18
Roze suikerspinwolken met zonsondergang.
Spinnenwebben die als kant in de struiken hangen
Jean-Paul stond op de stenen brug. Het was donker en koud, de lucht was diep donkerblauw en bezaaid met sterren. De maan stond hoog aan de hemel, nog niet helemaal vol, omkranst door een aureool van licht. Hij legde zijn handen op de stenen balustrade en boog zich eroverheen om naar het water te kijken. Het licht weerkaatste op de rimpelingen terwijl het kalmpjes naar zee stroomde. Hij bleef er zo lang naar staan staren dat zijn ogen begonnen te prikken, maar voordat hij knipperde meende hij zeker te weten dat hij haar gezicht kon zien, dat samen met de maan werd weerspiegeld en naar hem terugkeek vol van hetzelfde verlangen.
Hij kon niet slapen. Het viel niet mee om rust te vinden in de cottage die van hen was geweest. In elke kamer hing haar aanwezigheid als een echo, elk geluidje maakte een herinnering los, de geur van oranjebloesem wekte een kwellend verlangen in hem op. Toch werd hij ernaartoe getrokken, zoals een losse tand waar hij steeds met zijn tong tegenaan duwde, een merkwaardig genoegen scheppend in de pijn. Hij kon vanavond vertrekken, maar de gedachte aan het lege chateau vond hij nog moeilijker te verdragen dan de cottage. Als hij zijn toekomst niet hier met haar door kon brengen, dan zou hij genoegen moeten nemen met een verleden vol warme herinneringen.
De volgende ochtend koos Miranda met grote zorg haar kleren uit. Ze trok een verschoten grijze Ralph Lauren-spijkerbroek aan, bruinleren laarzen en een grijze kasjmieren Ralp Lauren-polo. Dat ze midden tussen de weilanden leefde wilde nog niet zeggen dat ze haar normen moest laten vervagen. Ze maakte zich op en bracht wat parfum aan, zodat er een geur van limoen, basilicum en mandarijn in de badkamer kwam te hangen. Met veerkrachtige tred liep ze het vertrek uit om haar kinderen hun ontbijt te gaan geven.
Aangezien ze om negen uur bij Troy werd verwacht, besloot ze de kinderen met de auto naar school te brengen, nadat ze hun fietsen aan het eind van de oprijlaan had neergezet zodat ze als ze terugkwamen naar huis konden fietsen. Ze stond net op het punt van vertrek toen de telefoon ging. Ze verwachtte half en half dat het Troy zou zijn die hun koffie-ochtendje zou afzeggen. In Londen kreeg je net zo vaak een afzegging als dat het regende terwijl er mooi weer was voorspeld.
Tot haar verrassing was de beller een winkelbediende van Theo Fennell, de Londense juwelier waar Miranda al jaren een goede klant was. ‘Neem me niet kwalijk dat ik u zo vroeg op de ochtend bel, mevrouw Claybourne,’ zei het meisje, met een stem met veel valse lucht en een upper class-accent. ‘Maar ik kan het nummer van het kantoor van uw man even niet vinden en hij wil voor kerst iets laten graveren. Ik heb het op mijn schrijfblok genoteerd, maar dat is zoekgeraakt. Ik werk hier nog maar kort en het spijt me vreselijk dat ik zo slordig ben geweest. Theo vermoordt me nog!’ Miranda’s nieuwsgierigheid was gewekt. Misschien wilde David haar met kerst een duur cadeau geven. Hij wist dat Theo’s een van haar favoriete winkels was.
‘Wat kwam hij bij jullie in de winkel doen?’ lachte ze, vissend naar meer informatie.
‘Ik geloof niet dat ik dat mag zeggen,’ antwoordde het meisje zenuwachtig.
‘Nee, waarschijnlijk niet. Ik zal je het nummer geven, maar je moet niet tegen hem zeggen dat je mij gesproken hebt. Als het een verrassing is, wil ik die niet bederven. Dan zou hij vreselijk beledigd zijn.’
‘Dank u wel, mevrouw Claybourne.’ Het meisje klonk opgelucht. Miranda dicteerde het nummer en hing op. Een fraai juweeltje van Theo Fennell was helemaal niet verkeerd om daar zijn veelvuldige afwezigheid mee goed te maken. Hoe had ze ooit aan haar man kunnen twijfelen?
Toen Miranda bij Troy aankwam, zat Henrietta daar al; ze zette net haar tanden in een warme croissant. In de kapsalon rook het lekker naar shampoo en haarlak, en de verwarming stond hoog. Ze trok haar donkerblauwe kasjmieren Celine-jas uit – die had er in haar kast zo verloren bij gehangen dat ze hem er gewoon wel uit had móéten halen, ook al was hij veel te chic voor Hartington – en borg haar zonnebril in zijn etui. Troy siste haar toe dat ze snel moest doorlopen naar achteren, voordat Cate uit het raam keek. Met z’n drieën zaten ze dicht op elkaar in het kleine kamertje, te midden van de dozen vol kappersproducten en een bureau waarop de papieren hoog lagen opgestapeld. Er hing een opgewonden sfeer. Het gebeurde niet vaak dat ze Cate trotseerden. ‘Als ze erachter komt, zijn de rapen gaar,’ zei Troy terwijl hij Miranda een mok thee aanreikte.
‘Dan vertelt ze ons nooit meer wanneer die geweldige Fransman weer langskomt,’ voegde Henrietta eraan toe.
‘We zijn allemaal verliefd.’ Troy slaakte een theatrale zucht.
‘Op wie?’ vroeg Miranda.
‘Op een geheimzinnige Fransman,’ zei Henrietta ademloos. ‘Hij kwam hier voor het eerst in oktober. We dachten dat hij een toerist was. Nu is hij weer terug. We hebben hem gezien aan de overkant. Hij ontbeet met zwarte koffie en een croissant. Maar hoeveel persoonlijke vragen Cate hem ook stelt – en je kent Cate, ze kan heel overtuigend zijn – hij wil niets loslaten!’
‘Je hebt het toch niet over míjn Fransman, of wel soms?’ Ze staarden haar allebei aan.
‘Ik wist niet dat jij er een had, schat,’ zei Troy.
‘Ik héb hem ook niet. Maar hij werkt voor me. In de vijftig, ziet er heel goed uit, donkerbruine ogen die diep in hun kassen liggen, vrij lang grijzig haar, een verpletterende glimlach.’
‘Lieve hemel!’ riep Troy uit. ‘Het is inderdaad jouw Fransman! Wat doet hij voor je?’
‘Hij doet de tuin.’
‘De tuin?’ herhaalden ze als uit één mond.
‘Ja, hij is tuinman.’
‘Doe niet zo gek,’ zei Henrietta. ‘Hij is filmproducer of schrijver. Hij kan geen tuinman zijn!’
‘Nou, dat is hij wel,’ antwoordde Miranda eenvoudig.
‘Hoe heb je hem in vredesnaam gevonden?’ vroeg Troy.
‘Hij heeft mij gevonden, om eerlijk te zijn. Dat is een lang verhaal.’
‘We hebben de hele ochtend de tijd.’
Miranda begon uit te leggen hoe het zat, en noch Troy noch Henrietta onderbrak haar zolang ze aan het woord was. ‘Dus,’ besloot ze, ‘hij bracht Storm naar huis en we raakten aan de praat. Ik vroeg hem wat hij deed voor de kost en hij zei dat hij tuinierde. Ik vroeg hem of hij onze tuin zou willen doen, en daar zei hij zonder aarzelen ja op. Het was heel bizar.’
‘Is hij getrouwd?’ wilde Henrietta weten.
‘Nee,’ antwoordde Miranda.
‘Mooi zo!’ riep ze uit, en ze nam zich voor om zodra ze haar croissant op had weer te gaan lijnen.
‘Is hij homo?’ vroeg Troy.
‘Dat zou ik niet weten,’ zei Miranda. Ze bloosde bij de herinnering aan haar eigen ongepaste gedachten. ‘Maar dat betwijfel ik. Gewoon een gevoel.’
‘Lukt het een beetje om jezelf in de hand te houden als je man door de week in Londen is?’ vroeg Troy.
‘Ik zie niets in hem,’ loog ze, en ze schokschouderde even.
‘Dat toont alleen maar aan dat je een gelukkig huwelijk hebt,’ merkte Henrietta met een jaloerse zucht op.
‘Je man zal wel groen zien van jaloezie,’ zei Troy.
‘Miranda’s man ziet er heel goed uit, Troy.’
‘Maar niet zo goed als die Fransman. Hoe heet hij?’
‘Jean-Paul,’ zei Miranda.
‘O god! Wat sexy! Jean-Paul. Is het niet irritant dat Cate al die tijd gelijk had?’
‘Hoe bedoel je?’ vroeg Miranda, nippend van haar thee.
‘Ze houdt bij hoog en bij laag vol dat jij je tuinman gevonden hebt dankzij haar prikbord.’
‘Nou, dat heeft ze dan verkeerd,’ reageerde Miranda.
‘Nee hoor,’ zei Henrietta langzaam. ‘We hebben hem in oktober bij Cate in de winkel gezien. Hij vroeg haar naar het huis, wilde weten wie er woonde. Daarom namen we ook aan dat hij een toerist was.’
Miranda zette haar mok neer en fronste haar wenkbrauwen. ‘Heeft hij mijn advertentie dan gezien?’
‘Die kon hem moeilijk zijn ontgaan, schat,’ zei Troy. ‘Iedereen in Hartington heeft hem gezien.’
Miranda voelde zich opeens ongemakkelijk. ‘Daar heeft hij helemaal niks over gezegd toen ik hem sprak.’
‘Je hebt hem er misschien de kans niet voor gegeven,’ opperde Henrietta.
‘Ja, je hebt gelijk. Ik geloof dat ik hem daar inderdaad amper de tijd voor heb gegund. Als ik zenuwachtig ben, ga ik heel druk doen en heb ik de neiging te veel te praten.’
Troy grijnsde. ‘Dus je zag hem wel zitten?’
Miranda grijnsde terug. ‘Een beetje. Maar nu niet meer,’ voegde ze er ijlings aan toe.
‘Wat een opluchting!’ riep hij uit. ‘Ze is dus tóch gewoon maar een mens!’
Toen Miranda naar huis reed, probeerde ze haar twijfels over Jean-Paul van zich af te zetten. Hij had geen enkele reden gehad om iets over haar advertentie te zeggen. Misschien was hij niet eens op het idee gekomen om haar tuinman te worden voordat zij het hem had gevraagd. Uiteindelijk was hij vanwege Storm naar het huis gekomen. Anders had hij dat misschien niet gedaan.
Toen ze thuiskwam, was Fatima in de keuken de ontbijtboel aan het opruimen. ‘Goedemorgen, mevrouw Claybourne,’ riep ze uit toen ze Miranda zag. ‘Laat het allemaal maar aan mij over,’ voegde ze er met haar zangerige stemgeluid aan toe, terwijl ze liep te redderen met de energie van een vrouw die half zo oud was. ‘Gaat u maar aan het werk, dan zorg ik dat uw huis blinkend, blinkend schoon wordt.’
Miranda ging in haar werkkamer zitten en probeerde een artikel te schrijven voor het Telegraph-magazine, waarbij ze elke keer dat haar gedachten dreigden af te dwalen ze een halt moest toeroepen. Ze dacht aan Jean-Paul in de tuin, aan de kinderen, die echt wat nieuwe winterkleren nodig hadden, en aan haar toenemende verlangen om nou eens te stoppen met die zielloze artikelen en een echt boek te gaan schrijven. Straks was het Kerstmis en ze had nog geen cadeautje in huis. Ze hadden besloten de kerst met z’n allen in hun nieuwe huis door te brengen en hadden Miranda’s ouders en haar vrijgezelle tante uitgenodigd. Haar zus was getrouwd en naar Australië geëmigreerd, wat Miranda niets verbaasde; ze was in stilte jaloers op haar omdat zij er wel in geslaagd was zo’n grote afstand te scheppen tussen haarzelf en hun moeder. Ze zag het hele kerstgebeuren met angst en beven tegemoet.
Net toen ze de laatste hand legde aan de eerste alinea kwam meneer Underwood binnen met een armvol houtblokken, die hij in de mand naast de haard deponeerde. Miranda keek op en glimlachte, en beging vervolgens de vergissing om te vragen hoe hij het maakte. ‘Nou, mevrouw C, ma’am, nu u het zo vraagt, ik heb al een poosje een kriebel in m’n keel, gewoon een kriebel, alsof er een mier in rondkruipt. Ik weet ook wel dat dat niet kan, maar het is net een mier. Of een spin met een heleboel wriemelende pootjes. Het punt is dat ik ervan moet hoesten. Ik ben ermee naar de dokter gegaan, maar die kon niks vinden. Toch heb ik er veel last van.’ Hij kuchte als om zijn woorden kracht bij te zetten.
‘Wat vervelend voor u,’ zei Miranda, die het nog veel vervelender vond dat ze zo stom was geweest om ernaar te informeren.
‘Moeders zegt dat ik maar een paar lepels honing moet slikken. Het punt is alleen dat ik geen honing lust. Veel te zoet, ik hou meer van hartig. Ik mag graag zoute dingen eten, zoals bacon.’ Hij bleef een poosje naar haar staan kijken, alsof hij verwachtte dat zij het gesprek zou voortzetten.
‘Nou, ik moest maar weer eens aan het werk,’ zei ze in de hoop dat hij de hint zou begrijpen.
‘O, ja, ik wil u niet storen. Ik mag de creatieve stroom niet onderbreken. Ik heb J-P vanochtend gesproken, dat is een vroege vogel, hij was al een uur op voordat ik om acht uur aankwam. We gaan de cottagetuin ruimen. Alles eruit trekken en opnieuw beginnen.’
Miranda was ontzet. Onmiddellijk moest ze denken aan Ava en aan de tuin die ze samen met M.F. had aangelegd. Ze kon niet toestaan dat Jean-Paul alles ruimde. ‘Hoe bedoelt u, alles?’ vroeg ze ongelovig.
‘Aye, mevrouw C, ma’am. Ruimen, alles ruimen, het moet helemaal kaal.’ Zijn ogen lichtten op bij het vooruitzicht. ‘Dan verbranden we al het onkruid. We gooien alles op een hoop en steken er de fik in.’
‘Ik moet met hem gaan praten. Er zal toch wel iets van te redden zijn?’
‘Nee hoor. Het is allemaal dood of staat te rotten.’
‘Dat beoordeel ik wel,’ antwoordde ze, hoewel zij met haar gebrek aan ervaring niet bepaald de aangewezen persoon was om wat dan ook te beoordelen. Bij de deur hoorde ze haar computer een ping-geluidje maken ten teken dat ze een mailtje had. Verdorie, dacht ze, maar vervolgens besteedde ze er met een triomfantelijke glimlach niet verder aandacht aan en stapte de hal in.
Ze trof Jean-Paul op de blauwe bank rondom de lijsterbes in het midden van de cottagetuin. Hij zat voorovergebogen met zijn ellebogen op zijn knieën en wreef diep in gepeins verzonken over zijn kin. Haar hart sloeg over toen ze hem zo somber zag kijken. ‘Goedemorgen,’ zei ze, want ze wilde hem niet laten schrikken. Hij draaide zich om en keek haar aan, met zulke intense bruine ogen dat ze ervan bloosde.
‘Ik zat mijlenver weg met mijn gedachten,’ zei hij terwijl hij met een diepe zucht rechtop ging zitten.
‘Was het daar prettig?’ vroeg ze monter.
‘O, jazeker,’ antwoordde hij. ‘Het verleden is een zoete plek.’ Hij zei het met zo’n verlangen in zijn stem dat haar nieuwsgierigheid werd gewekt, en toch had hij iets over zich wat het haar onmogelijk maakte door te vragen. Ze ging naast hem op de bank zitten.
‘Meneer Underwood zei me net dat jullie deze tuin willen ruimen.’
‘Nee. Niet alles. Sommige stukken kunnen we zo laten, andere moeten opnieuw beplant worden. We zijn aan de late kant, het is al december. Maar het weer is erg zacht voor de tijd van het jaar, en met een beetje tovenarij…’
Miranda beet op haar lip. ‘Ik weet dat je me hebt gevraagd om het aan jou over te laten. Maar de kwestie is dat mevrouw Lightly erg veel van deze tuin hield. Die lag haar eerlijk gezegd heel na aan het hart. Het lijkt me geen goed idee om er iets aan te veranderen.’
Jean-Paul keek haar argwanend aan. ‘Wat weet jij van mevrouw Lightly?’
‘O, ik heb het een en ander gehoord. Ze was hier erg geliefd. Iedereen weet van haar tuinen. En kennelijk was deze tuin haar erg dierbaar.’ Ze wilde dolgraag met iemand over het album praten, maar daar voelde ze zich inmiddels zo bij betrokken dat ze de vrouw die het had gemaakt niet wilde verraden.
‘Luister eens, Miranda, ik snap dat je niet kapot wilt maken wat je voorgangster heeft aangelegd. Ik wil het ook niet kapotmaken. Ondanks al het onkruid kan ik nog goed zien hoe het moet zijn geweest. Ik wil proberen het weer precies zo te maken als het vroeger was.’
Miranda was opgelucht. ‘Echt waar?’ Hij knikte. ‘O, ontzettend bedankt. Ik zou het vreselijk vinden als ze op een dag terugkwam en zou moeten zien dat we haar tuin om zeep hadden geholpen.’
‘Denk je dat ze terugkomt?’
‘Je weet maar nooit, toch?’
‘Nee.’ Hij schudde melancholiek zijn hoofd. ‘Dat weet je maar nooit.’
Dus togen Jean-Paul en meneer Underwood aan het werk om de cottagetuin opnieuw in te richten. Het ging er heel anders aan toe dan in de week waarin Jean-Paul hem oorspronkelijk samen met Ava, Hector en haar kinderen had aangeplant. Toen hadden ze samen gebabbeld en gelachen in de zon, terwijl de honden ravotten op het grasveld en de duiven zaten te koeren op de daken. In die dagen had ze langzaamaan zijn hart veroverd, stukje bij beetje, zodat hij het amper in de gaten had voordat het al te laat was.
Miranda gaf het op met haar artikel. Ze had geen enkele inspiratie. Ze vond het moeilijk zich te concentreren; haar blik dwaalde telkens naar de tuinen buiten, haar gedachten gingen uit naar haar kinderen en naar Jean-Paul. Aan haar bureau voelde ze zich rusteloos, geïrriteerd door de e-mails die haar meer werk aanboden, en niet tevreden over wat ze geschreven had, want het ging veel te stroef. In plaats van te worstelen met haar tekst ging ze op bed liggen en sloeg het album open. Ze pakte de schildering van de cottagetuin erbij en zette die rechtop tegen de kussens om hem eens zorgvuldig te bestuderen. Ze had hem dolgraag aan Jean-Paul willen laten zien, zodat hij de tuin na kon maken, maar ze kon wel zo veel willen. Ze zou de aquarel nooit aan hem of aan wie dan ook laten zien. Als ze ooit op een goede dag mevrouw Lightly tegen zou komen, zou ze hem aan haar teruggeven.