21
De gelukkige aanblik van wilgenkatjes.
De eerste glimp van een narcis die zijn kopje
boven de grond steekt
Hartington, 1980
De wisseling der seizoenen
heeft een verandering bij me teweeggebracht, een bloei, als een
onverwachte bloem die zijn kopje door de sneeuw boort. Uiterlijk
ging ik gewoon door alsof er niets was gezegd, maar vanbinnen kon
ik M.F.’s liefdesverklaring niet vergeten. Opeens moest ik steeds
denken aan iets waar ik nooit over had nagedacht, alsof er bij een
ezel die altijd met gras genoegen heeft genomen ineens een wortel
voor zijn neus bungelt. Ik had hem naar huis moeten sturen, zodat
de verschrikkelijke kwelling en pijn die ons beider hart zouden
treffen vermeden hadden kunnen worden. Maar hoe kon ik op het
moment dat ik echt niets anders voelde dan genegenheid nou kunnen
voorspellen hoe het zou lopen? Naarmate de winter overging in de
lente merkte ik dat ik meer en meer aan hem moest denken. Momenten
waarop er normaal gesproken geen enkele gedachte in me opkwam,
raakten nu gevuld met zijn lach en die brede, aanstekelijke
glimlach, zo mooi dat mijn hart een sprongetje maakte als ik er
alleen al aan dacht. De nachten werden steeds meer een kwelling, de
dagen waren geladen met een elektriciteit die zich tussen ons
steeds verder opbouwde, als het vochtgehalte in een zomerlucht
voorafgaand aan een storm. Misschien dat het als Phillip vaker
thuis was geweest niet zou zijn gebeurd. Maar hij was erg vaak weg.
Ik was eenzaam. Doordat hij er niet was, kon de band tussen M.F. en
mij hechter worden. En ik liet het gebeuren, omdat ik geen ander
gezelschap had. Ik worstelde met het schuldgevoel. Mijn stemmingen
wisselden tussen vreugde en wanhoop als ik in mijn eentje op de
bank in onze cottagetuin zat en mijn gedachten liet gaan over de
hopeloosheid van deze verboden liefde. Elke keer dat ik me
onderdompelde in onmogelijke dromen verschenen de gezichtjes van
mijn kinderen voor mijn geestesoog, die ze afkapten voordat ze
wortel konden schieten. Ik hield van M.F., maar meer nog hield ik
van mijn kinderen.
Phillip zette zijn leven op zijn eigen welgemoede manier voort; hij
zat soms wekenlang in Frankrijk en Spanje, en reisde zelfs helemaal
naar Argentinië en Chili op zoek naar nieuwe wijnen. Hij merkte
helemaal niets van de pit die ontkiemde in mijn hart. Eerst deed ik
alsof ik het zelf niet zag, toen probeerde ik het te verbergen,
maar naarmate die pit verder uitgroeide kon ik niet langer om dat
gelukzalige zaadje van liefde heen dat M.F. die dag in de bossen
had geplant.
Ava werd geplaagd door grote verwarring. Hoe kon ze tegelijkertijd van twee mannen houden? Haar liefde voor Phillip was er niet minder op geworden, nog voor geen centimeter, en toch raakte ze meer en meer gesteld op Jean-Paul. Ze had altijd gedacht dat verhoudingen ontstonden als er iets in een huwelijk niet goed zat, maar in haar huwelijk was niets mis. Er was niet eens sprake van verveling. Er was geen enkele reden waarom ze zich tot Jean-Paul aangetrokken zou voelen, omdat alles in haar leven was zoals het moest zijn.
Aanvankelijk probeerde ze afstand te bewaren. Ze stuurde hem naar verre uithoeken van de tuin, maar ook al was hij niet fysiek aanwezig, toch liet hij haar gedachten niet los. Vervolgens deed ze haar gevoelens af als zusterlijke affectie. Ze hadden tenslotte inmiddels al een halfjaar nauw samengewerkt in de tuin; het was dus niet meer dan natuurlijk dat ze zich voelde als zijn grote zus. Maar met het verstrijken van de winter, toen de sneeuwklokjes en narcissen met hun kopjes boven de grond uit kwamen piepen, kon ze het niet langer ontkennen: haar gevoelens waren seksueel getint en ze gingen niet weg.
Ze had Jean-Paul een ander mens zien worden. In de herfst was hij bij hen aangekomen als een hooghartige, onbekommerde jongeman. Stukje bij beetje had de tuin hem veranderd. Ze kon niet bevroeden welk aandeel zij in die verandering had gehad. Dat hij haar had gadegeslagen met haar planten en dieren, met haar kinderen en haar man, en op de momenten dat ze alleen met hem was. Ava besefte zelf niet hoeveel toverkracht ervan haar uitging. Maar of het nou door Ava kwam of door de tuin, Jean-Paul was zonder meer in zijn voordeel veranderd. Hij was gevoeliger geworden, begripvoller. De wortel van die verandering was natuurlijk liefde. Hoe meer liefde hij in zijn hart voelde, hoe meer hij een beter mens werd.
Op een dag in maart stelde Jean-Paul voor ’s ochtends naar het strand te rijden. ‘Dan kunnen we lunchen in een pub. Ik zou graag wat meer van Dorset willen zien.’ Hij stak zijn handen naar voren en haalde zijn schouders op. ‘Het motregent. In de motregen kunnen we weinig doen in de tuin.’ Vanwege de grijns waarmee zijn smeekbede gepaard ging kon ze onmogelijk weigeren.
‘Dat is een goed idee,’ antwoordde ze, terwijl ze probeerde haar gespannenheid niet te laten blijken. Het was allemaal goed en wel om in de tuin met hem alleen te zijn, maar op de een of andere manier leek het ongepast om de dag samen op het strand door te brengen. ‘Ik zal het even tegen Phillip zeggen. Misschien wil hij wel mee.’ Jean-Pauls gezicht betrok bij dat voorstel. ‘Hij heeft het waarschijnlijk te druk, maar ik weet zeker dat hij het zal waarderen om meegevraagd te worden,’ voegde ze er haastig aan toe terwijl ze op weg ging naar het huis.
Phillip zat in zijn werkkamer in een sleetse leren fauteuil. De honden lagen op het kleed naast de haard en de taperecorder in de kast liet klassieke muziek horen. Hij was zo verdiept in een boek dat hij zijn vrouw niet hoorde binnenkomen. ‘Schat,’ zei ze, naderbij komend. Hij sloeg zijn ogen op, schrok even, maar glimlachte toen hij haar zag. ‘Sorry dat ik je stoor.’
‘Jij stoort nooit, Struikje,’ antwoordde hij, en hij legde het boek op zijn knie.
‘Jean-Paul stelde voor om een strandwandeling te gaan maken. Het is een druilerige dag. We kunnen gaan lunchen in de pub. Hij wil meer van de omgeving zien. Heb je zin om met ons mee te gaan? Dat zou leuk zijn.’
‘Al lijkt het me nog zo gezellig om met mijn vrouw door de motregen te lopen, toch sla ik af,’ antwoordde hij, en Ava schrok ervan dat ze zich opgelucht voelde. In een poging haar schuldgevoel te sussen slaagde ze erin gepast teleurgesteld te kijken terwijl ze een lange kus op zijn wang drukte. ‘Wat ben je toch doorzichtig, Struikje,’ zei hij grinnikend.
‘Doorzichtig?’ bauwde ze hem blozend na.
‘Ja.’ Hij nam haar gezicht scherp in zich op. ‘Je bent bang dat je je in je eentje met Jean-Paul verveelt, hè?’
‘Nee hoor.’
‘Ik ken jou, Struikje. Voor mij ben je een open boek. Je staat boven aan de bestsellerlijst.’ Hij lachte. ‘Maar ik ben bang dat je toch alleen moet gaan. Je redt het vast wel.’
‘Gemenerd!’ riep ze uit. ‘Je laat hem de hele tijd aan mij over. Daar zul je iets voor terug moeten doen. Dat besef je toch zeker wel?’
‘Je kunt alles van me krijgen wat je maar wilt,’ antwoordde hij.
‘Daar hou ik je aan.’
Hij trok haar naar zich toe en kuste haar op haar voorhoofd. ‘Ik mag het hopen,’ zei hij.
Met veerkrachtige tred liep ze de kamer uit; zachtjes deed ze de deur achter zich dicht.
Jean-Paul en Ava reden de smalle kronkelweggetjes af naar de kust. Ava voelde zich ongewoon zenuwachtig, als een tiener op haar eerste afspraakje. Jean-Paul zag er relaxed uit en genoot duidelijk van haar gezelschap en de aanblik van het opnieuw uitbottende platteland. De ruitenwissers zwiepten met de regelmaat van een tikkende klok de regen van het glas. Ava voelde scherper dan ooit hoe snel de tijd voorbijging. Aan het eind van de zomer zou hij teruggaan naar Frankrijk, nadat hij haar als een tornado had meegezogen en weer had laten vallen. Dan zouden ze allebei de tijd krijgen om bij te komen van hun bevlieging. Ze zou haar gedachten laten gaan over wat had kunnen zijn, in de vaste overtuiging dat zij als getrouwde vrouw geen andere keus had gehad dan nee tegen hem te zeggen.
Ze parkeerde de auto in een inhammetje en leidde Jean-Paul een kronkelpaadje af naar een besloten baai. ‘Hier komt niemand,’ liet ze hem weten. ‘Het is erg rotsig. Maar ik hou van de ruigheid hier en van het geluid van kiezels onder mijn voeten.’ Het miezerde gestaag, maar ze bleef droog onder de cowboyhoed die Toddy een paar jaar geleden voor haar in Texas had gekocht, de poncho die ze als tiener uit Chili had meegenomen, en in haar spijkerbroek en kaplaarzen. Haar haar had ze onder de hoed gestopt; alleen een paar losse krullen in haar nek piepten eronderuit. Ze had zichzelf nooit als knap beschouwd, maar aan Jean-Pauls blikken te zien was ze de mooiste vrouw van de hele wereld.
Op het strand liep Jean-Paul naast haar voort. Hij torende niet boven haar uit, zoals Phillip, maar zo naast Ava, die ruim een meter vijfenzestig was, leek hij lang. De zee was vrij rustig en spoelde stilletjes over de stenen, ze oppoetsend met schuim voordat hij zich in een flirterige dans weer terugtrok. De wind smaakte zilt; het ene moment trok hij aan en het volgende moment nam hij weer af, als een weerspiegeling van de onhandige uitwisseling tussen Ava en Jean-Paul. Hij wilde haar dolgraag in zijn armen nemen, de woorden uitspreken die in zijn hart lagen weggesloten, en haar vertellen hoe ontzettend veel hij van haar hield. Hij stak zijn handen in zijn zakken en liep voort, met af en toe een loze opmerking over een voorbijvliegende meeuw of de restanten van een krab die op het strand waren aangespoeld – wat er maar in hem opkwam om te voorkomen dat hij zijn ware gevoelens zou uitspreken. Zij op haar beurt brandde van verlangen om zich door hem in zijn armen te laten nemen, al was het maar heel even, een verboden seconde waar ze op zou kunnen teren in die eindeloze nachten als ze naar hem lag te verlangen. Ze moest denken aan de tragedie van de zonsondergang, en opeens begon ze onverhoeds te huilen.
Jean-Paul bleef staan en pakte haar bij haar schouders, terwijl hij ingespannen naar haar gezicht tuurde. ‘Het spijt me,’ fluisterde ze.
‘Wat spijt je?’ vroeg hij, en zijn stem was zo zacht dat ze er nog harder van moest huilen.
Ze schudde haar hoofd. ‘Het heeft geen zin, Jean-Paul.’
‘Ik snap je niet.’
‘Het is net als de zonsondergang. Zoiets moois dat ik het vast wil houden. Maar dan is het weer weg.’
‘Ava…’
‘Of een regenboog,’ snikte ze. ‘Schitterend als je er van een afstand naar kijkt, maar onmogelijk…’
Hij wachtte niet tot ze haar zin had afgemaakt, maar nam haar in zijn armen en begon haar vurig te kussen. Ze had er de kracht niet voor om zich ertegen te verzetten. Ze liet zich door hem vasthouden en sloot in overgave haar ogen. Zijn kussen waren dringend, maar teder, en ze sloeg haar armen om zijn hals en liet hem begaan, wensend dat het moment eeuwig zou duren. Maar zoals voor alle mooie dingen geldt, was het einde niet ver weg, en de voorvoeling daarvan maakte de kussen nog zoeter. Het hoogtepunt werd gevolgd door een afschuwelijk dieptepunt, alsof je van de boog van een stralende regenboog neertuimelde in de grijze wolken. Ze dacht aan haar kinderen en aan Phillip, en werd overspoeld door schuldgevoel. Ze duwde hem van zich af.
‘Ik kan het niet,’ bracht ze hijgend uit, en ze bracht een hand naar haar lippen, die nog gloeiden van zijn kus. Hij staarde haar gekrenkt aan, alsof ze zojuist de grond onder zijn voeten had weggeslagen. ‘Kijk me niet zo aan. Daar kan ik niet tegen.’ Ze legde haar vingers tegen zijn wang, koud door de wind en nat van de motregen. ‘We hadden hier niet heen moeten gaan. In de tuin is alles zoals het moet zijn. Daar kennen we allebei onze plaats. Maar hier zijn er geen grenzen om ons uit elkaar te houden.’
‘Maar we kunnen nu niet meer terug,’ zei hij. ‘Daar zijn we te ver voor gegaan.’
‘Wat moeten we dan doen?’
‘Ik weet het niet, Ava. Het enige wat ik weet is wat ik voel in mijn hart. Hoe langer ik met je optrek, hoe meer je mijn hart in beslag neemt.’ Ze liet haar hoofd tegen zijn borst rusten en staarde uit over zee. Aan de horizon was het nevelig. Ze luisterde naar het geluid van de golven en de klaaglijke kreet van een meeuw, en een droeve stemming daalde over haar neer.
‘Het mag niet zo zijn, Jean-Paul,’ zei ze ten slotte. ‘Ik kan Phillip niet verraden. Ik hou ook van hem. En de kinderen…’ Haar stem haperde, want opeens verstrakte hij van spanning. ‘Niets ter wereld zal me kunnen bewegen bij hen weg te gaan.’
‘Dan ga ik terug naar Frankrijk.’
‘Nee!’ riep ze fel uit, zich van hem losmakend.
‘Ik heb geen keus, Ava.’
‘Maar ik wil de lente met je samen zijn, en de zomer. Ik wil samen met jou van de tuinen genieten. Niemand begrijpt er zo veel van als jij.’ Ze slikte moeizaam en staarde hem aan, ontzet door zijn verdrietige gezicht. ‘Niemand begrijpt mij zo goed als jij.’
‘Niemand houdt van je zoals ik van je hou,’ luidde zijn antwoord, en hij greep haar armen zo stijf vast dat ze een kreetje slaakte. ‘Maar je hebt gelijk,’ zei hij, haar weer loslatend. ‘Ik kan niet zonder je leven, dus kan ik maar één ding doen – en hopen.’
‘Hopen?’
‘Hopen dat het blijft regenen en dat de zon doorbreekt en dat er de allermooiste regenboog aan de hemel verschijnt.’
Ze probeerden verder te gaan alsof de zoenpartij niet had plaatsgevonden, maar hoewel ze over andere dingen praatten, bleef de herinnering eraan toch in de lucht hangen. Jean-Paul had paradijselijke vreugden gesmaakt en wilde meer, terwijl Ava werd verzengd door haar doldrieste verlangens en blij was dat ze die een halt had toegeroepen voordat het te ver was gegaan.
Geen van beiden hadden ze veel zin om te eten. Zonder iets te zeggen reden ze naar huis. De mist was naar het binnenland gedreven. Ava zette de mistlampen aan, maar ze kon moeilijk zien waar ze precies reed. Ze reed langzaam, vol verlangen om terug te keren naar Phillip en het normale leven. Jean-Paul zette de radio aan. De volle, diepe stem van Mamma Cass zong een lied. Uiteindelijk draaiden ze de oprijlaan op. Het leek wel alsof ze wakker werden uit een droom; geen van beiden zei een woord. We kunnen in het leven niet alles krijgen wat we willen, dacht Ava bij zichzelf. Ik moet waarderen wat ik heb en dat omwille van mijn kinderen niet in de waagschaal stellen. Omwille van Phillip. Jean-Paul had niets te verliezen; hij was met niets gekomen en zou met niets weer vertrekken, maar zijn hart zou voorgoed veranderd zijn.
Jean-Paul keerde terug naar zijn cottage, waar hij de haard aanstak en uiting gaf aan zijn verdriet door met heftige streken verf op het doek aan te brengen. Ava keerde terug naar haar echtgenoot. Ze ging stilletjes naar hem toe toen hij voor de boekenkast stond en zijn lange vingers over de ruggen liet gaan, en sloeg haar armen om zijn middel. Ah, je bent er weer,’ zei hij joviaal.
‘Heb je al gegeten?’ vroeg ze.
‘Ja, ik heb in de koelkast nog wat restjes gevonden,’ antwoordde hij.
‘Dat waren vast heel smakelijke restjes.’
‘Ze waren gemaakt door een vakvrouw.’ Hij draaide zich om. ‘Je hebt in de wind gelopen,’ merkte hij op toen hij haar rode ogen en wangen zag.
‘Het waaide daar beneden keihard.’
‘Dat zie ik.’ Ze liet zich in zijn armen vallen. ‘Alles goed met je, Struikje?’
‘Ja hoor. Alleen een beetje hoofdpijn.’
‘Wil je dat ik de kinderen van school haal?’
‘Zou je dat willen doen?’
‘Natuurlijk. Waarom ga je niet even liggen?’
‘Goed idee.’
‘Heb je het leuk gehad?’
‘Het was wel oké. Jean-Paul is een lieverd,’ antwoordde ze, met haar gezicht begraven tegen zijn trui. Ze sloot haar ogen. Wat was ze er na aan toe geweest om alles waar ze het meest van hield op het spel te zetten. Phillip hield haar dicht tegen zich aan. ‘Lekker,’ mompelde ze. Maar Phillip kon niet weten hoe lekker dat precies was.