4

De wilde appelboom
beladen met vruchten

Midden in de nacht werd Miranda wakker. David lag op zijn buik te slapen als een roos. Ze bleef een poosje naar hem kijken, naar zijn rug die rees en daalde in het zilverige licht van de maan dat door een kier in de gordijnen naar binnen scheen. Als hij zo naast haar lag, leek hij net een vreemde: ver weg en onbereikbaar. Ze kon de warmte bijna van zijn lichaam voelen afstralen, en toch was hij ver bij haar vandaan. Het leek wel of ze geen goed contact meer hadden, alsof de kilometers die hen scheidden hen ook geestelijk van elkaar scheidden. Ze luisterde naar de wind die over het dak van het huis huilde en voelde zich ineens eenzaam, een pijn die ze meestal verdoofde door druk aan de slag te gaan. Na een poosje klauterde ze het bed uit, trok haar peignoir aan en liep naar haar inloopkast. Ze deed de deur dicht en knipte het licht aan. Op deze kast, die was ingericht als een winkeltje, met planken en laden van mahoniehout, had ze zich vooral verheugd: een hele kamer alleen voor haar kleren. Nu leken de jurken en pakjes die keurig op houten hangers hingen, ingedeeld naar seizoen en gelegenheid, overbodig. Ze lachte bitter. Wat voor gelegenheid? Hier op het platteland kon ze nergens heen. Ze had geen vrienden. Zelfs haar vrienden in Londen vergaten zo langzamerhand dat ze bestond.

Een voor een haalde ze de jurken tevoorschijn, waarna ze ze verlangend bekeek. Bij zichzelf zei ze: hé, mooie Dolce, met de Celine-handtas en Jimmy Choos zou je het prachtig doen op het liefdadigheidsgala in het Dorchester en op het feest voor Davids veertigste verjaardag. Iedereen zou naar ons samen zijn hoofd omdraaien. En jij, Tulah-broekpak met je fraaie schouders en lange broek, met die hoge hakken van Lou-boutin en tas van Anya Hindmarch heb je me door al die meidenlunches in Knightsbridge en bijeenkomsten over borstkanker heen geloodst. En jij, kleine zwarte Prada-jurk, een must-have voor iedere modebewuste vrouw, daar hang je dan als een geest uit mijn oude leventje met dozen- en dozenvol prachtige schoenen en amper gebruikte tassen. In Londen voelde ik me altijd een al al glamour. Ik had altijd zelfvertrouwen. Maar hier, in Hartington, blijft er niets van me over. Ik weet niet meer wie ik ben. Ik raak mijn zelfgevoel kwijt.

Met een groeiend gevoel van onbehagen opende ze stuk voor stuk de schoenendozen en haalde de schoenen eruit, waarna ze ze ophield en ronddraaide in haar handen zoals een kenner van juwelen diamanten bestudeert in het licht. Ze was nog maar drieëndertig en had nu al het gevoel dat haar leven voorbij was. Toen ze een blik van zichzelf opving in de spiegel, schrok ze ervan hoe verslonsd ze eruitzag. Weg was de jeugdige gloed waar anderen haar ooit zo om hadden benijd; nu zaten er blauwgrijze schaduwen onder haar ogen en was haar huid bleek en vaal. Dit kon zo niet, hier moest ze iets aan doen. Gaan hardlopen, onder de mensen komen, vrienden uitnodigen voor het weekend. Ze kon het zich niet permitteren te zwelgen in zelfmedelijden, want daarmee hield ze Davids belangstelling niet gaande. Bij het idee om zichzelf een stijlvolle landelijke garderobe van Ralph Lauren aan te meten monterde ze op, totdat ze zich realiseerde dat ze niemand had die dan op de kinderen kon passen. Als ze zich maar één dag vrij zou kunnen maken, zou Bond Street haar vast en zeker uit haar somberheid halen. Mensen die denken dat geluk niet voor geld te koop is, weten gewoon niet waar ze moeten shoppen, bedacht ze met een wrange glimlach, waarna ze het licht uitknipte en terugging naar bed. David lag nog steeds te slapen, zich er niet van bewust hoe ellendig zijn vrouw zich voelde.

Toen Gus de volgende ochtend de hoek om kwam geslenterd naar de voorkant van het huis, zag hij daar een oude Fiat op het grind geparkeerd staan. Hij bekeek de auto nieuwsgierig. Het was een roestbak die onder de modder zat, en de lichtgrijze lak bladderde af. Op de achterbank zat een springerspaniël de raampjes te bewasemen met zijn adem. Hij tikte met zijn knokkel tegen het glas. De hond kwispelde met zijn staart. Gus vroeg zich af van wie hij was. Toen hij wegliep, begon het beest te blaffen. ‘Bek dicht, stom mormel!’ riep hij.

‘Wie is hier een stom mormel? Mijn Ranger toch niet, mag ik hopen?’ Tot zijn stomme verbazing zag Gus een vreemde vrouw bij de voordeur van het huis staan, met haar handen in haar brede zij, terwijl ze hem met tot spleetjes geknepen ogen opnam. ‘Jij bent vast de jonge meneer Gus,’ zei ze met een peinzend knikje. Haar kaak was even vierkant als het blad van een spa. Instinctief besefte de jongen dat dit geen vrouw was om spelletjes mee te spelen. ‘Ik heb veel over je gehoord.’ Gus vroeg zich af hoe dat zat. Ze keek naar zijn verdwaasde gezicht en haar uitdrukking verzachtte. Ze beende het trapje af naar de auto. ‘Doe maar open, knul, hij zit niet op slot.’ Gus deed wat hem werd gezegd en Ranger sprong naar buiten; hij kwispelde enthousiast met zijn staart en sprong op om zijn bazinnetje te begroeten.

‘Wie bent u?’ vroeg Gus, die toekeek hoe ze met vaardige roze handen het dier vol genegenheid klopjes gaf.

‘Ik ben mevrouw Underwood. Ik kom vandaag de lunch voor jullie klaarmaken, jongeheer Gus. Gegrilde lamsbout, aardappels uit mijn eigen tuin, bonen, erwten en worteltjes. Jij ziet eruit of je wel wat kleur op je wangen kunt gebruiken.’ Gus wreef erover met zijn hand. ‘Opgroeiende jongens zoals jij moeten groenten eten. Kom, Ranger, ga maar een stukje rennen.’ De hond gehoorzaamde en draafde het veld in dat omlaagliep naar de rivier. ‘Dat was vroeger een mooie wei met wilde bloemen.’ Ze slaakte een zucht en schudde haar hoofd. ‘Mevrouw Lightly zou een hartverzakking krijgen als ze zag wat ervan is geworden.’

Gus liep achter haar aan het huis in en liet Ranger achter om over het terrein rond te dollen, dat hij leek te kennen. Het aroma van geroosterd vlees vulde de hal en Gus’ maag knorde. ‘Ik had verwacht dat een gezin zoals jullie wel naar de kerk zou zijn,’ zei mevrouw Underwood terwijl ze de gang door liep naar de keuken. ‘Als ik hier niet moest wezen zou ik daar nu zelf zitten, al kan ik niet zeggen dat ik nou zo’n fan van dominee Beeley ben. Ik zie graag dat een man God vertegenwoordigt. Een man tegen wie ik kan opkijken. Jezus was tenslotte ook geen vrouw, toch? Als hij dat wel was geweest, zou niemand ook maar enige aandacht aan hem hebben besteed.’ Gus luisterde maar half naar wat ze allemaal zei, want hij was nieuwsgierig naar wat voor eten ze klaarmaakte.

Miranda zat op een kruk in de keuken de kranten te lezen. De etensgeuren hadden haar ook aangelokt. Ze was in een uitstekend humeur. Het was fijn om mevrouw Underwood over de Aga gebogen te zien staan. Ze zag eruit zoals een kokkin eruit hoorde te zien: groot, dik en enthousiast, al moest Miranda toch even denken aan haar echtgenoot, die half zo klein was als zij, maar wel een enorme buik had. ‘Ik heb Ranger even losgelaten,’ zei mevrouw Underwood, haar handen wassend bij de gootsteen. ‘Die zal nu wel in de rivier liggen.’

‘Het ruikt lekker, hè, Gus?’ zei Miranda. ‘Mevrouw Underwood maakt vandaag eten voor ons. En meneer Underwood komt helpen met de tuin.’

‘Hij mag dan op leeftijd zijn, maar hij is zo sterk als een os, Miranda,’ zei mevrouw Underwood. Het was Miranda niet ontgaan dat ze haar van begin af aan bij haar voornaam had genoemd, terwijl zij haar ‘mevrouw’ noemde. Het leek niet te kloppen, maar ze kon er niets tegen doen. Mevrouw Underwood was duidelijk een vrouw die gewend was de dingen op haar eigen manier aan te pakken, en Miranda was jong genoeg om haar dochter te zijn.

‘Waar is pap?’ vroeg Gus.

‘In de zitkamer. Val hem maar niet lastig, hij zit de kranten te lezen.’

‘Mag ik Lord of the Rings kijken?’ vroeg hij.

‘Nee, lieverd. Je weet dat papa heeft gezegd dat je een week geen tv mag kijken. Waarom ga je niet naar buiten? Het is droog.’

‘Daar is niks te doen.’

‘Niks te doen?’ riep mevrouw Underwood ongelovig uit. ‘Op het platteland?’

‘Waar is Storm?’ vroeg Gus vertwijfeld.

‘In de speelkamer.’

Gus stak zijn handen in zijn zakken en slenterde de keuken uit.

Mevrouw Underwood moest op haar tong bijten. Ze kende Miranda nog niet goed genoeg om tegen haar te zeggen hoe ze haar kinderen kon bezighouden, maar met al dat land was er echt genoeg te doen. Arme Londense kindertjes, dacht ze; je moest ze leren hoe ze zich op het platteland konden vermaken. Aan hun moeder te zien, die weer met haar neus in de kranten zat, was zij niet degene die dat zou doen.

Gus vond er helemaal niks aan om in de speelkamer te zitten. Storm had geen belangstelling voor de dingen die hij leuk vond en hij mocht geen televisiekijken. In plaats daarvan liep hij de voordeur uit om wat in het grind te gaan staan schoppen, op zoek naar iets wat hij kapot kon maken. Op de grond vond hij een stok. Die was niet lang genoeg om er de ezel mee te pesten, maar had wel precies de goede maat om te laten apporteren door de hond. Hij zette koers over het veld naar de rivier, speurend naar Ranger. Deze kant van de tuin had hij nog niet verkend. Het veld stelde niet veel voor en was overwoekerd door onkruid. De andere kant, met een veld vol schapen, Charlie en daarachter de bossen, was stukken opwindender. Maar Ranger was deze kant op gegaan. Mevrouw Underwood had gezegd dat hij dol was op de rivier.

Na een poosje kwam hij daar aan. De stroom was een meter of vijf breed en werd overspannen door een grijsstenen bruggetje. Ooit had er een pad door het veld gelopen, de brug over en naar de kleine cottage die tussen een groepje kastanjebomen in lag gevlijd. Gus zag al meteen dat daar niemand woonde. De ramen waren donker en stoffig. Afgeleid door een geluid in het water wendde hij zijn aandacht naar de rivier. Hij leefde op toen hij Ranger de oever op zag klimmen en zijn zwart-witte vacht zag uitschudden tot die alle kanten op piekte. ‘Ranger!’ riep hij. De hond sprong op, met een staart die rondzoefde als de propeller van een helikopter. Gus liet hem aan de stok snuffelen en gooide die toen zo ver mogelijk weg. Ranger kende het spelletje en draafde erachteraan. Gus gaf hem klopjes toen hij terugkwam met de stok in zijn bek en die voor de voeten van de jongen liet neervallen. Hij gooide hem nog een keer, en nog een keer.

De reden waarom er uiteindelijk een einde aan het spelletje kwam was dat Gus nieuwsgierig werd naar het verlaten huisje. Die blinde ramen en verwaarloosde bakstenen muren waarover langzaam klimop kroop als een geduldige octopus hadden iets fascinerends. Hij liet de stok op de grond liggen en ging ernaartoe. De deur zat op slot, de lichtblauwe verf was gebarsten en bladderde. Hij wreef met zijn mouw over een raam en tuurde naar binnen. Tot zijn verrassing stond de kamervol meubels. Hij zag een bank en twee fauteuils voor een haard staan die gaapte als de mond van een lijk. Er hingen schilderijen aan de muren, die waren behangen met gestreept geel behang. Als er niet een donkere vochtvlek in een hoek had gezeten, zou je bijna gaan denken dat de cottage toch bewoond was. Hij liep om het gebouwtje heen om door alle ramen te kijken, totdat hij erop eentje stuitte dat gebroken was en heen en weer zwaaide op zijn scharnieren. Hij nam de gelegenheid te baat en klom naar binnen.

Zijn hart hamerde van opwinding bij deze nieuwe ontdekking. Hij vergat hoe onrechtvaardig het was dat hij was gestraft voor een vechtpartij waar hij niet mee was begonnen en ging op verkenning uit. De kamers waren klein en somber. Hij wou dat hij een zaklantaarn had meegenomen. Er lagen kranten op het bureau in de zitkamer, de prullenmand zat vol afval, er stonden boeken op de planken tegen de muur en er lagen houtblokken in de mand naast de haard. Alles zag eruit alsof de bewoner op een goede dag was vertrokken en nooit meer was teruggekomen.

Gus verkende alle kamers. Er was een bescheiden keuken met een ruwhouten tafel waarop twee theekopjes naast een theepot, een melkkannetje en een leeg bord stonden. De kleine cottage leek wel een schrijn, en hoewel Gus nog maar een kleine jongen was, voelde hij wel aan dat hij hier op het droeve leven van een ander mens was gestuit. Het leek net alsof er vocht van tranen in de lucht hing.

Na een poosje herinnerde zijn knorrende maag hem aan het gegrilde lamsvlees van mevrouw Underwood. Hij klom weer naar buiten zoals hij naar binnen was gekomen en riep Ranger. De hond wachtte buiten op hem en lag tegen de muur van de cottage, merkwaardig gedwee. ‘Kom mee, stom mormel, het is etenstijd.’ De hond maakte geen aanstalten achter hem aan te gaan. Gus probeerde hem te verleiden met de stok, maar hij kwam nog steeds niet. ‘Nou, ik ben niet van plan het eten voor jou over te slaan. Jij mag hier blijven als je wilt, maar ik ga naar huis.’ Hij stak de brug over en liep het veld door. Pas toen hij terug was bij het huis kwam de hond weer in beweging; door het lange gras kwam hij naar hem toe gerend.

‘Waar zat je nou?’ vroeg Miranda toen ze het rode bezwete gezicht en de schitterende ogen van haar zoontje zag.

‘Nergens,’ antwoordde hij geheimzinnig. Hij wilde het geheim van de cottage aan niemand vertellen. ‘Ik was gewoon even buiten.’

‘Nou, we gaan aan tafel. Roep je zusje maar. We eten in de eetkamer.’ Storm zat naar Fifi en de Bloemenkindjes op tv te kijken. Gus zou kwaad zijn geweest als hij niet net bij de rivier zo’n opwindende ontdekking had gedaan. Storm wachtte tot hij zijn beklag zou gaan doen en was verbaasd toen hij dat niet deed. Met tegenzin zette ze de televisie uit en ze liep achter hem aan het huis door naar de eetkamer.

David had de hele ochtend kranten zitten lezen en naar golf op tv zitten kijken. Het was niet in hem opgekomen dat zijn vrouw prijs zou kunnen stellen op zijn gezelschap. Ze begonnen eraan gewend te raken niet bij elkaar te zijn. Trouwens, na een drukke werkweek had hij tijd voor zichzelf nodig om zich te kunnen ontspannen. De geur van gebraden lamsvlees dreef door het huis en vermengde zich met de houtrook van het vuur dat mevrouw Underwood met alle geweld had willen aansteken in de hal. Meneer Underwood had de dag tevoren de mand gevuld met houtblokken uit de schuur naast de ommuurde moestuin. De Lightly’s hadden kennelijk graag de haarden aan gehad, want de schuur lag vol met keurig gehakte blokken. Toen David de hal door liep naar de eetkamer, voelde hij zich diep voldaan: hij was de trotse eigenaar van een echt landhuis.

‘Wat een heerlijke geuren,’ riep hij uit toen hij zijn gezin al aan tafel zag zitten. Hij tuurde naar de wandtafel, waar de lamsbout klaarstond om aangesneden te worden.

‘Volgens mij hebben we onze kokkin gevonden,’ zei Miranda.

‘Eerst maar eens proeven,’ vond David, die zijn stoel onder tafel vandaan trok en plaatsnam. ‘Ik vind dat we deze kamer vaker zouden moeten gebruiken,’ voegde hij eraan toe met een blik op de smaakvolle inrichting van zijn vrouw. Mevrouw Underwood kwam binnen met een dienblad vol groentegerechten. David maakte al aanstalten haar te helpen.

‘O, laat u maar, meneer Claybourne, ik red het wel. God heeft me niet zo groot en sterk geschapen om anderen mijn werk voor me te laten doen.’ Miranda was enigszins van haar apropos gebracht toen ze hoorde dat haar man werd aangesproken als ‘meneer’. Mevrouw Underwood liet het blad op de hoek van de wandtafel balanceren en pakte de groenteschalen ervanaf. Gus had er nog nooit zo veel bij elkaar gezien. ‘Deze aardappels komen uit mijn eigen tuin. Ze smaken zoals aardappels horen te smaken.’ Er waren bonen, erwten en worteltjes, met peterselie en boter eroverheen. Ze begon te snijden. Het vlees was mals en had in het midden een roze kleur. Het water liep David in de mond.

De eerste hap bevestigde wat Miranda al had geweten: mevrouw Underwood zou een uitstekende aanvulling op het gezin zijn. ‘Ik geloof niet dat ik het ooit lekkerder heb geproefd,’ zei David terwijl het lamsvlees smolt op zijn tong.

‘Het is biologisch Dorsets lamsvlees,’ zei mevrouw Underwood trots. ‘Elke zaterdagochtend is er een boerenmarkt in Hartington.’

‘O ja?’zei Miranda.

‘Het verbaast me dat je dat niet wist.’ Ze zette de jus op tafel.

‘Ik ga niet vaak naar de stad.’

‘Dat komt nog wel, als je eenmaal gesetteld bent en de mensen hebt leren kennen. De beste manier om hier in te burgeren is naar de kerk te gaan. De Lightly’s zaten altijd op de voorste bank. Iedereen in de stad was op hen gesteld.’ Miranda moest er niet aan denken om de grootgrondbezitster te gaan uithangen, maar voor David hoorde dat wel bij zijn ideaalbeeld van het landelijke leven.

‘Dat lijkt me een prima idee. Het wordt tijd dat we de mensen hier eens leren kennen.’

‘Vind je?’ vroeg Miranda, terwijl ze haar neus optrok. Ze kreeg al een beeld voor ogen van rampzalige koffie-ochtenden met huismoeders en bijeenkomsten in het zaaltje van de kerk om te praten over het rooster voor de bloemdecoraties. ‘Lieverd, in Londen hebben we nog nooit een kerk vanbinnen gezien.’

‘Des te meer reden om daar nu mee te beginnen. Gus en Storm zouden met het geloof moeten worden opgevoed. Het zal ze goeddoen om deel uit te maken van het reilen en zeilen hier. Des te eerder voelen ze zich hier thuis.’ Miranda las tussen de regels door en keek naar Gus, die druk van zijn groenten zat te eten. Meestal wilde hij niets van groenten weten.

‘Ik laat het verder aan jullie over,’ zei mevrouw Underwood, die naar de deur liep. ‘Er is gestoomde pudding als toetje. Geef maar een seintje als jullie er klaar voor zijn.’

‘U bent aangenomen,’ riep David haar achterna.

‘Dat weet ik,’ antwoordde ze grinnikend. ‘Het is fijn om terug te zijn.’

‘Mevrouw Underwood?’ vroeg Miranda.

De oudere vrouw bleef in de deuropening staan. ‘Ja?’

‘Hoe luidt uw voornaam?’

Ze rechtte haar rug. ‘Mevrouw Underwood,’ antwoordde ze kortweg. ‘Iedereen noemt me mevrouw Underwood.’

‘Aha,’ zei Miranda, en ze voelde zich dwaas.

‘Laat het me maar weten als jullie aan de pudding toe zijn,’ herhaalde ze met een glimlach. ‘Pudding met lange vingers en siroop was het lievelingstoetje van meneer Lightly.’

Na de lunch bleef Davids blik voldaan op zijn vrouw rusten. Niets maakte hem zo wellustig als een buik vol met lekker eten. Hij streek met zijn handen door zijn haar en leunde achterover in zijn stoel. ‘Hebben jullie zin om naar een video te kijken, kinderen?’ Miranda fronste haar wenkbrauwen. Had hij Gus niet verboden om televisie te kijken? ‘Mama en ik willen even een dutje gaan doen.’ Haar frons ging over in een glimlach. Gus sprong van zijn stoel.

‘Maar je moet wel naar iets kijken wat Storm ook leuk vindt,’ riep Miranda toen ze allebei naar de speelkamer vlogen. David pakte de hand van zijn vrouw.

‘Wat dacht u ervan, mevrouw Claybourne?’

‘Geen slecht idee,’ antwoordde ze met een kneepje in zijn hand. De warme sensatie dat ze weer contact met elkaar hadden stroomde door haar heen.

‘Goed gedaan, lieverd. Je hebt een kokkin en een tuinman gevonden. De haard in de hal brandt en de kinderen zijn gelukkig. Nu kun je mij gelukkig maken.’ Hij stond op en leidde haar de kamer uit.

‘Ik geloof niet dat meneer Underwood nou zo’n goede tuinman is,’ mompelde ze toen ze de hal in liepen.

‘Voorlopig moet het maar zo. Hij kan de haarden aansteken en bladeren verbranden. Trouwens, het is herfst. In de herfst valt er niet veel te doen.’

‘Iedereen zegt steeds maar tegen me dat dit vroeger de mooiste tuin van heel Engeland was. Ik begin het gevoel te krijgen dat we een verschrikkelijke zonde begaan als we er niet goed voor zorgen.’

‘Het is maar een tuin, lieverd.’ Hij voerde haar naar boven de grote slaapkamer in. ‘Laten we nu eerst eens de kwestie afhandelen die er écht toe doet voordat ik weer op die trein naar Londen moet stappen.’

Gus en Storm zaten voor de televisie naar Nanny McPhee te kijken. Die hadden ze al eerder gezien, talloze malen, maar het was de enige dvd die ze allebei leuk vonden. Het was Storm opgevallen dat Gus nogal stil was geweest aan tafel, alsof hij een verrukkelijk geheim bewaarde. Hij schuifelde heen en weer op de bank; zijn blik werd als door een onzichtbare magneet telkens naar buiten getrokken. Na een tijdje kondigde hij aan dat hij genoeg had van de tv en naar buiten ging. ‘Mag ik mee?’ vroeg Storm, niet omdat ze met hem wilde spelen, maar omdat hij iets in zijn schild leek te voeren.

‘Nee,’ antwoordde hij. ‘Ik wil in mijn eentje spelen.’

‘Dat is niet lief!’ klaagde ze. ‘Je bent stom!’

‘Jij bent een klein kind.’ Hij stond op en beende de kamer uit.

Storm gaf hem even de tijd, maar ging toen achter hem aan.

Gus zag dat de auto van mevrouw Underwood weg was, en dat ze Ranger met zich mee had genomen. Hij was teleurgesteld. De hond was fijn gezelschap geweest. Om niet te zeggen het ideale gezelschap, voor een jongen die graag alleen speelde. Hij was niet zo stom als Charlie. Gus rende het veld door naar het bruggetje. De bewolking was opgetrokken en nu scheen de zon, die schitterde op de rimpelingen in het water. De lucht rook zoet naar natte aarde en bladeren, en het briesje voelde onverwacht warm aan. Hij haastte zich verder naar de geheime cottage en klauterde naar binnen.

Storm sloeg hem van een afstandje gade. Ze was nog nooit aan die kant van de tuin geweest. Die had iets wilds en magisch, zoals het licht toverachtig op de regendruppels glinsterde die trillend aan het gras en de bladeren hingen. Ze zag haar broertje de cottage in gaan en bleef een poosje om zich heen staan kijken. Het stenen bruggetje stond haar wel aan; het deed haar denken aan de brug in Winnie de Poeh. Ze boog zich over de balustrade en staarde naar het water. Daar beneden kon ze kiezels en keien tussen de waterplanten verstopt zien liggen. Ze vroeg zich af of er vissen zouden zitten en besloot haar moeder om een net te vragen, zodat ze er eentje zou kunnen vangen. Vervolgens richtte ze haar aandacht weer op de cottage. Gus bleef nu wel erg lang binnen. Ze wist dat hij kwaad zou worden als hij ontdekte dat ze hem was gevolgd. Ze beet op haar nagels en staarde verlangend naar de cottage, half hopend dat Gus tevoorschijn zou komen. Maar dat gebeurde niet. Ze vroeg zich af wat hij daar binnen aan het doen was. Langzaam liep ze naar het huisje toe.

Ze tuurde door het raam links van de voordeur. Dat had Gus al schoongeveegd met zijn mouw, dus kon ze naar binnen kijken. Haar mond viel open terwijl ze de kamer in zich opnam. Het was duidelijk dat hier iemand woonde. Met een hart dat steeds harder klopte liep ze op haar tenen naar het raam aan de andere kant van de voordeur. Nadat ze de lange slierten klimop had weggetrokken om naar binnen te kijken, bedacht ze dat dit misschien wel het huis van Sneeuwwitje of Goudlokje was; ze stelde zich voor dat de zeven dwergen er met hun spaden op uit waren getrokken of dat de drie beren boven lagen te slapen.

Opeens kwam Gus de hoek om zetten. ‘Wat doe jij hier?’ wilde hij weten. ‘Dit is mijn huis!’

‘Nietes!’ kaatste ze terug, terwijl ze zich terugtrok van het raam.

‘Ik zei toch dat ik alleen wilde spelen?’

‘Maar ik heb niemand anders.’ Gus’ afwijzing was als een klap in haar gezicht. Storms wangen gloeiden en de tranen schitterden in haar ogen.

‘Jammer dan!’

‘Ik wil naar binnen.’

‘Dat mag niet.’

‘Waarom niet?’

‘Omdat alleen jongens maar kunnen klimmen, en trouwens: je weet het wachtwoord niet.’

‘Wat is een wachtwoord?’

‘Zie je nou? Je weet niet eens wat het is.’

‘Jij bent gemeen.’

‘Ga dan maar fijn uithuilen bij mammie!’

Storm begon te snikken. Gus bleef onbewogen naar haar staan kijken. ‘Jij bent mijn broertje niet!’ zei ze. ‘Ik haat je!’ En ze draaide zich om en rende weg langs de oever van de rivier, zonder oog te hebben voor het stenen bruggetje dat haar naar huis zou leiden.