STRAF
Op de distributiekaarten van nazi-Duitsland was geen ruimte gereserveerd voor straf, maar toch kwam iedereen aan de beurt. Voor sommigen was het de dood in een vreemd land in de oorlog. Voor anderen waren het armoede en schuldgevoelens toen de oorlog was afgelopen en door heel Europa zes miljoen ontdekkingen werden gedaan. Veel mensen moesten hun straf hebben zien aankomen, maar slechts een klein percentage was er blij mee. Tot die laatste categorie behoorde Hans Hubermann.
Je helpt nu eenmaal geen joden op straat.
Je hoort ze ook niet in je kelder te verbergen.
Aanvankelijk werd zijn straf gevormd door zijn geweten. Het feit dat hij zonder het te willen Max Vandenburg uit zijn schuilplaats had verjaagd, zat hem enorm dwars. Liesel zag het naast zijn bord zitten wanneer hij weigerde te eten, en andere keren stond het naast hem op de brug over de Amper. Hij speelde niet meer op zijn accordeon. Zijn zilverogige optimisme was gewond en roerloos. Dat was al erg genoeg, maar het was nog maar het begin.
Op een woensdag, begin november, arriveerde zijn echte straf in de brievenbus. Op het eerste gezicht leek het goed nieuws.
PAPIER IN DE KEUKEN
Het doet ons groot genoegen u te
kunnen
mededelen dat uw aanvraag voor het lidmaatschap
van de NSDAP is goedgekeurd…
‘De nazipartij?’ vroeg Rosa. ‘Ik dacht dat ze je niet wilden.’
‘Ze wilden me ook niet.’
Papa ging zitten en las de brief nog eens door.
Hij werd niet opgepakt voor verraad of voor het helpen van joden of iets dergelijks. Hans Hubermann werd beloond, althans, volgens sommige mensen. Hoe was dit mogelijk?
‘Er moet meer aan de hand zijn.’
En dat was ook zo.
Op vrijdag arriveerde er een mededeling dat Hans Hubermann werd opgeroepen voor het Duitse leger. Als lid van de Partij zou hij zeker blij zijn een rol te mogen vervullen bij de oorlogsinspanningen, besloot de brief. Indien dit niet het geval was, waren daar consequenties aan verbonden.
Liesel was net terug van het lezen bij Frau Holtzapfel. De keuken was vervuld van soepdampen en de wezenloze gezichten van Hans en Rosa Hubermann. Papa zat aan tafel. Mama stond boven hem en intussen stond de soep aan te branden.
‘God, als ze me maar niet naar Rusland sturen,’ zei Papa.
‘Mama, de soep brandt aan.’
‘Wat?’
Liesel rende naar het fornuis en haalde de pan van het vuur. ‘De soep.’ Nadat zij de soep in veiligheid had gebracht, draaide zij zich om naar haar pleegouders. Gezichten als spooksteden. ‘Papa, wat is er aan de hand?’
Hij gaf haar de brief en toen zij hem doorlas begonnen haar handen te trillen. De woorden waren met kracht op het papier gedrukt.
HET ONDERWERP
VAN
LIESEL MEMINGERS
FANTASIE
In de geschokte keuken staat, ergens in de
buurt van het
fornuis, een eenzame, veelgebruikte typemachine symbool.
Hij bevindt zich ver weg in een vrijwel lege ruimte.
De toetsen zijn vergeeld en een leeg vel papier staat
geduldig in de houding, klaar voor gebruik. Het beweegt
zachtjes in het briesje dat door het raam naar binnen
drijft. De koffiepauze is bijna afgelopen. Naast de deur
staat een manshoge stapel papier nonchalant te wachten.
Je hoefde alleen de sigaret er nog maar bij te
denken.
In werkelijkheid zag Liesel de typemachine pas veel later, toen ze begon te schrijven. Ze vroeg zich af hoeveel van zulke brieven er bij wijze van straf waren verzonden aan de Hans Hubermanns en de Alex Steiners – aan diegenen die de hulpelozen hielpen en aan diegenen die weigerden hun kinderen te laten gaan.
Het was een teken van de groeiende wanhoop van het Duitse leger.
In Rusland waren ze aan het verliezen.
Hun steden werden gebombardeerd.
Ze hadden dringend meer mensen nodig, net als manieren om die mensen te rekruteren, en in de meeste gevallen werden de allerergste baantjes aan de allerergste mensen gegeven.
Terwijl haar ogen over het papier gleden, kon Liesel door de gaatjes van de getypte letters de houten tafel zien. Woorden als dwingend en verplicht stonden in het papier geslagen. Ze voelde speeksel in haar mond lopen. Het was de aandrang om over te geven. ‘Wat is dit?’
Papa antwoordde heel rustig. ‘Ik dacht dat ik je lezen had geleerd, meisje.’ Hij klonk niet boos of sarcastisch. Het was een wezenloze stem, die bij zijn gezicht paste.
Nu keek Liesel naar Mama.
Rosa’s gezicht vertoonde een klein barstje vlak onder haar rechteroog en binnen een minuut brak haar hele gezicht. Niet doormidden, maar aan de rechterkant. De breuklijn liep in een bocht omlaag over haar wang en eindigde bij haar kin.
20 MINUTEN LATER:
EEN MEISJE
IN DE HIMMELSTRAAT
Ze kijkt op. Haar stem is een
fluistering.
‘De lucht is zacht vandaag, Max. De wolken
zijn zo zacht en droevig, en…’ Ze wendt
haar blik af en slaat haar armen over elkaar.
Ze denkt aan haar papa die naar de oorlog gaat
en trekt haar jas dichter om haar lichaam.
‘En het is koud, Max. Het is zo koud…’
Vijf dagen later, toen Liesel haar gewoonte om naar het weer te kijken vervolgde, kreeg ze niet de kans om de lucht te zien.
Naast hun huis zat Barbra Steiner in de deuropening met haar keurig gekamde haar. Ze rookte rillend een sigaret. Toen Liesel naar haar toe wilde lopen, zag zij Kurt naar buiten komen. Hij kwam naast zijn moeder zitten. Toen hij zag dat het meisje bleef staan, riep hij haar.
‘Kom maar, Liesel. Rudy komt zo naar buiten.’
Na een korte aarzeling liep ze verder.
Barbra rookte.
Een askegel wankelde aan het puntje van de sigaret. Kurt pakte hem van haar aan, sloeg de as af, nam een trekje en gaf hem weer terug.
Toen de sigaret was opgerookt, keek Rudy’s moeder op. Ze streek met haar hand door haar keurige kapsel.
‘Onze papa gaat ook,’ zei Kurt.
Er viel een stilte.
Bij de winkel van Frau Diller trapte een groepje kinderen tegen een bal.
‘Wanneer ze een van je kinderen komen halen,’ legde Barbra Steiner aan niemand in het bijzonder uit, ‘dan is het de bedoeling dat je ja zegt.’