6

Onze cottage in de zomer, als de wind
de zoete geur van kamperfoelie meevoert

In Cate’s Cake Shop was het druk voor een maandagochtend. Kolonel Pike zat in de hoek bij het raam de Times te lezen, met een dampende kop koffie op tafel naast een warme beboterde crumpet. Van tijd tot tijd wipte zijn snor op en neer als hij iets las waar hij aanstoot aan nam en mompelde hij binnensmonds commentaar. Dominee Freda Beeley zat onder het genot van een kop thee met een paar van haar koorleden, Jack Tinton en Malcolm Shawditch, te praten over hun plannen voor kerst en het kerstconcert om fondsen te werven voor de reparatie van de kerktoren. Twee dames op leeftijd zaten te roddelen over hun vriendin Joan Halesham, die de man met wie ze tweeënzestig jaar getrouwd was geweest in de steek had gelaten voor haar oude schoolliefde. ‘Tweeënzestig jaar!’ riep Dorothy Dipwood uit. ‘Wat heeft het voor zin om het ene ouwetje voor het andere in te ruilen? Als ze de tachtig zijn gepasseerd, zijn ze allemaal hetzelfde, toch? Zeker voor iemand die zo blind is als Joan.’ William van den Bos, een gretig verzamelaar van voorwerpen die verband hielden met Napoleon en eigenaar van de boekhandel, zat aan de tafel het dichtst hij de taarten in een groot stuk citroentaart te prikken, terwijl hij een gesprek voerde met een man die aan de telefoon had beweerd dat hij de kamerpot van Napoleon in zijn bezit had. ‘Ik heb grote belangstelling voor de pot,’ zei William, die er in een driedelig tweedpak, compleet met gouden vestzakhorloge en monocle, keurig uitzag. ‘Maar ik wil wel zeker weten dat het de echte is. Er zijn me de afgelopen maand door drie verschillende verzamelaars al drie penissen aangeboden. Je kunt niet voorzichtig genoeg zijn.’

Henrietta had haar cadeau-winkel nog niet opengedaan en zat bij Troy, wiens eerste afspraak van die dag was afgezegd. ‘Dat doet ze nou altijd,’ klaagde hij. ‘En ze had me nog wel gevraagd een halfuur eerder te komen. Stomme teef!’ Maar wat hen meer dan wat ook interesseerde, was de aantrekkelijke Fransman die de dag tevoren alleen in de winkel had gezeten. ‘Hij heeft amper een woord gezegd,’ zei Cate, die even aan het tafeltje van Henrietta en Troy kwam zitten. ‘Maar wát hij zei, zei hij met zo’n sexy Frans accent dat ik bijna vergat dat ik getrouwd was en op het punt stond te zeggen dat ik beschikbaar was en er klaar voor was me elk moment door hem te laten schaken.’

‘Het was puur toeval dat ik hem hier naar binnen zag gaan. Ik wilde net gaan lunchen toen ik ineens bedacht dat ik was vergeten Cindy eten te geven. Als ik niet was teruggegaan voor de kat, zou ik hem zijn misgelopen.’ Hij slaakte een melodramatische zucht. ‘Is dat geluk of is het ongeluk? In Hartington zie je niet veel mannen die zo aantrekkelijk zijn als hij. Het is hier niet bepaald de Rivièra, toch? Ik liep gewoon te kwijlen!’

‘Hoe zag hij er dan uit?’ vroeg Henrietta.

‘Helemaal geweldig,’ zei Cate.

‘Homo?’ vroeg Troy hoopvol.

‘Vrijgezel?’ lachte Henrietta.

‘Fransen houden van superslanke vrouwen,’ zei Cate, terwijl ze quasi-meelevend haar besproete neus optrok. Henrietta nam nog een hap van haar brioche. ‘En nee, zeer zeker geen homo. Jammer voor jullie allebei.’

‘Had hij die zelfvoldane uitstraling van een getrouwde man?’ kwam Troy ijskoud tussenbeide. Cate negeerde de plaagstoot. Troy trok altijd partij voor Henrietta.

‘Nee. Eerlijk gezegd zag hij eruit alsof hij vrijgezel was,’ antwoordde ze, en ze stak haar kin in de lucht. ‘Maar hij glimlachte niet. Hij zag er serieus en verdrietig uit. Ik heb hem een gratis kop koffie gegeven. Daar klaarde zijn gezicht enigszins van op. Je kent mijn koffie! Hij was duidelijk een toerist. Hij stelde vragen over Hartington House. Wilde weten wie daar woonde. Volgens mij dacht hij dat de tuinen open waren voor publiek. Hij leek erg teleurgesteld toen ik hem vertelde dat de tuinen helemaal overwoekerd waren en dat er een nieuw yuppengezin uit Londen was komen wonen. Ik had met hem te doen.’

‘Heb je tegen hem gezegd dat hij het kasteel moest gaan bekijken?’ Troy liet zijn stem dalen en boog zich samenzweerderig over de tafel heen. ‘Als hij Jack en Mary Tinton in vol ornaat had gezien, was hij vast wel opgekikkerd. Die zijn om te gillen!’

‘Hoe bedoel je, “in vol ornaat”?’ Henrietta wierp een blik op Jack Tinton. Hij zag er in zijn jeans en ribfluwelen jasje uit als een typische vijftiger.

‘Ze hebben laatst het plan opgevat om zich te verkleden als elizabethaanse personages en zo rond te paraderen, voor toeristen. Voor een pond mag je ze op de foto zetten. Zie jij jezelf al een pond betalen om je te laten fotograferen met die twee ezels? Het kasteel betaalt ze vijf pond per uur. Ze lopen binnen. Als je wilt lachen, moet je er eens in het weekend naartoe gaan om te kijken hoe ze lopen te pronken in een lange rok en kniebroek. Het is beter dan pantomime.’

‘Ook beter dan het kasteel,’ zei Cate droogweg. ‘Ik snap niet waarom iemand er geld voor over zou hebben om rond te dwalen te midden van een stapel oude stenen. Ga dan naar Hampton Court of de Tower of Londen, dat is pas echte geschiedenis. Niet een oude ruïne waar Elizabeth de Eerste op bezoek zou zijn geweest.’

‘Bah!’ riep de kolonel vanuit de hoek. Hij vouwde zijn krant op en kwam ontstemd overeind. ‘Het is tegenwoordig niets dan narigheid in de wereld.’ De dominee en de twee heren die haar gezelschap hielden staakten hun gesprek en keken verrast naar hem op. ‘Smerige ziekenhuizen, verkeersopstoppingen, mensen die onderbetaald, overwerkt en slecht opgeleid zijn, vuilbekkers, misdadigers, graffiti, bendeoorlogen, naveltruitjes, graatmagere modellen, vetzucht, armoede, terrorisme, oorlog, moord, ontvoering, verkrachting.’ Hij liet een woedend gesnuif horen. ‘Ik zal je zeggen dat het niets dan ellende in de wereld is. Ik mag blij zijn dat ik straks het loodje leg. Ik kan er niet meer tegen.’ Stijfjes liep hij het vertrek door. Alleen de twee oude dames vervolgden hun gesprek alsof de kolonel lucht was. Hij smeet wat kleingeld op de toonbank en schuifelde naar buiten, waarbij hij een vlaag vochtige wind naar binnen liet.

‘Ah, dus daarom blijft hij na kerktijd altijd hangen,’ zei dominee Beeley met een welwillend grinniklachje. ‘Wat valt er op die leeftijd thuis nou nog te beleven?’

Cate borg het kleingeld in de kassa en keerde terug naar haar stoel, haar witte schort gladstrijkend.

‘Ik vraag me af of hij nog terugkomt,’verzuchtte Henrietta. Er liepen maar weinig aantrekkelijke vrijgezelle mannen in Hartington rond.

‘Hij zit hier elke ochtend. Altijd aan dezelfde tafel, en altijd mopperen over dezelfde dingen. Mensen met een negatieve instelling stellen je ontzettend op de proef!’ klaagde Cate, en ze klemde haar smalle lippen misnoegd op elkaar.

‘Nee, ik bedoel die Fransman. Denk je dat hij nog terugkomt?’ zei Henrietta.

‘Wie zal het zeggen? Volgens mij was hij gewoon op doorreis. Maar het was een lekker ding. Zijn ogen waren van het zachtste bruin dat ik ooit heb gezien. Toen hij wegging, keek hij me op een heel speciale manier aan.’ Cate had altijd de neiging elk gesprek naar haar eigen persoontje te leiden. ‘Je kent dat wel: van die lome slaapkamerogen.’

‘Hoe oud was hij?’

‘Voor in de vijftig,’ zei Cate. ‘Misschien komt hij nog wel eens.’ Ze knikte veelbetekenend. ‘Een man als hij weet goede koffie te waarderen.’

Ze draaiden zich allemaal om toen de deur openging en er nog een vlaag koude lucht naar binnen kwam. ‘Ik zei het toch?’ zei Cate triomfantelijk. ‘Ze komen altijd terug.’ Ze stond op om Miranda te begroeten alsof ze een oude vriendin was. ‘Wat kan ik voor je doen?’

‘Een koffie met een apart kannetje warme melk graag,’ zei Miranda. Ze wendde zich naar het mededelingenbord en haalde het papier met de advertentie voor twee vacatures eraf.

‘Heb je iemand gevonden?’ vroeg Cate.

‘Ja,’ antwoordde Miranda terughoudend. ‘Dat heb ik inderdaad.’

‘Een kokkin én een tuinman? Dat is ook snel,’ merkte Troy op.

‘Hier in de stad niet, hoor. Iedereen komt bij mij in de winkel.’

Miranda had het hart niet om haar te zeggen dat noch mevrouw Underwood, noch Jean-Paul haar mededelingenbord onder ogen had gehad.

Ze begroette Troy en Henrietta met een beleefde glimlach – ze wilde hen niet aanmoedigen – en ging bij het raam naast de tafel van dominee Beeley zitten. Haar billen hadden het hout amper geraakt, of de dominee boog zich naar opzij en overbrugde met haar ampele boezem de ruimte tussen hun stoelen. Een bril aan een kralenketting zwierde over het ravijn als een hulpeloze bergbeklimmer. ‘Hallo,’ zei ze met een stroperige stem. ‘Ik ben dominee Beeley, uw predikant. Volgens mij bent u nieuw in de stad.’

‘Ja.’ Miranda vroeg zich af hoe ze in vredesnaam had kunnen denken dat ze in Cate’s Cake Shop rustig een kopje koffie zou kunnen drinken.

‘Als dominee van Hartington wil ik u graag welkom heten. Ik zou u ook graag verwelkomen in de kerk, als u ervoor voelt onze diensten bij te wonen. U moet het kerkblad hebben ontvangen. Daar staan al onze diensten en bijzondere evenementen in vermeld. Ik hoop van harte dat u komt.’

‘Dank u,’ antwoordde Miranda met een strak glimlachje, terwijl ze zich afvroeg of ze voor joods door zou kunnen gaan. Als ze toegaf dat ze niet gelovig was, zou de ijverende dominee Beeley daar vast geen genoegen mee nemen.

‘Graag gedaan. De Lightly’s waren heel vroom. Ze kwamen elke zondag. De kerk kwam helemaal tot leven wanneer mevrouw Lightly de bloemen verzorgde. Ze had er slag van. Haar tuinen waren de mooiste…’

‘Dat heb ik gehoord ja,’ interrumpeerde Miranda haar bruusk. Ze had er genoeg van om steeds maar te moeten aanhoren hoe prachtig de tuinen van de Lightly’s waren geweest. Als Jean-Paul niet uit de lucht was komen vallen, zou ze hun allemaal toeschreeuwen dat ze hun kop moesten houden. Eerlijk gezegd was ze heel tevreden over zichzelf, alsof ze een heerlijk geheim koesterde. ‘Als ze de mooiste tuinen van Engeland hadden, waarom zijn ze dan eigenlijk verhuisd?’

‘Ik geloof dat ze het huis te groot vonden worden. De kinderen waren volwassen en het huis uit, behalve de jongste, die de groene vingers van haar moeder had geërfd. En met die ziekte van Phillip…’ De dominee maakte haar zin niet af en slaakte met een somber hoofdschudden een zucht.

‘Phillip?’

‘Meneer Lightly. Hij is een stuk ouder dan zijn vrouw. Hij heeft een hartaanval gehad.’ Ze sprak de woorden fluisterend uit, alsof het een diep geheim was. ‘Ze zorgt zelf voor hem. Ze is een bovenstebeste vrouw.’

‘Waar zijn ze naartoe gegaan?’

‘Ik zou het niet weten. Ze zijn stilletjes vertrokken. Ze wilden er geen ophef over maken.’ De dominee ademde diep in en sloeg haar oogleden neer over haar bolle bruine ogen. ‘Een uiterst respectabel echtpaar. Een voorbeeld voor ons allen.’

Cate kwam Miranda haar koffie brengen. ‘Ik heb zaterdag met je man kennisgemaakt,’ zei ze, toekijkend hoe Miranda warme melk in het kopje schonk.

‘Hij vond je koffie erg lekker.’

‘Dat spreekt voor zich. Hij was heel vriendelijk en maakte met iedereen hier een praatje; hij heeft heel wat nieuwe vrienden gemaakt en is erg charmant.’ Miranda verwachtte half en half dat ze erachteraan zou zeggen: heel anders dan jij. Cate bleef even dralen, wachtend tot Miranda het gesprek zou vervolgen, en liep toen met een licht gesnuif weg. Miranda kon er niet mee zitten als ze beledigd was; ze hield er niet van als iedereen zich met haar zaken bemoeide.

Haar gedachten gingen uit naar haar kinderen, en ze hoopte maar dat Gus zich op school een beetje gedroeg. Storm was die ochtend in een zonnig humeur geweest en had honderduit gebabbeld over de toverkracht in de tuin die Jean-Paul haar zou laten zien. Miranda had haar aangetroffen in haar speelhuis, waar ze haar kussens alles zat te vertellen over een bijzondere vriend die ze had leren kennen bij de rivier. Miranda keek ervan op dat hij zo veel indruk op haar had gemaakt. Storm had het over niets anders meer dan over Jean-Paul, de toverkracht, een of andere boom en teruggaan naar de koeien. ‘Ze kennen me nu,’ had ze haar moeder laten weten. ‘Als ik terugkom, weten ze nog wie ik ben. Dat heeft Jean-Paul gezegd.’ Miranda dacht terug aan de vriendelijke uitdrukking in Jean-Pauls ogen, de kraaienpootjes die zijn gebruinde huid diep doorsneden. Zoals zijn glimlach zijn gezicht had doen stralen, als een prachtige dageraad. Hij zag er helemaal niet uit als een tuinman. Meneer Underwood zag eruit als een tuinman, maar Jean-Paul had meer weg van een filmster.

Miranda betaalde voor haar koffie en vertrok. Doelgericht stapte ze de lichte, zonnige straat op. Ze haalde haar Chanel-zonnebril uit haar handtas en liep de weg af naar de parkeerplaats. De lucht was fris, de schaduwen waren inktachtig blauw doordat het die nacht geregend had. Ze voelde dat haar tred iets veerkrachtigs had. Kwam dat door de koffie of door de wetenschap dat Jean-Paul aan het eind van de maand zou terugkomen?

‘Er kon niet eens een bedankje af!’ riep Cate uit toen Miranda was vertrokken. Troy keek met een frons naar Henrietta.

“Voor de koffie?’ vroeg hij.

‘Nee, omdat ik haar een tuinman en een kokkin heb bezorgd!’

‘Dat is nog maar de vraag,’ zei Troy.

Henrietta keek hem vol ontzag aan; zij zou nooit zoiets tegen Cate hebben durven zeggen. Cate had immers altijd gelijk. Cate wist altijd alles.

‘Natúúrlijk heeft ze dat aan mij te danken. Ze heeft hen gevonden dankzij de advertentie op míjn mededelingenbord. Onbeschoft, hoor!’ Met een ongeduldig gesnuif ruimde ze het kopje en melkkannetje af van Miranda’s tafeltje. ‘Ik zei toch al dat ze een snob was? Ik kan me niet voorstellen wat die heerlijke man van haar bij haar te zoeken heeft.’ Ze liep langs Troy en boog zich naar hem toe. ‘Vergeet die Fransman maar, schat. Miranda’s man is een spetter, en als zij blijft rondlopen met een gezicht als een oorwurm, is hij binnenkort vrij.’ Ze wierp Henrietta een blik toe. ‘Als jij een paar pondjes afvalt, kun jij hem ook krijgen!’ Troy legde een hand op die van zijn vriendin en wachtte tot Cate in het keukentje achter de toonbank was gegaan.

‘Luister maar niet naar haar, Etta. Ze heeft weer een van haar buien. Ik hou van je gewoon zoals je bent. Als ik hetero zou zijn, zou ik subiet met je trouwen.’

‘Dank je wel,’ zei Henrietta, met ogen die glansden van dankbaarheid.

‘Die arme Nigel moet wel onder de blauwe plekken zitten omdat hij avond aan avond boven op haar moet klimmen, stel je voor! lij zou heel lekker liggen. Zacht en warm. Geen blauwe plekken door uitstekende botten.’ Henrietta kreeg een kleur. ‘Degene die jou treft, mag zijn handjes dichtknijpen.’

‘Ik geloof niet dat ik ooit iemand vind,’ snufte Henrietta. ‘Ik ben maar dik en saai.’

‘Dik en saai!’ riep Troy uit. ‘Moet je jezelf nou eens horen! Je bent noch dik, noch saai. Je bent lekker en lief, zonder kanttekeningen. Je zou het niet moeten pikken dat ze zo tegen je doet.’ Hij gaf weer een klopje op haar hand. ‘Kom op, laten we hier weggaan voordat ze terugkomt. Cate is een valse ouwe tang met een baard.’ Henrietta keek verward. ‘Of was dat jou nog niet opgevallen? Ze heeft net zo veel haar op haar gezicht als mijn kat op zijn buik. Na het eten steekt ze altijd haar vinger in haar keel. Je dacht toch niet dat ze vanzelf zo slank blijft, hè? Zij heeft meer problemen dan jij onzekerheden.’

‘Dat moeten er dan heel wat zijn!’

‘Ze staat er bol van, schat. Helemaal bol. Waarom kom je om vijf uur niet even langs om je haar te laten föhnen? Je knapt nergens zo van op als van een kappersbeurt.’

‘Maar ik hoef nergens heen.’

‘Jawel, je moet wel ergens heen. Jij gaat met mij uit eten.’

‘Dank je wel, Troy. Echt, je bent een goeie vriend,’ zei ze, en ze kuste hem op zijn wang.

‘Daar heb je vrienden voor. Vergeet niet dat jij niet de enige bent die op zoek is naar een man. We zitten allebei in hetzelfde schuitje, en godzijdank zijn we geen concurrenten. Ik zou bij zo’n schat als jij ver achterblijven!’

Miranda liep het pad af naar de rivier. De zon scheen uitbundig op de wilde grassen en het onkruid, en deed de druppels van de regen die die nacht gevallen was schitteren als diamanten. In de vroege ochtend had er een straffe wind gestaan, maar nog steeds hingen er oranje en bruine bladeren aan de takken, die nog niet bereid waren de laatste restjes zomer te laten gaan. Een stel eekhoorns speelden in de eikenboom die die kant van het huis domineerde, met een stam zo breed en uit de kluiten gewassen als het lichaam van de dominee. De route werd gebruikt door herten en door haar eigen kinderen als ze op onderzoek uitgingen, zodat er een vochtig pad door het veld naar de rivier liep. Daar was ze nog maar twee keer eerder geweest, maar toen had het er niet zo betoverend uitgezien als nu. Misschien kwam het door de zon, de helderblauwe lucht en een gevoel hier thuis te horen, dat ze tot nu toe nog niet had gehad.

Op het stenen bruggetje bleef ze even staan, omlaagkijkend naar het heldere water eronder. Ze kon algen en stenen zien, en af en toe een vis die loom tussen de lichtbanen van de zon door zwom. Ze stelde zich voor dat haar kinderen hier speelden en stokken in het water gooiden. Toen wierp ze een blik op Gus’ geheime huisje. Ze had het eerder nog niet goed bekeken. De makelaar had alleen maar gezegd dat er een cottage was die hard toe was aan een opknapbeurt, en omdat ze er niet meteen een bestemming voor had, had ze er verder geen aandacht aan geschonken. De cottage stond verwaarloosd te midden van een groepje kastanjebomen. Er was geen oprijlaan. Misschien dat er ooit een pad had gelopen vanaf het grote huis door de velden en het bruggetje over. Nu was er alleen maar gras te zien. De geïsoleerde ligging had iets heel romantisch. Het was een geheime schuilplaats die de tijd hier had achtergelaten.

Miranda draaide de sleutel om in het slot. Het was een roestig oud geval, maar de deur ging met een diep geknars open, alsof een oude man die gestoord werd in zijn slaap geprikkeld een geeuw slaakte. Binnen was de hal betegeld met donker natuursteen; de trap was smal, met een overloopje waar hij een bocht maakte. Ze ging de zitkamer binnen. Daar stond het vol meubels, maar het rook er vochtig. Hier had al heel lang de haard niet gebrand. De boekenplanken waren zwaarbeladen met boeken, in keurige rijen van vloer tot plafond. Ze streek met haar hand langs de bovenrand van een rij. De boeken waren niet zo aan hun lot overgelaten als ze had gedacht: er lag maar een dun laagje stof op. De verzameling was een mengeling van oude en eigentijdse titels, van Dickens tot en met Sebastian Faulks. Tot haar verrassing trof ze een plank vol Franse romans aan.

Ze nam de hele kamer in zich op. De lege stenen haard, omlijst door een houten schoorsteenmantel die overduidelijk erg oud was en was voorzien van prachtig houtsnijwerk, het lichtgeel gestreepte behang dat vlekkerig was geworden doordat er jarenlang een houtvuur had gebrand. De vloerbedekking was sleets en zat vol vlekken, en moest duidelijk worden vervangen, en het kleed was aangevreten door de motten. Maar zo gek veel viel er niet te doen. De bank was nog goed, de fauteuils ook; de glazen salontafel hoefde alleen maar te worden afgenomen. Ze liep naar de ladekast, een fraai antiek notenhouten meubel, en trok de laden open. Het huisje voelde onbewoond aan. Als het er niet zo vies was geweest, zou ze zich graag met een van de boeken op de bank hebben geïnstalleerd. Met een knapperend haardvuur en een glas wijn zou het knusser zijn dan in haar eigen, meer formele woonkamer.

Ze ging de keuken verkennen. Daar zouden de kastjes moeten worden vervangen, maar keukengerei was er voldoende aanwezig. Ze zag dat de tafel voor twee personen was gedekt en vond het maar raar dat de kopjes en borden er nog stonden, alsof de bewoners halverwege de thee ineens in rook waren opgegaan. Ze bood weerstand aan de verleiding om ze op te ruimen. Ze moest eerst haar rubber handschoenen hebben, wat hulp inhuren, en zou dan alles tegelijk aanpakken. De kinderen konden haar helpen; dat zouden ze leuk vinden.

De vloerplanken kraakten onder haar voeten toen ze de trap op ging. Er waren twee slaapkamers en een badkamer. De badkamer was heel ouderwets en zou compleet moeten worden vernieuwd. De ijzeren badkuip zat onder de vlekken, het email was eraf gesleten, en de kranen waren flink aangeslagen. Een van de slaapkamers was helemaal leeg, op een doos na die midden op de grond stond, alsof hij vergelen was. Voordat ze de tijd kreeg om te kijken wat erin zat, werd ze afgeleid door een geritsel dat uit de slaapkamer ernaast kwam. Haar hart maakte een sprongetje. Ze was toch zeker wel alleen in het huisje?

Heel even dacht ze dat het Gus zou kunnen zijn. Haar ergernis groeide toen ze de overloop overstak naar de andere slaapkamer. Een ondeugende eekhoorn deed haar schrikken toen hij terugschoot door het raam, dat haar zoon ongetwijfeld zorgeloos open had laten staan. Ze legde haar hand tegen haar borst en haalde diep adem, opgelucht dat het geen indringer was, of erger nog: een spook. Ze keek om zich heen. Er stond een groot ijzeren ledikant, opgemaakt met lakens en een doorgestikte beddensprei van lichtgroene gebloemde stof. Twee nachtkastjes met schemerlampen op een hoge voet, de kappen onder de gele vlekken. Een verschoten kist aan het voeteneind, een kersenhouten ladekast met een Queen Anne-spiegel erbovenop, een vrolijk beschilderde grenenhouten garderobekast tegen de muur. Aan dikke houten roeden hingen lichtgekleurde katoenen gordijnen, met een losgescheurde en verkleurde zoom. De vloerbedekking was vuil, maar onbeschadigd. Ze vroeg zich af waarom de Lightly’s niet de moeite hadden genomen al deze meubels mee te nemen, maar misschien waren ze kleiner gaan wonen en hadden ze er geen ruimte voor. Ze zette het raam verder open en keek uit over het veld. Ze kon helemaal tot aan de rivier en de wei met koeien kijken – de koeien van Storm. Ze zag het ineens helemaal zitten met de cottage nu ze de merkwaardige magie van de kamer en het glorieuze uitzicht op zich in had laten werken.

Ze dacht weer aan de doos in de ene kamer. Ze deed het raam dicht zodat de eekhoorn er niet meer in kon en ging de doos toen openmaken. Er zat maar één voorwerp in: een verschoten groen album. Het stond bol van de bloemen en bladeren die tussen de bladzijden waren gedroogd. Op de voorkant stond in een handschrift met grote lussen de titel geschreven: Regenbogen en rozen. Miranda knielde neer op de grond en bladerde het boek door. Het was een dagboek met gedichten, herinneringen en verhalen, zo te zien iets wat niet had mogen achterblijven en niet voor de ogen van een vreemde was bestemd. Het raadsel intrigeerde haar. Het handschrift zag eruit als dat van een vrouw. Het papier rook zoet, als pasgemaaid gras in de vroege lente. Ze ging met haar rug tegen de muur zitten en sloeg de eerste bladzijde op, waar maar vier zinnen op stonden, zwaar van verdriet:

Het is nu 24 jaar geleden. In liefde voor jou word ik oud, en op een dag zal ik in liefde voor jou sterven. Vooralsnog teer ik op de herinneringen die ik aan je heb hier in onze cottage. Het is het enige wat ik nog overheb.