24

Regendruppels en wilde hyacinten.
De zonderlinge roep van een koekoek.
De verheugende aanblik van wilde eenden
die elkaar op hun vlucht het hof maken

Op het vliegveld van Bordeaux werden ze afgehaald door Henri’s chauffeur. Hij hield een bord omhoog met daarop de tekst: phillip lightly, welkom! Hij sprak geen Engels, en Ava vond het enig om Frans met hem te praten. Phillip hoorde het trots aan, want ze sprak het vlot. Hij had haar nog nooit zo mooi gevonden. Haar haar hing los en viel in glanzende krullen over haar rug. Haar wangen waren roze, wat het sprankelende groen van haar ogen benadrukte, en haar gezicht had door de zon de kleur van warme honing gekregen. Aan haar voeten droeg ze glitterend roze fluwelen muiltjes en ze had een nogal ouderwetse zwarte jurk met roze bloemetjes erop aan, met een kort olijfgroen vest eroverheen. Het viel hem op dat ze liep met een verende tred en hij was blij dat hij er werk van had gemaakt om er even tussenuit te gaan. Het was precies wat ze nodig had.

Ava stond zo strak als een aangedraaide vioolsnaar. Uiterlijk slaagde ze er heel goed in te doen of ze alleen maar opgetogen was vanwege de vakantie, maar vanbinnen bibberde ze van de zenuwen. Wat zou Jean-Paul wel niet denken als ze ineens midden in zijn huis stond? Stel nou dat hij had besloten de hele week naar Parijs te gaan om haar niet te hoeven zien? Of erger nog: wat als hij dit tochtje opvatte als een teken van haar bereidheid om zichzelf met lichaam en ziel aan hem over te leveren? Ze staarde uit het raampje en probeerde te bedenken of ze hier nu wel of niet goed aan had gedaan.

In Frankrijk was het volop lente. De bomen stonden allemaal in blad, grote witte kaarsen tooiden de paardenkastanjes, en golvende velden met wijnstokken lichtten groen op door de eerste blaadjes. De rozen tierden welig. De chauffeur vertelde Ava dat die aan het eind van de rijen werden geplant om te voorkomen dat de ploegossen bij het keren om aan de volgende rij te beginnen van de druiven zouden snoepen. Tot haar grote vreugde ontwaarde ze een zwaluwpaartje in de lucht, en een mooie bruine lijster.

Uiteindelijk sloeg de auto een lange oprijlaan in, onder een oude laan van optorenende bomen door, zodat ze in schaduw werden gehuld. Aan het eind baadde het huis in de zonneschijn. Het was een majesteitelijk neoklassiek pand, dat op ruime schaal was opgetrokken. Het was gebouwd van licht, zandkleurig steen, symmetrisch, met hoge ramen omlijst door blauwe luiken en zwarte sierbalkons – zo mooi dat het Ava afleidde van haar angsten en haar met verbazing vervulde. Tegen de muren groeiden wilde wingerd, kamperfoelie en wisteria. Toen ze naderbij kwamen, kon ze het steile dak van leien shingles zien en charmante dakkapelletjes, stuk voor stuk bekroond met een timpaan van snijwerk, als een sierlijke wenkbrauw. Smalle stenen schoorstenen rezen samen met fantasievolle kegelvormige torentjes, waar net een zwerm kleine vogels op neerstreek, op naar de lucht.

De auto reed het grind voor het huis op. Een paar Deense doggen kwamen de open deur uit rennen en hun diepe geblaf galmde door de lucht en weerkaatste tegen de muren van het chateau. Ava stapte de auto uit terwijl haar hart vol verwachting klopte. Toen ze opkeek, zag ze een elegante vrouw met een olijfkleurige huid bij de deur staan. Ze droeg haar zwarte haar in een wrong, waardoor haar fraaie botstructuur en diepliggende bruine ogen goed uitkwamen, en het kon niet anders of dit was Antoinette, Jean-Pauls moeder.

Antoinette glimlachte sereen. ‘Welkom,’ zei ze, het grind op stappend. ‘Ik hoop dat jullie een prettige reis hebben gehad.1

‘Uitstekend,’ zei Phillip, die naar haar toe kwam. Ze reikte hem een hand en hij boog voorover om die te kussen. Ze was lang en slank in haar losvallende witte broek, die bij de taille werd opgehouden door een krokodillenleren riem. Onder een crèmekleurig jasje met een zwartgestreepte tijkvoering droeg ze een gestreept herenoverhemd. Ava vond haar de chicste vrouw die ze ooit had gezien. ‘Dit is mijn vrouw Ava,’ vervolgde Phillip, en hij stelde haar voor.

‘Ik heb veel over je gehoord,’ zei Antoinette hartelijk. ‘Jean-Paul is heel dol op je.’ Ava schudde haar hand, die smal en verrassend koud aanvoelde, en vroeg zich af hoeveel hij haar had verteld.

‘Kom mee naar binnen. Ik hoop dat jullie geen bezwaar hebben tegen de honden. Die zijn nogal groot, maar wel erg lief.’

‘We zijn dol op honden,’ zei Ava, die om haar zenuwen te verbergen enthousiasme veinsde. ‘We hebben er zelf twee.’

‘Natuurlijk hebben jullie honden. Nou, dan voelen jullie je vast thuis.’

Ze liepen door de hal, die werd gedomineerd door een gewelfde stenen trap en een gigantische haard vol met keurig gehakte houtblokken die op elkaar gestapeld waren. Op de schoorsteenmantel stonden antieke wijnflessen op een rijtje tentoongesteld. De vloer bestond uit grote vierkante natuurstenen tegels, die mooi glommen, behalve in het midden, waar het steen was weggesleten doordat er eeuwenlang mensen overheen hadden gelopen. Antoinette ging hun voor naar de zitkamer, een chique rode salon met een hoog plafond en lange karmozijnrode gordijnen aan weerskanten van openslaande deuren die uitzicht boden op een breed terras, dat was omgeven door een stenen balustrade. Verschoten wandtapijten met jachttaferelen hingen aan de muren, geflankeerd door portretten van de voorvaderen van de familie in goudkleurige lijsten. Ava liet haar blik eroverheen dwalen, zoekend naar gelijkenissen met Jean-Paul. Er kwam een dienstmeisje de kamer binnen, en Antoinette vroeg haar of ze een dienblad met drankjes naar het terras kon brengen. ‘En waar is mijn zoon, Françoise?’ voegde ze eraan toe. Ava’s maag maakte een sprongetje en ze begon zich zorgen te maken dat ze haar gevoelens niet zou kunnen verbergen.

‘Die is de deur uit,’ antwoordde ze.

Antoinette slaakte een zucht. ‘En Henri?’ Françoise haalde haar schouders op. ‘Nou, ga hem maar zoeken en zeg hem dat onze gasten zijn gearriveerd. Ik had gezegd dat ze hier rond twaalven zouden zijn.’

‘Ja, madame,’ zei Françoise gehoorzaam, en ze ging de kamer uit.

‘Kom, laten we op het terras gaan zitten. Daar is het lekker warm in de zon. Françoise komt ons wel wat wijn brengen.’ Ze zwaaide de openslaande deuren open en stapte naar buiten. De honden liepen achter haar aan en drentelden weg om aan de borders te snuffelen en hun poot op te tillen tegen de balustrade. Daaronder strekten de tuinen zich uit tot aan een oude muur die was overdekt met klimrozen en roze bougainville, waar oeroude bomen het terrein bewaakten, met daarachter het koepeldak van een duiventil dat zich in silhouet aftekende tegen de lucht. Ava begreep meteen waarom het chateau Jean-Paul zo dierbaar was en waarom hij deed wat zijn vader van hem vroeg om het niet kwijt te raken.

‘Ah, vrienden, jullie zijn er!’ riep Henri uit, terwijl hij vanaf de zijkant van het huis naar het terras toe kwam. Zijn stem klonk hard en dreunend, als een trombone. ‘Je had Françoise moeten sturen om me te gaan zoeken,’ voegde hij er tegen zijn vrouw aan toe.

‘Dat heb ik gedaan,’ antwoordde ze koeltjes. Henri omhelsde Phillip met de hartelijkheid van een oude vriend en kuste Ava’s hand zoals zijn zoon had gedaan. Hij glimlachte breed en vanonder zijn volle bruine krullen nam hij haar met zijn donkere ogen waarderend op. Ava herinnerde zich dat Jean-Paul haar had verteld dat hij in Parijs een maîtresse had. Dat verbaasde haar niets. Hij was bloedstollend knap, net als zijn zoon. ‘Waar blijft de wijn? Françoise!’ baste hij. Françoise kwam vrijwel meteen tevoorschijn, wankelend onder het gewicht van een groot dienblad beladen met flessen en glazen, plus een kan ijswater. Henri maakte geen aanstalten om haar de helpende hand te bieden. ‘Mooi zo! We dreigden al om te komen van de dorst,’ zei hij in het Engels, zodat het dienstmeisje er niets van verstond. Hij ging zitten en haalde een sigaar voor den dag. ‘En, Phillip, beste vriend, hoe staat het met je boek?’

Antoinette wendde zich tot Ava. ‘Zou je de duiventil willen zien? Jean-Paul vertelde me dat jij er ook een in je tuin hebt.’

‘Ja, leuk. Is dat die koepel daar verderop?’

‘Ja.’

‘Hij is veel mooier dan de onze.’

‘Jean-Paul zei dat jullie een prachtig landgoed hebben.’

‘Was hij daar nu maar. Alles komt in bloei. En de geuren… Het heeft nog nooit zo lekker geroken.’

‘Kom, ik moet met je praten.’

Ava liep achter Antoinette aan de brede treden af naar de tuin; de mannen lieten ze op het terras achter om te praten en te drinken. Weer voelde ze in paniek het bloed door haar aderen pompen. Had Jean-Paul zijn moeder verteld dat hij verliefd op haar was? Wilde die haar waarschuwend toespreken? Ging ze zeggen dat hij moest trouwen met een jonge vrouw uit zijn eigen land en een zoon moest zien te krijgen, zodat die kon erven wat hijzelf zou erven? Ze voelde zich even onwel en wreef geagiteerd over haar voorhoofd. Ondanks het koele briesje was het erg warm in de zon, en het gekwetter van de vogels werd overstemd door het bonzen van haar hart in haar oren.

‘Mag ik vrijuit met je spreken?’ vroeg Antoinette toen ze het gazon over liepen naar een ijzeren hek in de muur.

‘Natuurlijk,’ antwoordde Ava.

‘Het gaat over Jean-Paul.’ Antoinette wierp haar een zijdelingse blik toe. ‘Hij is mijn enige kind, weet je, en ik hou ontzettend veel van hem.’

‘Dat weet ik; hij heeft me veel over je verteld.’

‘Dat zal best. Het probleem is dat hij niet zo’n beste relatie met zijn vader heeft. Henri is ongevoelig voor zijn behoeften. Jean-Paul is een getalenteerd kunstenaar, maar Henri wil niet dat hij schildert. Hij schrijft prachtige gedichten, maar Henri ziet niets in poëzie. Henri had een oom die zijn leven verkwanselde door tweederangs schilderijen te maken. Hij wil niet dat Jean-Paul dezelfde kant op gaat. Maar het gaat niet alleen om schilderen. Jean-Paul heeft in Parijs maandenlang niets anders uitgevoerd dan uitgaan met jonge vrouwen die niet geschikt voor hem waren, wat aan de ene kant een goede zaak was – Henri was immers bang dat hij homoseksueel zou zijn – maar aan de andere kant is het geen leven voor een jonge man die op een dag een landgoed als dit zal erven. Henri wil dat hij meehelpt hier de wijngaard te runnen, maar daar heeft Jean-Paul nooit veel belangstelling voor gehad. Tot nu toe.’

‘Tot nu toe?’ Ava vroeg zich af waar dit gesprek heen zou gaan.

‘Hij wil hier blijven en leren hoe het in de wijngaard reilt en zeilt, maar Ava, hij moet terug naar jullie.’ Ava was niet in staat antwoord te geven, zozeer werd haar keel dichtgesnoerd door emotie. ‘Volgens mij wil hij blijven omwille van mij. Zie je, ik ben hier het grootste deel van de tijd alleen. Henri woont in Parijs; dat heeft hij je vast wel verteld. Hij praat met grote genegenheid over je, Ava. Het maakt me heel gelukkig om te weten dat er iemand is die hem begrijpt. Hij heeft me verteld dat hij een schilderij van de tuin voor je heeft gemaakt.’

‘Dat is een prachtige aquarel, Antoinette. We hebben de tuin precies zo beplant als hij het had geschilderd. Hij heeft veel verbeeldingskracht en flair.’

‘Dat weet ik.’ Ze glimlachte weer en schokschouderde. ‘Ik begrijp hem natuurlijk.’ Ze maakte het ijzeren hek open, dat jankend knarste in zijn scharnieren als een oude hond, en ging haar voor een wilde wei op, waar in het midden de ronde stenen duiventil stond. ‘Hij is er nog niet klaar voor om naar huis te komen, Ava. Ik kan zó aan hem zien dat hij niet gelukkig is. Als hij nu naar huis komt, komt hij niet onder zijn vader uit. Geen moment. Bij jou kan hij vrijelijk zichzelf zijn. Ik zou de gedachte niet kunnen verdragen dat hij dat omwille van mij zou opofferen. Dit is een unieke kans voor hem, en ik wil dat hij er ten volle van geniet. In de herfst ben ik er heus nog wel. Zeg hem alsjeblieft, voor mij, dat hij terug moet gaan. Ik weet zeker dat jij hem wel tot andere gedachten kunt brengen. Zijn vader denkt dat hij terug naar huis is gekomen om er even uit te zijn. Hij zou het Jean-Paul nooit vergeven als hij ook maar even zou denken dat hij jullie in de steek had gelaten, na alle vriendelijkheid die jullie hem hebben betoond. Zie je, hij moet met jullie mee teruggaan. Een andere oplossing is er niet. Doe het, alsjeblieft, voor mij.’

‘Ik zal het proberen,’ antwoordde Ava schor.

Opeens kwam vanachter de duiventil Jean-Paul tevoorschijn. Hij stond met zijn handen in zijn zakken en keek vanonder zijn haarlok naar hen op. Op zijn hoede sloeg hij hen gade. ‘Jean-Paul, laat jij Ava de duiventil eens zien. Ik moet me met de lunch bezig gaan houden.’ Ze keek op haar horloge. ‘Goeie help, het zal tijd worden. Maak het niet te lang.’ Ze draaide zich om en stapte de poort door, Ava en Jean-Paul alleen achterlatend.

‘Waarom ben je gekomen?’ wilde hij op agressieve toon weten. Hij staarde haar onbewogen aan, in afwachting van haar antwoord en in de veronderstelling dat ze afwijzend zou doen. Ava streek met een hand door haar haar en voelde zich opgelaten. Het was een verschrikkelijke vergissing geweest. Toen sloeg hij zijn ogen op en zag hij er opeens even kwetsbaar uit als een klein jongetje. Haar hart sloeg een slag over. Wat oogde hij triest.

‘Het spijt me,’ fluisterde ze, terwijl ze langzaam op hem af stapte. ‘Ik voel me ook ellendig.’

Zijn gezicht verzachtte. ‘Je ziet er anders stralend uit,’ antwoordde hij, met een glimlachje om zijn mondhoeken.

‘Dat komt doordat ik wist dat ik jou zou gaan zien.’

‘Dus jij hebt mij ook gemist?’

‘Ja.’

Hij legde zijn hand om haar nek, onder haar haar, en trok haar naar zich toe, waarna hij zijn lippen op de hare drukte. Ze duwde hem niet van zich af. Ze dacht niet aan haar kinderen of aan Phillip. Ze leefde op het moment en smaakte hemelse vreugden, ook al besefte ze diep in haar hart heel goed dat dit nooit kon blijven duren. Zijn mond was zacht, zijn kus vurig. Ze deed haar lippen vaneen en liet hem naar binnen, terwijl ze haar armen om zijn middel sloeg en voelde hoe zijn spieren zich spanden onder zijn shirt toen ze hem aanraakte. Zijn ademhaling ging zwaar, zijn lichaam was warm en strak. Hij trok haar mee achter het gebouwtje, zodat ze vanaf het hek niet te zien waren. Er kwam een roekeloosheid over Ava. Ze was ver van huis en voelde zich een ander mens. Bedwelmd door het gevoel van zijn lichaam in haar armen, in combinatie met de geuren van Frankrijk, vergat ze dat haar echtgenoot op het terras zat met Henri en dat zo meteen de lunch klaarstond in de eetkamer van het chateau. Ze verkeerde in een fantasiewereld, waar alleen Jean-Paul en zij bestonden. Een niemandsland waar alles mogelijk was.

Hij pakte haar bij de hand en leidde haar naar de deur van de duiventil. Binnen was het warm en rook het zoet. Hij deed de deur achter zich dicht en legde haar op het stro. Ze hield haar adem in toen hij boven op haar kwam liggen en haar benen met zijn knieën uiteen duwde. Hij begroef zijn gezicht in haar hals en ademde haar vertrouwde, verboden geur in. F)e vlinders fladderden door haar buik toen hij zijn tong over haar huid liet gaan. Toen kuste hij haar bovenlichaam en maakte de knoopjes van het lijfje van haar jurk open. Hij stak zijn hand naar binnen en voelde de warme zachtheid van haar borst, die hij streelde met zijn duim. Ze kon zijn baardstoppels tegen haar tere vlees voelen, en de vochtige sensatie van zijn tong toen hij speelde met haar tepel, en haar lichaam huiverde van het schuldige genoegen om te genieten van datgene waarvan ze zo lang in het geheime toevluchtsoord van haar fantasie had gedroomd.

Ze liet een diep gekreun ontsnappen toen hij haar jurk opsloeg over haar buik en haar hielp om haar slipje uit te trekken. Ze voelde zich wellustig en begerig als een puber, en glimlachte om haar schaamteloosheid. Toen ze haar ogen opendeed, zag ze dat hij naar haar keek alsof ze de mooiste vrouw van de hele wereld was. Hij glimlachte haar waarderend toe en zij glimlachte terug, en ze deed haar dijen van elkaar om hem binnen te laten. Terwijl ze de liefde bedreven, pakte hij haar hand en vlocht zijn vingers door de hare. Ze had geen spijt van haar overspeligheid, geen moment. Als ze even de tijd had genomen om stil te staan bij Daisy Hopeton, zou het tot haar zijn doorgedrongen dat ze uiteindelijk helemaal niet zo veel van elkaar verschilden.

‘Ga je mee terug naar Hartington?’ vroeg ze toen ze naast elkaar lagen, badend in een plas licht die door een klein raampje boven hen naar binnen viel.

‘Ja,’ zei hij. ‘Je weet dat ik voor jou bergen zou verzetten.’

‘Dat hoeft helemaal niet, liefste,’ antwoordde ze terwijl ze liefdevol over zijn gezicht aaide. ‘Ik ben nu hier.’

Haastig fatsoeneerden ze zichzelf met het oog op de lunch. Ava maakte de voorkant van haar jurk weer dicht en streek die glad, de strootjes verwijderend die haar zouden kunnen verraden. Jean-Paul liep naar de deur, maar draaide zich toen om om haar nogmaals te zoenen. Ze lachte en beantwoordde zijn zoen. ‘Je ziet er prachtig uit,’ zei hij, haar strelend met zijn blik. ‘Ik geloof niet dat ik je ooit eerder in een jurk heb gezien.’

‘Die heb ik voor jou aangetrokken.’

‘Het staat je goed. En je hebt je haar los. Dat vind ik mooi. Wat is er met het potlood gebeurd?’

Ze lachte om zijn plagerijen. ‘Even serieus, hoe zie ik eruit?’ Met de rug van haar hand veegde ze haar mond af.

‘Blozend.’ Hij pakte haar hand. ‘Kom, dan nemen we de lange weg terug, zodat de bewijzen kunnen verwaaien in de wind.’

Toen ze bij het terras kwamen, stonden Antoinette, Henri en Phillip net op het punt om naar binnen te gaan voor de lunch.

‘Misschien wil je je even opfrissen op jullie kamer,’ zei Antoinette tegen Ava. ‘Sorry, dat had ik al moeten aanbieden toen jullie net aankwamen. Françoise wijst je de weg wel.’

Ava liep achter de oudere vrouw aan de stenen trap op en een gang door, tot ze aan het eind bij een deur kwamen. Die deed Françoise open en ze stapte een grote slaapkamer in met een hemelbed dat was opgemaakt met wit beddengoed. Er was een raam wijd opengezet, met uitzicht op de duiventil en de wijngaard erachter, en witte gordijnen bolden op in het briesje dat vanuit de tuin naar binnen waaide. Françoise keek ervan op dat Ava Frans sprak. ‘Kan ik iets voor u doen?’ vroeg ze, dankbaar dat ze werd begrepen.

‘Nee, dank je. Ik kom zo weer naar beneden.’ Ze merkte op dat haar koffer op een standaard stond, opengeklapt en klaar om uitgepakt te worden. Ze woelde erin rond, zoekend naar haar toilettas, en haastte zich de badkamer in om de sporen van haar overspel weg te wassen. Toen ze een blik van zichzelf opving in de spiegel, staakte ze haar bewegingen om na te gaan of er iets aan haar te zien was wat haar zou kunnen verraden. Op haar wangen lag een blos, haar ogen glansden, haar haar viel in warrige lokken over haar schouders. Ze trok er een strootje uit dat per ongeluk was blijven zitten. In plaats van het in de prullenbak te gooien stopte ze het in het vakje van haar toilettas. Iets om te koesteren. Het zou haar altijd herinneren aan de eerste keer dat ze de liefde hadden bedreven.

Ze boog zich uit het raam en liet haar blik over de tuinen gaan. De lucht was stralend blauw, de geur van pasgemaaid gras en zoet geurende struiken dreef naar haar omhoog, en op de achtergrond van dat alles stond de duiventil, hun geheime plekje, half aan het oog onttrokken door de muur. Ze glimlachte bij zichzelf en dacht aan Jean-Paul, haalde zich zijn zoenen en zijn aanrakingen weer voor de geest. Ze sloot haar ogen en wenste dat er geen einde aan de week zou komen.