DE VROUW VAN DE BELOFTEHOUDER

DE KELDER, NEGEN UUR S OCHTENDS

Zes uur voor het afscheid:
‘Ik heb op een accordeon gespeeld, Liesel.
Op die van iemand anders.’
Hij deed zijn ogen dicht: ‘De hele tent stond op zijn kop.’

Het glas champagne van de afgelopen zomer niet meegerekend, had Hans Hubermann al in geen tien jaar een druppel alcohol gedronken. Toen kwam de avond voordat hij naar de opleiding vertrok.

’s Middags wandelde hij met Alex Steiner naar de Knoller en daar bleven ze tot ver in de avond. Ze sloegen de waarschuwingen van hun echtgenotes in de wind en dronken zich een flink stuk in hun kraag. Daarbij hielp het niet erg mee dat Dieter Westheimer, de eigenaar van de Knoller, hun gratis drankjes gaf.

Kennelijk had men Hans toen hij nog nuchter was gevraagd het podium op te gaan en accordeon te spelen. Hij speelde, heel toepasselijk, het beruchte ‘Gloomy Sunday’ – het zelfmoordlied uit Hongarije – en hoewel hij er alle triestheid in wist te leggen waar het lied om bekendstond, werd de zaal bijna afgebroken. Liesel stelde zich het tafereel en het geluid voor. Volle monden. Lege bierglazen besmeurd met schuim. De balgen zuchtten en het lied was afgelopen. Mensen applaudisseerden. Hun met bier gevulde monden juichten hem toe terwijl hij terugliep naar de bar.

Toen ze erin waren geslaagd de weg naar huis te vinden, kreeg Hans zijn sleutel niet in het sleutelgat. Dus klopte hij aan. Verschillende keren.

‘Rosa!’

Verkeerde deur.

Frau Holtzapfel was er niet blij mee.

‘Schweine! Je staat voor het verkeerde huis.’ Ze ramde de woorden door het sleutelgat. ‘Hiernaast moet je zijn, stomme Saukerl.’

‘Dank u wel, Frau Holtzapfel.’

‘Je weet wat je met je bedankjes kunt doen, klootzak.’

‘Pardon?’

‘Ga nou maar naar huis.’

‘Dank u wel, Frau Holtzapfel.’

‘Heb ik je niet net verteld wat je met je bedankjes kunt doen?’

‘O ja?’

(Het is ongelooflijk wat je kunt reconstrueren uit een keldergesprek en een leessessie in de keuken van een gemene ouwe tang.)

‘Rot nou maar op!’

Toen hij eindelijk thuis was, ging Papa niet meteen naar bed, maar naar Liesels kamer. Hij stond dronken in de deuropening en keek hoe zij lag te slapen. Ze werd wakker en dacht onmiddellijk dat het Max was.

‘Ben jij het?’ vroeg ze.

‘Nee,’ zei hij. Hij wist precies wat ze dacht. ‘Ik ben het, Papa.’

Hij liep achteruit de kamer uit en zij hoorde zijn voetstappen afdalen naar de kelder.

In de woonkamer lag Rosa vol overgave te snurken.

De volgende ochtend, tegen een uur of negen, zei Rosa in de keuken tegen Liesel: ‘Geef me die emmer daar eens aan.’

Ze vulde hem met koud water en liep ermee naar de kelder. In een halfslachtige poging haar tegen te houden, liep Liesel achter haar aan. ‘Mama, dat mag u niet doen.’

‘O nee?’ Op de trap naar beneden keek ze nog even achterom. ‘Heb ik soms iets gemist, Saumensch? Deel jij hier tegenwoordig de lakens uit?’

Ze zeiden geen van beiden iets.

Geen antwoord van het meisje.

‘Dat dacht ik al.’

Ze liepen de trap af en vonden hem op zijn rug, op een bed van afdeklakens. Hij vond dat hij de matras van Max niet verdiende.

‘En dan zullen we nu eens zien – ’ Rosa tilde de emmer op ‘ – of hij nog leeft.’

‘Jezus, Maria en Jozef!’

De watervlek was ovaalvormig, van halverwege zijn borst tot aan zijn hoofd. Zijn haar zat aan één kant tegen zijn hoofd geplakt en zijn wimpers dropen. ‘Waar heb ik dat aan verdiend?’

‘Ouwe zuiplap!’

‘Jezus…’

Zijn kleren dampten. Zijn kater was zichtbaar. Hij hees zich op zijn schouders en bleef daar zitten als een zak nat cement.

Rosa pakte de emmer van haar linkerhand over in haar rechterhand. ‘Het is maar goed dat je het leger in gaat,’ zei ze. Ze stak haar vinger in de lucht en zwaaide er nog mee ook. ‘Anders zou ik je eigenhandig vermoorden, maar dat weet je wel, of niet soms?’

Papa veegde een straaltje water van zíjn keel. ‘Was dat nu echt nodig?’

‘Jazeker.’ Ze liep het trapje weer op. ‘Als je niet binnen vijf minuten boven bent, krijg je nog zo’n emmer over je heen.’

Liesel, die samen met Papa in de kelder achterbleef, begon het water met een paar lakens op te dweilen.

Papa stak zijn natte hand uit om het meisje tegen te houden. Hij pakte haar onderarm vast en zei: ‘Liesel?’ Hij keek haar strak aan. ‘Denk jij dat hij nog leeft?’

Liesel ging zitten.

Ze sloeg haar benen over elkaar.

Het natte laken droop op haar knie.

‘Ik hoop het, Papa.’

Het voelde als een stom antwoord, zo voor de hand liggend, maar ze wist niet wat ze anders moest zeggen.

Om toch nog iets zinnigs te zeggen en zijn gedachten af te leiden van Max, bukte ze zich en doopte een vinger in een klein plasje water op de vloer. ‘Guten Morgen, Papa.’

Bij wijze van antwoord, knipoogde Hans naar haar.

Maar het was niet zijn gebruikelijke knipoog. Deze was zwaarder, onhandiger. De post-Maxuitvoering, de kateruitvoering. Hij kwam overeind en vertelde haar over de accordeon van de vorige avond, en over Frau Holtzapfel.

DE KEUKEN, EÉN UUR S MIDDAGS

Twee uur voor het afscheid: ‘Papa, alstublieft, ga niet.’
De hand waarmee ze een lepel vasthield beefde.
‘Eerst zijn we Max kwijtgeraakt. Ik wil niet ook u
verliezen.’ De man met de kater zet zijn elleboog op tafel
en bedekt zijn rechteroog. ‘Je bent nu bijna een vrouw,
Liesel.’ Hij staat op het punt om te breken, maar verzet
zich ertegen. Hij slaat zich er doorheen. ‘Pas goed op
Mama, wil je dat voor me doen?’ Het meisje komt
niet verder dan een half knikje. ‘Ja, Papa.’

Toen hij de Himmelstraat uitliep droeg hij zijn kater en een pak.

Alex Steiner zou pas over vier dagen vertrekken. Meer dan een uur voordat ze naar het station zouden gaan, kwam hij langs om Hans het allerbeste te wensen. De hele familie Steiner was meegekomen. Ze gaven hem allemaal een hand. Barbra omhelsde hem en kuste hem op beide wangen. ‘Kom alsjeblieft levend terug.’

‘Goed, Barbra’, en de manier waarop hij het zei was vol zelfvertrouwen. ‘Natuurlijk doe ik dat.’ Hij slaagde er zelfs in een lachje op zijn gezicht te toveren. ‘Weet je, het is maar een oorlog en ik heb er al eerder een overleefd.’

Toen ze door de Himmelstraat liepen, kwam de magere vrouw uit het huis naast het hunne naar buiten.

‘Dag, Frau Holtzapfel. Mijn excuses voor vannacht.’

‘Dag Hans, dronken Saukerl die je bent,’ maar ze voegde er toch nog iets vriendelijks aan toe. ‘Ik hoop dat je gauw weer thuis bent.’

‘Ja, Frau Holtzapfel. Dank u wel.’

Ze speelde zelfs een beetje mee. ‘Je weet wat je met je bedankjes kunt doen.’

Op de hoek stond Frau Diller met een afwerende blik van achter haar etalageruit te kijken en Liesel pakte Papa’s hand. Ze hield hem stevig vast, helemaal tot aan de Bahnhof. De trein stond er al.

Ze stonden op het perron.

Rosa omhelsde hem als eerste.

Geen woorden.

Heel even begroef ze haar gezicht tegen zijn borst en toen maakte ze zich snel van hem los.

Toen was het meisje aan de beurt.

‘Papa?’

Niets.

‘U moet niet gaan, Papa. U moet gewoon niet gaan. Laat ze u maar komen halen. Maar ga alstublieft niet weg.’

‘Papa?’

HET TREINSTATION ,
D
RIE UUR S MIDDAGS

Geen uren, geen minuten meer voor het afscheid:
Hij houdt haar in zijn armen. Om iets te zeggen,
iets te zeggen, zegt hij over haar schouder: ‘Kan jij op

mijn accordeon passen, Liesel? Ik heb besloten hem niet

mee te nemen.’ Nu vindt hij opeens iets wat hij werkelijk
meent. ‘En als er nog meer luchtaanvallen komen, blijf
dan voorlezen in de schuilkelder.’ Het meisje voelt weer
het bewijs van haar enigszins groeiende borsten. Het doet
pijn als ze tegen haar ribben worden gedrukt. ‘Ja, Papa.’
Ze staart naar de stof van zijn pak, een millimeter voor
haar ogen. Met haar gezicht tegen hem aan, zegt ze:
‘Speelt u iets voor ons wanneer u thuiskomt?’

Hans Hubermann glimlachte naar zijn dochter en de trein was klaar voor vertrek. Voorzichtig legde hij zijn hand om haar gezichtje. ‘Dat beloof ik,’ zei hij, waarna hij instapte.

Terwijl de trein wegreed, keken zij elkaar aan.

Liesel en Rosa zwaaiden.

Hans Hubermann werd kleiner en kleiner en in zijn hand hield hij nu alleen nog maar lege lucht.

Op het perron verdwenen de mensen om hen heen, totdat er niemand anders meer was. De enigen die er nog stonden waren de kleerkastvormige vrouw en het dertienjarige meisje.

De volgende paar weken, terwijl Hans Hubermann en Alex Steiner zich in hun respectievelijke extra snelle trainingskampen bevonden, puilde de Himmelstraat uit. Rudy was niet zichzelf – hij praatte niet. Mama was anders dan anders – zij deelde geen standjes uit. Ook Liesel voelde de weerslag. Ze had geen zin om een boek te stelen, ook al deed ze nog zo haar best zichzelf ervan te overtuigen dat ze ervan zou opknappen.

Na elf dagen van Alex Steiners afwezigheid, besloot Rudy dat hij er genoeg van had. Hij rende het hek door en klopte op Liesels deur.

‘Kommst?’

‘Ja.’

Het kon haar niet schelen waar hij naartoe ging of wat hij van plan was, ze ging in elk geval met hem mee. Ze liepen de Himmelstraat uit en via de Münchenstraat verlieten ze Molching. Pas na ongeveer een uur stelde Liesel de onvermijdelijke vraag. Tot dat moment had ze alleen af en toe een blik geworpen op Rudy’s vastberaden gezicht, of had ze even naar zijn stijve armen en de gebalde vuisten in zijn zakken gekeken.

‘Waar gaan we naartoe?’

‘Is dat niet duidelijk?’

Ze moest haar best doen om hem bij te houden. ‘Nou, om je de waarheid te zeggen – niet echt, nee.’

‘Ik ga hem zoeken.’

‘Je papa?’

‘Ja.’ Hij dacht even na. ‘Of eigenlijk toch niet. Ik denk dat ik in plaats daarvan de Führer ga zoeken.’

Snellere voetstappen. ‘Waarom?’

Rudy bleef staan. ‘Omdat ik hem wil vermoorden.’ Hij draaide zich ter plekke om, naar de rest van de wereld. ‘Hebben jullie dat gehoord, stelletje ellendelingen?’ riep hij. ‘Ik wil de Führer vermoorden!’

Ze liepen nog een paar kilometer verder. Op een gegeven moment voelde Liesel de drang om terug te gaan. ‘Straks is het donker, Rudy.’

Hij liep door. ‘Nou en?’

‘Ik ga terug.’

Rudy bleef staan en keek haar aan alsof ze hem verraadde. ‘Ga je gang, boekendief. Laat me maar in de steek. Ik wil wedden dat je wel door zou lopen als er aan het eind van deze weg zo’n stinkboek op je lag te wachten. Of niet soms?’

Een ogenblik lang zwegen ze allebei, maar Liesel wist zich al snel te vermannen. ‘Denk je soms dat je de enige bent, Saukerl?’ Ze draaide zich om. ‘En jij bent alleen je vader maar kwijt…’

‘Wat bedoel je daarmee?’

Liesel nam even de tijd om te tellen.

Haar moeder. Haar broertje. Max Vandenburg. Hans Hubermann. Allemaal weg. En zij had zelfs nog nooit een echte vader gehad.

‘Daar bedoel ik mee,’ zei ze, ‘dat ik naar huis ga.’

Ze liep een kwartier lang helemaal alleen en zelfs toen Rudy hijgend en met een bezweet gezicht naast haar kwam lopen, werd er meer dan een uur lang geen woord meer gesproken. Met pijnlijke voeten en vermoeide harten liepen ze samen naar huis.

In Een Lied in de Duisternis stond een hoofdstuk met de titel ‘Vermoeide harten.’ Een romantisch meisje had trouw beloofd aan een jongeman, maar op een gegeven moment bleek dat hij er vandoor was gegaan met haar beste vriendin. Liesel wist zeker dat het hoofdstuk dertien was. ‘Mijn hart is zo moe,’ had het meisje gezegd. Ze zat in een kapelletje in haar dagboek te schrijven.

Nee, dacht Liesel tijdens het lopen. Het is mijn hart dat zo moe is. Zo hoort het hart van een dertienjarige niet te voelen.

Toen ze de rand van Molching bereikten, wierp Liesel hem een paar woorden toe. Ze kon de Hubertbaan zien liggen. ‘Weet je nog dat we daar hebben hardgelopen, Rudy?’

‘Natuurlijk. Daar liep ik zelf ook aan te denken – en dat we allebei vielen.’

‘Jij zei dat je onder de stront zat.’

‘Het was maar modder.’ Hij kon zijn lachen niet meer bedwingen. ‘Bij de Hitlerjeugd zat ik onder de stront. Jij haalt twee dingen door elkaar, Saumensch.’

‘Ik haal helemaal niks door elkaar. Ik zeg alleen maar wat jij zei. Wat iemand zegt en wat er werkelijk is gebeurd zijn over het algemeen twee verschillende dingen, Rudy, vooral bij jou.’

Dit was beter.

Toen ze weer door de Münchenstraat liepen, keek Rudy door de etalage van zijn vaders winkel naar binnen. Voordat Alex wegging hadden hij en Barbra het erover gehad of zij de zaak in zijn afwezigheid open moest houden. Ze hadden besloten het niet te doen, deels omdat het de laatste tijd toch niet meer zo druk was, maar ook vanwege de eventuele dreiging dat leden van de Partij van zich zouden laten horen. Zaken doen was nooit goed voor onruststokers. Ze zouden het met Alex’ soldij moeten doen.

Er hingen kostuums aan de rekken en de etalagepoppen stonden in belachelijke houdingen. ‘Volgens mij heeft díe daar een oogje op je,’ zei Liesel na een tijdje. Het was haar manier om hem eraan te herinneren dat het tijd was om naar huis te gaan.

In de Himmelstraat stonden Rosa Hubermann en Barbra Steiner samen op het trottoir.

‘O, Maria,’ zei Liesel. ‘Kijken ze ongerust?’

‘Ze kijken kwaad.’

Er wachtten hen heel wat vragen, voornamelijk van de ‘Waar hebben jullie in vredesnaam uitgehangen?’-soort, maar de boosheid maakte al snel plaats voor opluchting.

Het was Barbra die toch antwoorden wilde. ‘Nou, Rudy?’

Liesel antwoordde voor hem. ‘Hij wilde de Führer vermoorden,’ zei ze en het deed haar goed dat Rudy meteen een stuk vrolijker keek.

‘Dag, Liesel.’

Een paar uur later hoorde ze een geluid in de woonkamer. Het bereikte Liesel in haar bed. Ze werd wakker en bleef doodstil liggen, denkend aan geesten en Papa en inbrekers en Max. Ze hoorde het geluid van slepen en van iets dat werd opengemaakt en vervolgens een vage stilte. De stilte vormde altijd de grootste verleiding.

Verroer je niet.

Die gedachte dacht ze keer op keer, maar ze dacht hem niet genoeg.

Haar voeten gleden over de vloer.

Ze voelde koele lucht in haar pyjamamouwen.

Ze liep door de donkere gang in de richting van stilte die eerst geluid was geweest, naar het straaltje maanlicht dat de woonkamer binnen scheen. Toen ze bleef staan voelde ze de naaktheid van haar voeten en tenen. Ze keek.

Het duurde langer dan ze had verwacht voordat haar ogen aan de duisternis gewend waren en toen dat eenmaal gebeurde kon ze het feit niet ontkennen dat Rosa Hubermann op de rand van het bed zat met de accordeon van haar man tegen haar borst. Haar vingers zweefden boven de toetsen. Ze bewoog niet. Ze leek zelfs niet te ademen.

Het tafereel vloog het meisje in de gang aan.

EEN GESCHILDERD TAFEREEL

Rosa met accordeon. Maanlicht op duisternis. 1,53 m. × instrument × stilte.

Liesel bleef staan kijken.

Vele minuten kropen voorbij. Het verlangen van de boekendief om een noot te horen was uitputtend, maar hij kwam niet. De toetsen werden niet aangeraakt. De blaasbalgen ademden niet. Het enige wat ze zag was het maanlicht dat als een lange haarlok op het gordijn viel, en Rosa.

De accordeon zat om haar borst gegespt. Toen zij haar hoofd boog, zonk hij op haar schoot. Liesel keek toe. Ze wist dat Mama de komende paar dagen zou rondlopen met de afdruk van een accordeon op haar lichaam. Ook voelde ze dat ze op dit moment getuige was van iets van grote schoonheid, en ze koos ervoor het niet te verstoren.

Ze keerde terug naar bed en viel in slaap met het beeld van Mama en de geluidloze muziek. Later, toen ze ontwaakte uit haar gebruikelijke droom en weer naar de gang sloop, zat Rosa er nog steeds, met de accordeon.

Het instrument trok haar als een anker naar voren. Haar lichaam zonk. Ze leek dood.

Ze kan in die houding onmogelijk ademen, dacht Liesel, maar toen ze wat dichterbij kwam, kon ze het horen.

Mama snurkte weer.

Wat heb je aan blaasbalgen, dacht ze, wanneer je een paar van zulke longen hebt?

Toen Liesel ten slotte weer naar bed ging, kon zij het beeld van Rosa Hubermann en de accordeon niet van zich afzetten. De ogen van de boekendief bleven open. Ze wachtte op de overrompeling van de slaap.