DE LEEFTIJDLOZE BROER
Over een paar weken zou Liesel Meminger veertien worden.
Haar papa was nog steeds weg.
Ze had alweer drie leessessies achter de rug met een gebroken vrouw. ’s Avonds gebeurde het heel vaak dat ze Rosa met de accordeon zag zitten bidden, met haar kin op de balgen.
Nu, dacht ze, nu moet het gebeuren. Meestal was het stelen dat haar een goed gevoel gaf, maar vandaag ging ze iets teruggeven.
Ze haalde de schaal onder haar bed vandaan. Ze ruimde zo snel mogelijk de keuken op en ging naar buiten. Het was prettig om door Molching te wandelen. De lucht was scherp en prikkelend als de Watschen van een sadistische onderwijzeres of non. Haar schoenen maakten het enige geluid in de Münchenstraat.
Toen ze de rivier overstak, was er een belofte van zon achter de wolken.
Bij Grande Strasse 8 liep zij het trapje op, zette de schaal bij de voordeur en klopte aan, en tegen de tijd dat de deur werd opengedaan, was het meisje al om de hoek verdwenen. Liesel keek niet meer om, maar ze wist dat ze, als ze dat deed, haar broertje weer onder aan het trapje zou zien zitten, met een volledig genezen knie. Ze kon zelfs zijn stem horen.
Verdrietig realiseerde ze zich dat haar broertje voor altijd zes jaar zou blijven, maar toen ze daar wat langer bij stilstond, kwam er toch een glimlach op haar gezicht.
Ze bleef een poosje bij de rivier de Amper, waar Papa zo vaak aan de brugleuning had gestaan.
Ze lachte en lachte en toen het er allemaal uit was, liep ze naar huis en haar broertje zou nooit meer in haar dromen verschijnen. Ze zou hem in heel veel opzichten blijven missen, maar wat ze nooit zou missen waren zijn dode ogen op de vloer van de trein, of het geluid van zijn dodelijke hoest.
Toen de boekendief die avond in bed lag, kwam de jongen alleen nog even langs voordat ze haar ogen dichtdeed. Hij hoorde erbij, want Liesel kreeg altijd bezoek in die kamer. Haar papa kwam bij haar staan en noemde haar al bijna een vrouw. In een hoekje zat Max De Woordschudder te schrijven. Rudy stond naakt bij de deur. Heel af en toe stond haar moeder op een perron naast haar bed. En heel ver weg, in de kamer die zich uitstrekte als een brug naar een naamloos stadje, speelde haar broertje Werner op het kerkhof in de sneeuw.
Een eindje verderop in de gang lag, als een metronoom bij de visioenen, Rosa te snurken. Liesel lag klaarwakker. Ze werd omgeven door visioenen, maar herinnerde zich ook een citaat uit haar laatste boek.
DE LAATSTE MENSELIJKE VREEMDELING, PAGINA 38
Het was heel druk op straat, maar
de
vreemdeling had zich niet eenzamer kunnen voelen
als de straat verlaten was geweest.
Toen het ochtend werd, waren de visioenen verdwenen en hoorde zij in de woonkamer een zachte stem. Daar zat Rosa met de accordeon te bidden.
‘Laat hen levend terugkomen,’ herhaalde ze. ‘Alstublieft, Heer, alstublieft. Allemaal.’ Zelfs de rimpels rond haar ogen reikten elkaar de hand.
De accordeon moest haar pijn hebben gedaan, maar ze bleef zitten.
Rosa zou Hans nooit over deze momenten vertellen, maar Liesel wist zeker dat het deze gebeden moesten zijn geweest die Papa het LSE-incident in Essen hadden laten overleven. En als ze niet geholpen hadden, hadden ze toch ook in elk geval geen kwaad gedaan.