8

De schorre roep van een fazant, duivengekoer,
de fris-zonnige dagen van oktober

Archie, Angus en Poppy staarden de vreemdeling verstomd van verlegenheid aan. Archie was acht, lang als zijn vader, met de rechte neus en groene ogen van zijn moeder. Angus was zes en had de bouw van een kleine rugbyspeler. Hij had donker haar en lichtblauwe ogen, een brede, aanstekelijke glimlach en een roomblanke huid met sproeten. Allebei de jongens waren knap op de onconventionele manier waarop hun moeder dat ook was. De trekken die bij haar een beetje vreemd stonden, pasten prima bij hun jongensachtige gezichten. Poppy was nog maar vier, maar had al wel degelijk een persoonlijkheid en een eigen mening. Ze zei altijd precies wat ze dacht. Met haar lange donkere haar, blauwe ogen, fijne gelaatstrekken en het klassieke gezicht van haar vader, was zij de traditionele schoonheid die haar moeder niet was. Toch was ze heel erg haar moeders kleine meisje, want ze was dol op planten en dieren en had nooit last van de kou. Je zou kunnen zeggen dat ze van allebei haar ouders het beste had geërfd.

‘Jean-Paul komt een poosje bij ons wonen. Hij gaat me helpen om de mooiste tuinen van heel Engeland te ontwerpen,’ legde Ava uit, met het gevoel dat ze huichelde. Ze dacht niet dat Jean-Paul ook maar in staat zou zijn om zelfs een ontwerp voor een koolveld te maken. Archie staarde naar zijn voeten. Angus onderdrukte een giechel. Uiteindelijk deed Poppy haar mond open.

‘Wat praat jij gek,’ zei ze, haar neusje optrekkend.

‘Ik kom uit Frankrijk,’ antwoordde hij.

‘Kom je met ons spelen?’ vroeg ze.

Jean-Paul haalde zijn schouders op. ‘Ik weet niet. Wat zou je willen spelen dan?’ De jongens keken hun zusje geschrokken aan. Het laatste waar zij op zaten te wachten was wel dat een volwassene zich met hun spelletjes zou bemoeien.

‘Ik vind het leuk om groenten te planten.’

‘Dat vind ik ook leuk,’ stemde hij met haar in.

‘Ik heb een courgette en die is zó groot!’ riep ze uit, met haar handen een stuk van elkaar. ‘Hij heet Monty en hij ligt in bed omdat hij verkouden is.’ Jean-Paul keek Ava niet-begrijpend aan.

‘Hij wist te voorkomen dat hij de pan in ging door vriendschap met haar te sluiten, ben ik bang. Ze rijdt met hem rond in de poppenwagen en als hij lief is gaat hij op vrijdag mee naar Show and Teil, waar mensen trots hun eigen oogst tonen en verkopen.’ Er verscheen een brede glimlach op Jean-Pauls gezicht, die de kinderen aanstak. Poppy rende weg om Monty te gaan halen en de jongens keken grijnzend naar hem op, hun verlegenheid helemaal verdwenen nu de Fransman zich zo hartelijk en charmant betoonde. Het intrigeerde Ava dat hij zo makkelijk kon omschakelen: het ene moment hooghartig en het volgende moment innemend en vriendelijk.

Poppy kwam terug met een enorme donkergroene courgette. Ava besloot dat het niet gepast zou zijn het grapje te herhalen dat haar man had gemaakt toen hij hoorde dat zijn dochter het ding mee naar bed nam: ‘Dan krijg ze als ze later groot is een flinke teleurstelling te verwerken.’ Jean-Paul pakte Monty aan en woog hem op zijn handen.

‘Hij is behoorlijk zwaar voor een baby,’ zei hij tegen Poppy.

‘Hij is geen baby,’ antwoordde ze fel. ‘Hij is een courgette!’

‘Ja, natuurlijk, een babycourgette.’ Jean-Paul keek enigszins geschrokken. Poppy pakte de courgette weer van hem over en knuffelde hem.

‘Hij is verlegen. Je hebt hem bang gemaakt,’ zei ze verwijtend.

‘Zullen we Jean-Paul rondleiden door de tuin?’ stelde Ava haastig voor. ‘Dan kunnen jullie hem je holle boom laten zien,’ zei ze tegen de jongens. Angus zette een blij gezicht, maar Archie was er minder mee ingenomen. Hij wist nog niet zo zeker of hij wel een volwassene, en nog wel een vreemde volwassene, in hun geheime hut wilde hebben.

‘Kom mee, Angus,’ zei hij tegen zijn broertje, en ze maakten zich uit de voeten voordat de volwassenen de kans kregen achter hen aan te gaan.

‘Het zijn knullen met pit,’ zei Jean-Paul, zijn armen over elkaar slaand.

‘Wil je niet eerst laarzen en een jas aantrekken? Het is de laatste tijd nogal nat geweest.’ Jean-Paul kwam terug met een paar leren laarzen en een jas van schapenvacht. ‘Daar wil je toch niet in gaan tuinieren?’ vroeg ze.

‘Jawel.’

‘Maar dan ruïneer je ze helemaal.’

Hij haalde zijn schouders op en keek alsof dat hem niets zou kunnen schelen. ‘Dan koop ik wel weer nieuwe.’

‘Hou op, zeg! Kijk maar even in de garderobe of er een paar staat dat je past. Waarom zou je mooie laarzen bederven als het niet nodig is? En die bontjas is ook veel te mooi. Heb je geen oude?’

‘Nee.’

Ava slaakte een zucht en beet op haar tong. Ze dacht niet dat haar man er blij mee zou zijn als Jean-Paul alweer vertrok voordat hij ook maar een nacht bij hen geslapen had. Ze haalde diep adem, probeerde haar geduld niet te verliezen en zei tegen hem dat ze de stad in zouden gaan om in elk geval laarzen voor hem te kopen. ‘Je moet me toch eens één ding vertellen, Jean-Paul,’ begon ze, ook al wist ze dat dit waarschijnlijk niet het beste moment was om het hem te vragen, maar ze kon er niet mee wachten. ‘Hoe vaak heb je eigenlijk al getuinierd?’

Hij schudde zijn hoofd en grijnsde. Ze voelde haar ergernis wegebben, weer ontwapend door die onwaarschijnlijke glimlach van hem. ‘Nog nooit.’

‘Helemaal nooit?’ Ze geloofde haar oren niet.

‘Ik heb mijn hele leven toegekeken hoe mijn moeder in de tuin bezig was, maar ikzelf heb weinig praktijkervaring.’

‘Wíl je het wel leren?’

‘Natuurlijk. De tuinen van Les Lucioles zijn ook mijn erfgoed.’

‘Want ik heb namelijk geen tijd voor iemand die hier eigenlijk niet wil zijn.’

‘Een jaar heeft vier seizoenen. Nu is het herfst. Aan het eind van de zomer vertrek ik weer, met alle kennis die jij me hebt bijgebracht. Dan ben ik een rijk man.’

‘En ik krijg er een paar extra handen bij,’ zei ze, zich afvragend wie er het meest baat zou hebben bij dit onwaarschijnlijke partnerschap.

‘Dat mag ik hopen,’ antwoordde hij, en er brak weer een glimlach op zijn gezicht door. ‘Ik hoop dat ik ook iets speciaals bij jou achterlaat.’

Ze liepen het terras op. Dat was gemaakt van York-steen en keitjes, en aan de randen stonden grote tuinvazen met planten en pollen Alchamilla mollis. Het ging over in een stenen pad dat was beplant met tijm en omzoomd werd door in bolvorm gesnoeide taxusstruiken, die er nu net zo verwilderd uitzagen als hondenvachten die nooit worden geborsteld. De stenen waren donker en vochtig van de dauw, het gras glinsterde in het oranjeroze licht van de late namiddag. Aan het eind van het tijmpad, achter de oude duiventil, waar een familie wilde duiven in was getrokken, konden ze een veld vol koeien zien met daarachter de bossen, waar beuken en hazelaars geel begonnen te kleuren en hun blad op de grond lieten vallen. De lucht rook naar de houtrook van het vuur dat Hector in de hal had aangestoken en een kil briesje kwam aanwaaien vanuit de zee, een paar kilometer ten zuiden van Hartington. Jean-Paul stak zijn handen in zijn zakken en keek om zich heen. ‘Wat mooi zeg,’ zei hij zacht.

‘Dank je,’ antwoordde Ava. ‘Ik vind het ook mooi.’

Het melkachtige avondlicht gaf de tuin een melancholiek soort schoonheid. De zomer was voorbij, de bladeren stierven af, het werd vroeger donker, de lucht was killer en vochtiger, en aan de hemel verschenen strepen rood en goud, die feller oplichtten naarmate de zon in het bleekblauwe uitspansel verder naar de horizon zakte. Ze vond de herfst fijner dan de zomer, omdat die iets droevigs had. Met zijn weemoedigheid had de herfst iets heel aangrijpends, net alsof je op rijpe leeftijd terugkeek op je jeugd.

Poppy liep hen over het tijmpad achterna in de richting van de duiventil, babbelend tegen Monty alsof hij een kind was. Ze sprong slechts gekleed in een kort rokje, kaplaarzen en een dun shirtje door de heggen, en haar paardenstaart wapperde als een vlag achter haar aan terwijl ze tussen de struiken door schoot. In Phillips werkkamer hadden Bernie en Tarquin de kinderstemmen gehoord en ze renden naar buiten om zich bij hen te voegen; ze snuffelden in het gras en zetten hun poten tegen de heg. Ava keek ervan op dat Jean-Paul zo gefascineerd werd door de duiventil. Dat was een rond stenen gebouwtje dat wit was geverfd, met een mooi houten dak dat als een Chinese hoed uitliep in een punt. Maar het was oud en verwaarloosd, en zag er net zo droevig uit als de herfst was. ‘Er zijn nu wilde duiven in getrokken,’ zei ze. ‘We hebben er nooit iets aan gedaan.’

‘Dat moet je niet doen ook,’ zei hij, zijn hand liefkozend tegen de muur gedrukt. ‘Het is prachtig zo.’

‘Die esdoorns die eromheen staan kleuren in november schitterend rood. Zie je dat het al begonnen is?’ Ze plukte een blad en gaf het hem aan. Hij draaide het rond tussen zijn vingers. Ze sloegen links af en wandelden langs een bosje hoog optorenende lariksen, met naaldjes die de kleur van boter hadden. Er liep een lange muur rond het grasveld, waartegen Ava een kruidenborder had aangelegd. ‘Ik ben druk aan het snoeien geweest,’ vertelde ze hem. ‘Om alles winterklaar te maken.’

‘Er valt heel wat te doen, hè?’ zei hij peinzend.

‘Nou en of.’

Poppy wilde hem graag de moestuin laten zien, die schuilging achter een charmante oude muur die in de zomer begroeid was met kamperfoelie en jasmijn. De poort klemde. Poppy duwde ertegen zo hard als ze kon, maar er was geen beweging in te krijgen. Jean-Paul drukte zijn schouder ertegenaan. ‘Is dit je lievelingsgedeelte van de tuin?’ vroeg hij aan haar.

“Van Monty, want al zijn vriendjes wonen hier.’

‘Ik wil graag kennis met ze maken.’

‘Misschien zijn ze wel weg. Mama zegt dat we tot volgend jaar moeten wachten. In de lente komen ze terug.’

‘Dan moet ik maar wachten tot de lente. Ik hoop maar dat Monty niet verdrietig wordt.’

‘O, nee hoor,’ fluisterde ze samenzweerderig. ‘Hij is maar een courgette.’

De poort zwaaide open en leidde naar een grote vierkante tuin, in vakken verdeeld door grindpaden en rijen buxus, waar een overvloed aan groenten groeide. De muren waren overladen met de restanten van afgestorven clematis, rozen, wisteria en kamperfoelie, en de grond eronder was bezaaid met helleborus en gele moerasandijvie. De honden kwamen aangerend en wurmden zich tussen Ava’s benen en de poort door.

Ze wist niet wat ze van Jean-Paul moest denken. Aan de ene kant was hij hooghartig en afstandelijk. Anderzijds ging hij heel leuk om met Poppy en de honden, en als hij glimlachte was het net of je je die hooghartigheid alleen maar verbeeld had. Hij deed niet dolenthousiast over de tuinen, maar toch werd hij overduidelijk wel geraakt door de schoonheid van het avondlicht op de duiventil en de melancholieke kleurschakeringen van de herfst. Hij leek er net zo veel moeite mee te hebben dat hij bij hen was als Ava had om hem in huis te nemen. Ze wierpen elkaar nerveuze blikken toe, allebei duidelijk met een ongemakkelijk gevoel bij het vooruitzicht van de maanden van samenwerking die voor hen lagen. Intuïtief wist ze dat er een stukje van de puzzel ontbrak. Henri had Phillip niet alles verteld en dat nam ze hem kwalijk. Waarom zou je een jonge man naar Dorset sturen die uit alles liet blijken dat hij daar helemaal geen zin in had?

‘We hebben hier altijd heel wat te oogsten,’ zei ze, terwijl ze toekeek hoe haar dochter het grindpad op huppelde naar de plek waar de hele zomer courgettes hadden gestaan. Ze leidde hem onder de tunnel van appelbomen door, waar overal rijpe rode vruchten op de grond lagen. Jean-Paul bukte zich, pakte er eentje op en nam een grote hap. ‘Zoet,’ zei hij, en hij bukte nogmaals om een appel voor haar op te rapen.

‘De appels waar de insecten aan hebben geknaagd zijn de beste,’ zei Ava. ‘Die beestjes hebben een neus voor het fruit dat het lekkerst smaakt.’

‘Dan hoop ik maar dat ik niet in een wesp bijt!’

‘Als dat gebeurt, merk je het vanzelf wel. Maar ik geloof niet dat er nu nog wespen zijn. Hector is er heel goed in hun nesten op te sporen en ze uit te roken.’ Hij reikte haar een appel aan. Ze zette haar tanden erin en liet zich het sappige vruchtvlees goed smaken. Toen Poppy aan kwam dansen, gaf hij haar ook een appel. Ze likte eraan alsof het een lolly was.

‘Jammie!’ riep ze, waarna ze weer weghuppelde.

Ze verlieten de moestuin en wandelden door de boogdoorgang in de heg terug naar de voorkant van het huis. In het midden van het veld stond een oude eikenboom als een galjoen te midden van een zee van gras. ‘Hier wil ik een wilde tuin aanleggen,’ zei Ava, denkend aan hoe kleurig die eruit zou zien in de lente. ‘Daarachter zijn de rivier de Hart en jouw cottage.’

‘Mag ik er een kijkje nemen?’

‘Ik laat hem je liever niet zien voordat ik heb schoongemaakt. Ik schaam me diep.’ Hij keek haar met twinkelende ogen geamuseerd aan.

‘Waarom zou je? Ik ben maar een tuinman.’

Ze kon niet nalaten zijn glimlach te beantwoorden. ‘Je bent nog helemaal geen tuinman,’ antwoordde ze droogjes. ‘Ik heb nog nooit een tuinman gezien die kasjmier draagt.’

‘Je moet mensen niet op hun uiterlijk beoordelen.’ Hij wierp een blik op de boom, waar twee roze gezichtjes uit het gat in de stam piepten. ‘Dat is de holle boom,’ zei hij, en hij beende het gras over. ‘Wat betoverend!’ Ava keek hem met een frons op haar voorhoofd na. Hij kreeg iets heel merkwaardigs over zich; ze kon er niet goed de vinger op leggen.

Archie en Angus trokken zich terug de boom in toen ze de volwassenen naderbij zagen komen. Poppy rende voor hen uit en riep tegen de jongens dat ze haar erin moesten laten. ‘Ze komen eraan, ze komen eraan!’ riep ze, en haar stemgeluid joeg een paar patrijzen de lucht in. Poppy klom naar binnen door de opening die in de bast was uitgesneden. De twee jongens keken vanuit de duisternis binnen in de stam toe. Jean-Paul beklopte de boom alsof het een dier was. ‘Wat een schitterende oude eik,’ zei hij.

‘Ik ben er dol op,’ bekende Ava. ‘Het is een oude vriend. Stel je eens voor wat deze boom in zijn leven allemaal moet hebben meegemaakt.’

‘Hij stond hier waarschijnlijk al voordat het huis werd gebouwd.’

‘Dat is wel zeker.’

‘Wat zouden mensen toch moeten als er geen bomen zouden bestaan, hè?’ Hij stapte achteruit om de glorieuze hoogte van de boom in zich op te nemen. ‘Geen bomen, geen brandstof. Geen brandstof, geen smelterijen. Dus geen bronzen of ijzeren tijdperk. Geen hout, geen schepen, geen overzeese reizen. Geen wereldrijken. Misschien wel helemaal geen beschaving.’

‘Dan zouden we nog steeds in grotten wonen,’ zei Ava met een glimlach.

‘Ik denk dat je kinderen dat wel fijn zouden vinden,’ grinnikte hij, en hij bukte zich om in de holte te kijken. De kinderen zaten als drie kleine piraten in het donker. ‘Kan ik er nog bij?’

‘Nee, ga weg!’ riepen ze, kraaiend van plezier. ‘Help! Help! Kapitein Haak is gekomen!’

Ava liet de kinderen in de boom zitten en nam Jean-Paul mee naar de boomgaard. Daar stonden pruimen-, appel-, peren- en perzikbomen: een waar banket voor wespen en bijen. De zon hing als een gloeiend stuk amber laag aan de hemel; hij wierp een glinstering tussen de bomen door en maakte lange schaduwen op het gras. Op het dak zat een duif naar hen te kijken, zijn verenkleed goud gekleurd in het zachte licht, en een grijze eekhoorn danste over de takken. Het gras schitterde al van de dauw, de lucht was vochtig en koel. Zonder iets te zeggen wandelden ze tussen de bomen door, luisterend naar de fluisteringen van de natuur.

‘Ik vind de ochtend en de avond de fijnste momenten van de dag,’ zei Jean-Paul, en zijn gezicht kreeg weer een plechtige uitdrukking. ‘De vergankelijkheid ervan spreekt me ontzettend aan: zodra je ervan wilt gaan genieten, is het alweer voorbij.’ Hij knipte met zijn vingers.

‘Kom, ik zal je laten zien waar ik een nieuwe tuin wil aanleggen. Een speciale tuin. Een cottagetuin vol met rozen, campanula’s en margrieten. In de lente wil ik dat er tulpen en narcissen staan. Ik wil een tovertuin vol kleuren en geuren, een plek waar ik rustig en vredig kan zitten. Een overvloed aan bloemen.’ Jean-Paul knikte alsof hij dé man was om haar van advies te dienen.

Ze kwamen bij een grasveld dat aan twee kanten omsloten werd door een taxushaag. In het midden stond een solitaire lijsterbes. Ze bleven aan de ene kant staan kijken hoe de zon tussen de takken van de gele lariksen aan de overkant door piepte en de bovenkant van de duiventil in vuur en vlam zette. Het was een groot oppervlak, groot genoeg om er echt iets van te maken. ‘Wat een fijne plek,’ zei Jean-Paul.

‘Ja, hè?’ stemde Ava met hem in. ‘Ik wil hier al een hele tijd iets mee doen. We zitten hier nooit. De kinderen spelen altijd aan de andere kant van het huis of op het grasveld bij de kruidentuin. Dit ligt verscholen, als een geheim.’

‘Het wordt een geheime tuin.’

‘Dat mag ik hopen. Een verrassingstuin. Kom mee,’ zei ze met een glimlach, ‘tijd voor een kopje thee, vind je niet? De kinderen zullen inmiddels wel trek hebben gekregen.’

Die avond lag Ava in bed met haar boek, Een betoverende aprilmaand. Maar terwijl haar ogen over de bladzijden gingen, had ze haar gedachten niet bij de woorden die daar stonden. Phillip lag naast haar, met zijn leesbril op het puntje van zijn neus. Hij was altijd in minstens vier boeken tegelijk bezig, die her en der door het huis verspreid lagen, zodat hij nooit om lectuur verlegen zat.

‘Lieverd,’ begon Ava, en ze liet haar boek tegen haar knieën rusten, ‘ik weet niet wat ik van Jean-Paul moet denken.’

Phillip antwoordde zonder van de bladzijde op te kijken: ‘Wat valt er dan te denken?’

‘Ik weet niet. Er klopt iets niet. Het is net een puzzel waarvan een stukje ontbreekt.’

‘Ik kan je even niet volgen.’

‘Nou, vanmiddag heb ik hem een rondleiding door de tuinen gegeven. Aan de ene kant is hij niet echt in planten geïnteresseerd – niet zoals je dat van een tuinman zou verwachten. Maar anderzijds is hij er wel gevoelig voor dat het er zo mooi is. Hij vond die maffe oude duiventil schitterend, en de eikenboom. Daar toonde hij echt belangstelling voor.’

‘Wat is daar mis mee?’ Phillip slaakte een zucht en deed zijn best zijn geduld niet te verliezen.

‘O, alleen maar dat ik niet weet waar zijn hart nou werkelijk naar uitgaat.’

‘Je kent hem nog maar een dag.’

‘Lees maar verder jij. Je snapt het niet, hè?’

‘Volgens mij valt er niets te snappen. Hij is niet geïnteresseerd in planten, maar weet de schoonheid van de tuin wel te waarderen. Ik zou zeggen dat dat bij een jongeman in zijn voordeel spreekt, niet dan?’

Ze pakte haar boek van haar knie. ‘Maak je maar geen zorgen, lieverd. Ik probeer gewoon dat ontbrekende puzzelstukje te vinden. Lees jij maar lekker verder.’ Hij glimlachte en hervatte zijn lectuur. ‘Ik ben tenslotte degene die met hem samen moet werken en klusjes voor hem moet zoeken. Het is allemaal goed en wel om iets terug te doen voor Henri omdat hij je geholpen heeft met je research, maar ik draag de verantwoordelijkheid. Voor mij heeft Henri niets gedaan.’ Ze wierp hem een blik toe, maar zijn gezicht stond uitdrukkingsloos. ‘Ach, ik hou mijn mond wel. Maar als het niks wordt en Henri alle deuren in heel Frankrijk voor je neus dichtslaat, vergeet dan niet dat ik zo mijn bedenkingen had!’