Jean-Paul tegen Gus. ‘Tot we ons eigen trapje hebben gemaakt. Daar hebben we hout van de goede maat voor nodig. Jij mag met me mee om het uit te zoeken. Er is hier vast wel ergens een timmerwerkplaats te vinden.’
‘Meneer Fitzherbert weet er denk ik wel een,’ zei Gus. ‘Hij is onze buurman.’
‘Dan gaan we het hem vragen,’ zei Jean-Paul, die de ladder af kwam. Gus bleef op een tak over de boomkruinen heen zitten kijken naar de toren van St. Hilda’s die de lucht in stak. ‘Kijk! Daar is meneer Underwood,’ riep hij uit, zwaaiend. ‘Meneer Underwood, ik zit in de boom!’
Meneer Underwood keek omhoog naar de boomhut. ‘Wat een paleisje!’ zei hij vol bewondering, en uit respect nam hij zijn pet af.
‘Dit is Jean-Paul, die de tuin komt inrichten,’ zei Miranda, in de hoop dat Jean-Paul zo vriendelijk zou zijn haar niet te corrigeren.
‘Aangenaam,’ zei meneer Underwood. ‘Ik heb een beetje opgeruimd,’ liet hij hem op gewichtige toon weten. ‘Er is een heleboel werk te doen. Ik ben blij dat we straks met z’n tweeën zijn.’ Jean-Paul keek de oudere man aan en begreep dat hij zich graag nuttig wilde voelen.
‘Ik help graag mee,’ zei hij met een glimlach. Meneer Underwood liet zijn adem ontsnappen en knikte. ‘We hebben nog twee helpers. Gus en Storm,’ voegde Jean-Paul er met een knipoog aan toe.
Meneer Underwood knikte nogmaals en zijn lippen plooiden zich in een grijns. ‘Daar boven kunnen ze uitkijken naar braadstuk.’
‘Braadstuk?’
‘Konijnen,’ zei meneer Underwood. ‘Dan haal ik mijn geweer tevoorschijn en knal die donderstralen neer. In de pan en braden maar; dat is het enige waar ze goed voor zijn.’ Jean-Paul herinnerde zich dat hij inde schemering met Ava en de kinderen naar konijnen had zitten kijken. Poppy zette altijd schaaltjes met wortelen voor ze neer, dolblij als ze zag dat die ’s ochtends leeg waren.
Jean-Paul klakte met zijn tong. ‘We zullen de moestuin zo omheinen dat ze er niet in kunnen. Ik sluit liever vriendschap met ze dan dat ik ze opeet,’ zei hij grinnikend.
‘Ik wil wel een konijntje als huisdier,’ zei Storm.
Jean-Paul gaf haar een klopje op haar hoofd. ‘Straks komen ze vanzelf in je boomhut. Konijntjes en eekhoorns.’
Miranda keerde met tegenzin terug naar de stilte van haar werkkamer, ging aan haar bureau zitten en zette haar computer aan. Na een poosje werd ze helemaal in beslag genomen door haar e-mails en uiteindelijk door haar artikel, terwijl haar vingers rap over de toetsen vlogen.
Die middag nam Jean-Paul Gus en Storm mee om zaden te kopen. Gus hielp hun mand te vullen en koos samen met Storm groentezaden uit; ze pakten de zakjes uit de standaard alsof het snoepgoed was. De zaden die Jean-Paul daar niet kon kopen liet hij wel opsturen vanuit Les Lucioles.
Op de terugweg gingen ze langs bij de boerderij van Jeremy Fitzherbert. Die herinnerde Jean-Paul zich nog goed. Jeremy’s vader Ian had destijds het bedrijf gerund en Jeremy was toen in de twintig geweest. Jean-Paul had meegeholpen in de oogsttijd. Hij betwijfelde of Jeremy zich zijn naam nog zou herinneren. Ze waren nooit officieel aan elkaar voorgesteld.
Jeremy was in de werkplaats met zijn assistent, met wie hij besprak of de oude Massey Ferguson-tractor vervangen moest worden of niet. Toen hij de kinderen in de deuropening zag staan, brak hij het gesprek af en kwam naderbij. Mr. Ben kwam naar Gus toe gelopen en begon aan zijn laarzen te snuffelen, terwijl zijn dikke staart heen en weer zwaaide van opwinding. De laarzen roken naar Ranger. ‘Hallo daar,’ riep Jeremy uit.
‘Hallo, ik ben Jean-Paul. Ik werk voor Miranda Claybourne verderop in het grote huis.’
‘Ah.’ Jeremy knikte. ‘En dit zijn je twee assistenten, zeker?’
‘Inderdaad. Ik zou niet zonder ze kunnen,’ antwoordde hij met een glimlach. De grijns van de Fransman nam Jeremy voor hem in.
‘Wat kan ik voor je doen?’ vroeg hij.
‘Ik heb hout nodig om een ladder te maken voor de boomhut van de kinderen. Misschien weet jij waar ik dat kan kopen.’
‘Kopen? Goeie god, dat hoef je echt niet te kopen. Ik heb een schuur vol liggen. We hakken heel wat bomen om. Kom maar mee, dan laat ik het jullie zien.’ De twee mannen liepen het erf over met de kinderen en Mr. Ben achter zich aan. Het was precies zoals Jean-Paul zich herinnerde. De dorsmachine zag er nog hetzelfde uit en her en der staken er nog graanstengels van de oogst uit. De groene verf van de schuren bladderde nog steeds en op het golfplaten dak lag nog steeds een dikke laag mos en bladeren. Hij wist nog goed dat hij hier altijd met Ava’s kinderen heen ging om ’s zomers op de hooibalen te spelen. Ian had het niet erg gevonden dat ze er een rommeltje van maakten en had als ze weer weg waren geduldig de vloer aangeveegd. Voor Ava Lightly had hij alles over.
Jeremy’s schuur lag vol met hout, blokken en hooibalen. ‘Zoals je ziet hebben we meer dan genoeg.’
‘Als je wat kunt missen, zou je ons daar heel blij mee maken.’
‘Je zou me er juist een plezier mee doen.’ Jeremy keek Jean-Paul aan – een onwaarschijnlijke figuur in Hartington. ‘Hoe vind je het hier?’
‘Ik ben er pas sinds gisteren.’
‘O,’ antwoordde Jeremy, die zich afvroeg waarom Miranda hem had ingehuurd. ‘Het zijn aardige mensen, de Claybournes.’
‘Ja.’ Jean-Paul wreef over zijn kin. Opeens voelde hij zich geroepen om naar Ava te informeren. ‘Heb je de vorige eigenaren van het huis gekend?’ Hij deed zijn best het beven van zijn stem in bedwang te houden.
‘Jazeker. Ava Lightly kon uitstekend tuinieren. Ken jij hen?’
Jean-Paul schudde zijn hoofd. ‘Ik ben nu de tuinman.’
‘Ah,’ zei Jeremy, en hij glimlachte meelevend. ‘Dan rust er een zware verantwoordelijkheid op je schouders.’
‘Daar ben ik me van bewust.’ Hij trok een gezicht alsof alleen al de gedachte aan de taak die hem te wachten stond hem uit het veld sloeg. ‘Weet je waarom ze zijn verhuisd?’
‘Phillip heeft een beroerte gehad. Ik denk dat het huis hun te veel werd.’
‘Weet je waar ze naartoe zijn gegaan?’
‘Geen idee. Ze zijn een paar jaar kalmpjes hun gang gegaan en toen waren ze ineens met stille trom vertrokken. De mensen in de stad hadden graag afscheid willen nemen; ze waren hier erg geliefd.’ Hij aarzelde even en voegde er toen aan toe: ‘En aan elkaar toegewijd.’
Jean-Paul draaide zich om en deed alsof hij keek waar de kinderen waren. Hij wilde niet dat Jeremy zou zien hoeveel pijn die woorden hem deden. Hij knarsetandde en probeerde zich te vermannen, maar er bleef een brok verdriet steken in zijn keel. In een poging te doen alsof er niets aan de hand was bukte hij zich om de hond klopjes te geven. Mr. Ben begroef zijn natte snuit in zijn hand. Jeremy was zich er niet van bewust wat voor klap hij had uitgedeeld. Jean-Paul liet zijn voorhoofd even tegen dat van Mr. Ben rusten om tijd te rekken. ‘Mooi beest,’ zei hij.
‘Mr. Ben is heel speciaal,’ antwoordde Jeremy grinnikend. ‘Wolfgang begint een beetje aftands te worden; die ligt het grootste deel van de dag te slapen.’
Jean-Paul riep de kinderen en sprak af om later terug te komen met een voertuig dat geschikt was om het hout te vervoeren. ‘Leuk je te ontmoeten,’ zei Jeremy. ‘Ik kom graag een keer langs om te kijken hoe het gaat. Die tuinen waren vroeger schitterend.’
‘Wanneer je maar wilt,’ antwoordde Jean-Paul.
‘Als je hulp nodig hebt, ik heb hier op de boerderij heel wat sterke kerels rondlopen. Je mag er best een paar van me lenen.’
‘Zijn dat jouw koeien daar bij de rivier?’ vroeg hij.
‘Ja. Aberdeen Angus.’
‘Storms nieuwe vriendjes.’ Hij keek omlaag naar het kleine meisje. ‘Je was ze toch niet vergeten, hè?’
‘Nee,’ antwoordde ze. ‘Ze hebben ruwe tongen. Ze zijn lief.’
‘Ik heb ook paarden. Dat heb ik al tegen Miranda gezegd, maar als de kinderen en jij een ritje willen maken, moet je het maar zeggen. Whisper is heel mak.’
‘Dat zou leuk zijn,’ antwoordde Jean-Paul.
‘Mooi zo.’ Jeremy keek toe hoe ze instapten in Miranda’s jeep. ‘Dan zie ik jullie wel weer.’ Hij zwaaide toen ze het erf af reden.
Jean-Paul had iets intrigerends. Hij zag er helemaal niet uit als een tuinman. Om te beginnen was hij daar veel te knap voor. Jeremy schudde zijn hoofd en glimlachte. Met zijn aanwezigheid in Hartington werd wel de knuppel in het hoenderhok gegooid!