Hoofdstuk 1
‘Het komt zo, het komt zo!’ zei Jean-Claude Baptiste, president voor het leven van de volksrepubliek Batanga, tegen Charlie Marsh. Hij sprak het zangerige Engels dat door Afrikanen wordt gebruikt die zijn opgegroeid met het dialect van hun stam. Charlie was, net als de meeste andere mannen die bij het staatsbanket aanwezig waren, in smoking gekleed. President Baptiste, die nooit een hogere rang dan sergeant had bekleed, was opperbevelhebber van het Batangese leger. Hij droeg het uniform van een vijfsterrengeneraal.
‘Goed kijken!’ zei de president, zich bij voorbaat verkneukelend terwijl hij met een vinger naar een van de vele enorme flatscreentelevisies wees, die langs de muren van de eetzaal van het presidentiële paleis hingen. De enorme zaal was langer dan een voetbalveld. Het casino in Las Vegas waar Baptiste zijn belangrijkste gevecht had gewonnen, had er model voor gestaan. Het gebruik van flatscreentelevisies als wandbedekking zou in Versailles hebben misstaan, maar ze leken volkomen op hun plaats te midden van de met spiegelglas bedekte muren, de heldere verlichting en de zachte tinten van de schilderijen die de eetzaal de ambiance verleenden van een bar bij een sportcentrum.
‘Nu komt het! Let op!’ zei de president opgewonden. Op al de schermen die langs de muren hingen, was een jongere, lachende Baptiste te zien, die Vladimir Topalov, de nummer twee op de wereldlijst van zwaargewichtboksers, in een hoek van de ring dreef. De Baptiste op het scherm was één meter vijfennegentig lang en woog bijna honderdtwintig kilo. Zijn huid was inktzwart en het licht in de arena weerkaatste op zijn gladgeschoren schedel. De huidige versie van Jean-Claude leek vaag op de bokser op het scherm, maar met een gewicht van om en nabij de honderdveertig kilo maakte hij de indruk dat hij uit twee grote mannen bestond die aan elkaar zaten vastgelijmd.
‘Kijken, Charlie, nu komt het!’ zei Baptiste tegen de blonde man met blauwe ogen en de gebruinde, verweerde huid, die aan zijn linkerkant aan het eind van een teakhouten eettafel zat die gemakkelijk plaats zou kunnen bieden aan vijftig gasten. Charlie veinsde overmatige belangstelling, net als de dertig andere aanwezigen. Iedereen die niet de indruk maakte dat hij diep onder de indruk was van Baptistes bokskunst liep het risico dat zijn gedrag in de kelder van het paleis gecorrigeerd werd. Weinigen hadden deze lessen overleefd.
Op het scherm wankelde Baptistes tegenstander een paar passen achteruit. Hij werd verblind door het bloed uit een diepe wond boven zijn rechteroog. De toekomstige president van Batanga maakte een schijnbeweging voordat hij een verpletterende hoekstoot op de slaap van zijn tegenstander deed belanden. Terwijl Topalov in elkaar zakte, wierp zowel de boksende als de presidentiële Baptiste zijn hoofd achterover en lachte uitbundig. Hoewel het geluid was uitgeschakeld wist iedereen die bij het banket aanwezig was dat de vele fans van Baptiste ‘ho, ho, ho’ scandeerden. Dat deden ze altijd als ‘De Vrolijke Vechter’ een tegenstander vloerde. Baptiste had zijn bijnaam te danken aan het feit dat hij altijd opgetogen lachte als hij een tegenstander een vreselijk pak slaag gaf.
Na de partij werd Topalov in het ziekenhuis opgenomen. De man die vóór Baptiste over Batanga had geregeerd was minder gelukkig geweest. Na zijn knock-outoverwinning op de Rus keerde Baptiste terug naar Batanga voor een overwinningsoptocht gevolgd door een diner te zijner ere, dat door de vorige president van de republiek werd gegeven. Tijdens het diner bestormde een groep legerofficieren, die waren omgekocht met het geld dat Baptiste met boksen had verdiend, de eetzaal en pleegde een staatsgreep. Het gerucht wilde dat Baptiste een aantal uitstekende grappen had verteld terwijl hij tijdens een voodooceremonie het hart van de ex-president zat te eten. Dit ritueel werd verondersteld hem de geestkracht van de overledene te schenken.
Baptiste glimlachte, waarbij hij zijn volmaakte parelwitte tanden liet zien. ‘Was dat geen prachtige klap, Charlie?’
‘Heel indrukwekkend, meneer de president,’ antwoordde Marsh. Charlie was zo’n dertig centimeter kleiner en woog ongeveer tachtig kilo minder dan zijn gastheer. Omdat hij niet over de moed en het wrede temperament van Baptiste beschikte, had hij zich tijdens het diner tot het uiterste moeten inspannen om zijn afschuw te verbergen. Nu raapte hij het kleine beetje moed waarover hij beschikte bij elkaar en bracht het onderwerp ter sprake dat zijn nieuwsgierigheid hem had gedwongen te onderzoeken sinds Jean-Claude hem had uitgenodigd om plaats te nemen op de stoel die doorgaans door Bernadette Baptiste werd bezet. Zij was de enige van Baptistes vrouwen die de president een kind had geschonken.
‘Mevrouw Bernadette zou van uw vertoon van mannelijkheid hebben genoten, meneer de president.’
Baptiste knikte instemmend. ‘Vrouwen willen een sterke man, Charlie. Ze weten dat je kracht hun groot genot in bed kan verschaffen. Zo is het toch?’
Charlie keek naar de overkant van de tafel, waar Bernadettes zoontje, de vijfjarige Alfonse, naast zijn kinderjuffrouw zat.
‘Ik zie dat uw alleraardigste zoon er is, maar waar is uw lieftallige echtgenote?’
De glimlach verdween van Baptistes gezicht. ‘Jammer genoeg kon ze er vanavond niet bij zijn, maar ik moest je de groeten van haar doen als je naar haar informeerde.’
Charlies hart sloeg over en hij had al zijn energie nodig om te voorkomen dat hij moest overgeven.
‘Aha, het dessert,’ verzuchtte Baptiste toen een bediende een serveerwagentje met gebak naast zijn sierlijke stoel met hoge rugleuning zette. Batanga’s rechtvaardige, almachtige heerser hield bijna net zo veel van eten als van het toebrengen van pijn. Hij liet zijn begerige blik over de inhoud van het wagentje glijden. Het stond vol met al de lievelingsdesserts van de president. De meeste ervan had hij voor het eerst gegeten in de fastfoodrestaurants en de overdadige buffetten in de casino’s van Las Vegas.
‘Ik denk dat ik die neem… en die,’ zei hij, wijzend naar een enorm stuk Duits chocoladegebak en een ijscoupe met drie bolletjes ijs en een hoge berg slagroom, bestrooid met nootjes, gegarneerd met cocktailkersen en overgoten met karamel-, aardbeien- en chocoladesaus.
De president wendde zich tot Charlie. Hij had een brede glimlach op zijn gezicht. ‘Eet eens door, beste vriend.’
Charlie had geen trek maar hij wist dat hij er goed aan deed om elk presidentieel bevel op te volgen, ook al ging het in dit geval alleen maar om een op minzame toon uitgesproken bevel om zijn toetje op te eten.
Zodra de ober een enorme schijf kersenkwarktaart op Charlies bord schepte, boog Baptiste zich dicht naar Charlies oor en fluisterde op samenzweerderige toon: ‘Ik zal je een geheim vertellen, maar praat er met niemand over, anders is het geen verrassing meer. Voor na het diner heb ik nog een interessant stukje amusement op het programma staan.’
‘O?’
‘Ja, ja,’ reageerde Baptiste enthousiast. ‘Nathan en ik zijn de enigen die weten wat er gaat gebeuren.’
Charlie wierp een nerveuze blik in de richting van Nathan Tuazama, die halverwege de eettafel naast de vrouw van de ambassadeur van Syrië zat. Tuazama was hoofd van het Nationale Bureau voor Opvoeding, Baptistes geheime politie. Het ingevallen gezicht van de zwarte man draaide langzaam in Charlies richting op hetzelfde moment dat Charlie zich naar hem toe draaide. Het was of Tuazama zijn gedachten had gelezen. Er gingen geruchten dat Tuazama over bovennatuurlijke krachten beschikte en Charlie had die geruchten niet helemaal met een korrel zout genomen. Tuazama’s bloedeloze dunne lippen vertoonden niet de vreugde die de president uitstraalde. In tegenstelling tot zijn heer en meester had Tuazama geen gevoel voor humor. Charlie wist niet eens zeker of hij wel over emoties beschikte.
‘Na het diner ben je uitgenodigd om samen met mij deel te nemen aan wat voor jou een hoogst ongebruikelijke, onvergetelijke ervaring zal zijn,’ zei Baptiste met een brede glimlach. ‘Maar genoeg gepraat nu. Vooruit, Charlie, geniet maar van je kwarktaart.’
Het banket ging nog een uur door, waarin Baptiste zijn gasten tot vervelens toe onderwierp aan hervertoningen van zijn favoriete gevechten. Even na één uur in de ochtend nam hij genadig afscheid van alle gasten, met uitzondering van een select gezelschap, dat opdracht had gekregen te blijven. Charlie keek het groepje uitverkorenen rond en zag dat het onder meer bestond uit Nathan Tuazama, Alfonse (die zijn ogen amper open kon houden), Madam O’Doulou, zijn kinderjuffrouw, een rechter van het Batangese hooggerechtshof, die zo onverstandig was geweest om in een zaak die Baptiste op een bepaalde manier beslist wilde zien een afwijkende mening te laten horen, en een legergeneraal over wie het gerucht ging dat hij kritiek had uitgeoefend op zijn opperbevelhebber.
‘Kom nu, vrienden,’ zei Baptiste op vrolijke toon. ‘Ik ga jullie iets heel opwindends laten zien. Iets erg leuks.’
Baptiste grinnikte. Zijn enorme buik schudde. ‘Héél erg leuk, reken maar!’ verzekerde hij iedereen.
Niet lachen als de president iets zei wat hij zelf leuk vond, kwam neer op hoogverraad, zodat iedereen behalve de uitgeputte Alfonse begon te glimlachen. Alfonse hoefde, als troonopvolger van Batanga, niet bang te zijn voor Baptistes moordzuchtige grillen – althans niet in de nabije toekomst. Toen een aantal soldaten van de Batangese commandotroepen om het groepje heen ging staan, moest Charlie alle moeite doen om te blijven glimlachen en het vergde het uiterste van zijn wilskracht om er gelukkig uit te zien toen Baptiste het groepje voorging naar de speciale lift die niet verder ging dan de kelder. De muren van de lift glommen omdat ze iedere dag werden schoongemaakt om het bloed en het vuil waarmee ze vaak waren bedekt te verwijderen. Niemand zei iets terwijl de lift daalde. Charlie stond te bidden terwijl de lift naar beneden ging en hij vermoedde dat hij niet de enige was die God smeekte hen weer heelhuids naar de begane grond te laten terugkeren of dat althans hun lijden, voorafgaande aan de dood, tot een minimum zou worden beperkt.
Het casino-achtige decor van de eetzaal was waanzinnig vrolijk geweest. De liftdeuren gingen nu open. Er werd een donkere, vreugdeloze wereld zichtbaar. Flikkerende lampen met een laag wattage wierpen een zwak geel schijnsel op delen van de vochtige, grijze gang, terwijl andere delen in schaduwen gehuld bleven. Aan de muren groeide schimmel en er hing een flauwe geur van uitwerpselen en ontsmettingsmiddel in de lucht. De eentonigheid van de gang werd onderbroken door de massief stalen deuren die op gelijke afstand van elkaar in de muren zaten gemonteerd. Op het moment dat het gezelschap de lift verliet, werd de stilte verbroken door een luide schreeuw. Alfonse sperde zijn ogen open en Baptiste pakte zijn hand beet.
‘Niet bang zijn, lieve jongen. Je bent helemaal veilig. Papa is bij je. Niemand zal je kwaad doen.’
Baptiste ging het gezelschap voor naar een deur halverwege de nauwe gang. Daar knielde hij, zodat hij zijn gezicht vlak bij dat van zijn zoon kon houden.
‘Weet je wat er met stoute jongens en meisjes gebeurt?’ vroeg Baptiste.
Alfonse, die erg moe was, leek volkomen verward.
‘Zeg het maar, lieverd. Je weet best wat het antwoord op die simpele vraag is.’
‘Krijgen ze straf?’ antwoordde Alfonse aarzelend.
Baptiste glimlachte breed. ‘Is hij niet een uiterst pienter kind?’ vroeg hij.
Charlie knikte. Bij het noemen van ‘straf’ ging zijn hart sneller slaan.
‘Luister goed, Alfonse,’ zei Baptiste, ‘je moeder is stout geweest. Ze heeft me bedrogen en je weet dat het helemaal verkeerd is om mensen te bedriegen. Het is niet eerlijk, of vind jij van wel?’
Alfonse schudde zijn hoofd, maar geen van de volwassenen verroerde zich. Iedereen hield zijn adem in.
‘Wil je zien hoe we een mama straffen die je papa heeft bedrogen?’ vroeg Baptiste aan Alfonse.
Zijn zoon keek hem angstig aan, maar Baptiste wachtte het antwoord niet af. Hij ging staan en knikte naar Tuazama, die een sleutel in het slot stak. Toen de deur openging, staarde Charlie in een diepe duisternis. Op hetzelfde moment voelde hij een automatisch wapen in zijn rug. Hij werd verder de ruimte binnen geduwd.
‘Verrassing!’ schreeuwde Baptiste op het moment dat Tuazama een lichtschakelaar bediende.
De kinderjuffrouw viel flauw. De rechter van het hooggerechtshof begon over te geven. De generaal was zo volkomen verbijsterd dat hij alleen maar stond te staren. Alfonse krijste. Doordat Baptiste stond te bulderen van het lachen, was het gillen van het kind bijna niet te horen.
Toen het licht aan ging, werd Charlies aandacht getrokken door een lange metalen tafel. De ruimte bevatte verder geen meubilair. Op de tafel lag Bernadette. Ze lag op haar buik. Ze was naakt, en haar lange, gladde benen waren gespreid, zodat iedereen haar geslachtsdelen kon zien. Het duurde even voordat Charlies verlamde geest erachter kwam wat er – behalve het feit dat zijn minnares dood was – niet klopte aan dit tafereel. Toen het tot hem doordrong dat de tenen van Bernadettes voeten omhoog wezen en dat ze hem, hoewel ze op haar buik lag, aanstaarde, voelde Charlie zijn knieën knikken. Hij raakte bijna buiten bewustzijn.
‘Rustig maar, goede vriend,’ zei Baptiste, terwijl hij een van zijn enorme armen om zijn gast heen sloeg om te voorkomen dat deze op de vloer zou zakken.
Charlie wilde dat hij zijn bewustzijn kon verliezen, maar het enige wat hij kon doen was Bernadette in haar dode ogen staren; dit was mogelijk doordat haar afgehouwen hoofd achterstevoren aan haar lichaam was vastgenaaid en op een kussen lag. Ze hadden ook haar benen geamputeerd en omgedraaid.
Alfonses bewusteloze kinderjuffrouw kon niet helpen om het hysterische kind tot bedaren te brengen. Baptiste lette niet op hem, maar richtte al zijn aandacht op Charlie.
‘Gaat het een beetje, goede vriend?’ vroeg hij.
De doodsbenauwde Charlie kon geen woord uitbrengen.
‘Laat ik je vertellen dat het me pijn deed dat ik dit heb moeten doen,’ ging de president verder, ‘maar ik had iets vreselijks ontdekt.’ Baptistes enorme arm trok Charlie zo dicht tegen zich aan dat Charlie het zweet van de president kon ruiken. ‘Je zult het niet geloven van mijn lieve Bernadette, maar Alfonses moeder had een verhouding.’ Baptiste schudde droevig zijn hoofd. ‘Wat vind jij daarvan?’
‘Dat kan toch niet, meneer de president,’ zei Charlie met schorre stem. ‘Welke vrouw zou u ooit kunnen bedriegen?’
‘Ja, ja, ik weet dat het nergens op slaat, maar het is helaas waar. Maar er is ook iets vreemds. Ik ben er nog niet achter wie de boosdoener is die haar heeft verleid. Heb jij een idee wie het zou kunnen zijn?’
Charlie deed het bijna in zijn broek. Het was onmogelijk dat Bernadette het tijdens de martelingen niet verteld zou hebben.
‘Nee, meneer de president, ik heb niemand ooit een kwaad woord over Bernadette horen zeggen.’
Baptiste schudde langzaam zijn hoofd. ‘Zij en haar minnaar waren heel voorzichtig. Ze waren heel slim. Maar Nathan werkt aan dit probleem en ik heb er alle vertrouwen in dat hij de identiteit van de schurk die mijn geliefde Bernadette ertoe heeft gebracht haar huwelijksgeloften te breken boven water krijgt.’
Er verscheen een glimlach op het gezicht van de president. ‘Kom, mensen. Het is al laat.’
Hij liet Charlie los en boog zich voorover om zijn doodsbange zoon op te tillen. ‘Kalm maar, Alfonse. Je moet een man zijn. Een man huilt niet als hij met de dood in aanraking komt. Genoeg nu.’
Baptiste stapte over het lichaam van de kinderjuffrouw heen. ‘Breng mevrouw O’Doulou weer bij en breng haar naar de kamer van Alfonse,’ zei hij tegen de soldaat die de leiding over de commando’s had.
‘En die daar?’ vroeg de soldaat, naar de rechter wijzend, die na nog een keer te hebben overgegeven in elkaar was gezakt.
‘Laat hem hier maar bij Bernadette. Ik zal later wel beslissen wat we met hem gaan doen.’