HET DRIJVENDE BOEK
(Deel I)

Er dreef een boek in de rivier de Amper.

Een jongen sprong erin, waadde ernaartoe en hield het in zijn rechterhand. Hij grijnsde.

Hij stond tot aan zijn middel in het ijzige decemberkoude water.

‘Wat dacht je van een kus, Saumensch?’ zei hij.

De omringende lucht was prachtig, verrukkelijk, misselijkmakend koud, om nog maar te zwijgen van de massieve pijn van het water, dat hem verstijfde van zijn tenen tot aan zijn heupen.

Wat dacht je van een kus?

Wat dacht je van een kus?

Arme Rudy.

EEN KLEINE OPMERKING OVER
RUDY STEINER

Hij verdiende het niet om op die manier te sterven.

In je dromen zie je de doorweekte randen van het papier nog aan zijn vingers plakken. Je ziet een rillend, blond hoofd. Je gaat ervan uit, en dat zou ik ook doen, dat Rudy nog diezelfde dag stierf aan onderkoeling. Maar dat gebeurde niet. Zulke herinneringen doen mij er alleen maar aan denken dat hij het lot dat hem nog geen twee jaar later zou treffen ook niet verdiende.

In vele opzichten was het meenemen van een jongen als Rudy pure diefstal – zoveel leven, zoveel om voor te leven – maar op de een of andere manier weet ik zeker dat hij zou hebben genoten van de angstaanjagende puinhopen en het aanzwellen van de hemel in de nacht dat hij stierf. Hij zou hebben gehuild en zich glimlachend hebben omgedraaid als hij de boekendief had kunnen zien, op haar handen en knieën, naast zijn levenloze lichaam. Hij zou blij zijn geweest haar zijn stoffige, gebombardeerde lippen te zien kussen.

Ja, ik weet het.

In de duisternis van mijn duister kloppend hart, weet ik het. Hij zou het prachtig hebben gevonden.

Zie je nu wel?

Zelfs de dood heeft een hart.