DE VERLIEZERS

Wanneer het op stelen aankwam, gingen Liesel en Rudy aanvankelijk van het idee uit dat je beter met zoveel mogelijk kon zijn. Andy Schmeikl vroeg hun naar de rivier te komen voor een bijeenkomst. Een van de dingen die op de agenda stonden was een strategisch plan voor het stelen van fruit.

‘Ben jij nu de leider?’ had Rudy gevraagd, maar Andy schudde teleurgesteld zijn hoofd. Kennelijk wenste hij dat hij daar de kwaliteiten voor bezat.

‘Nee.’ Zijn kille stem klonk ongewoon warm. Halfbakken. ‘Er is iemand anders.’

DE NIEUWE ARTHUR BERG

Hij had verwaaid haar en grijze ogen,
en hij was het soort delinquent
die maar één reden heeft om te stelen,
namelijk omdat hij er plezier in heeft.
Zijn naam was Viktor Chemmel.

Anders dan de meeste mensen die zich bezighouden met de verschillende kunsten van het stelen, bezat Viktor Chemmel alles wat zijn hartje begeerde. Hij woonde in het mooiste gedeelte van Molching, hoog boven de stad, in een villa die geheel was ontsmet nadat de joden eruit waren verdreven. Hij had geld. Hij had sigaretten. Maar wat hij wilde, was meer.

‘Er is niks mis mee om een beetje meer te willen,’ beweerde hij, terwijl hij met een hele groep jongens om zich heen op zijn rug in het gras lag. ‘Meer willen is ons fundamentele recht als Duitsers. Wat zegt onze Führer?’ Hij beantwoordde zijn eigen retoriek. ‘We moeten nemen wat ons rechtens toekomt!’

Op het eerste gezicht was Viktor Chemmel echt zo’n typische uit zijn nek kletsende tiener. Jammer genoeg bezat hij, wanneer hij daar tenminste voor in de stemming was, tevens een bepaald charisma, een soort ‘volg mij’.

Toen Liesel en Rudy het groepje bij de rivier naderden, hoorde zij hem nog een vraag stellen. ‘En waar blijven nou die twee rare types over wie je zo hebt lopen opscheppen? Het is al tien over vier.’

‘Niet op mijn horloge,’ zei Rudy.

Viktor Chemmel richtte zich op op zijn elleboog. ‘Je hebt helemaal geen horloge om.’

‘Wat zou ik hier te zoeken hebben als ik rijk genoeg was om een horloge te hebben?’

De nieuwe leider ging nu zitten en lachte zijn witte, rechte tanden bloot. Vervolgens wierp hij een nonchalante blik op het meisje. ‘Wie is dat hoertje?’ Liesel, die wel wat gewend was op het gebied van schelden, keek alleen maar naar zijn mistige ogen.

‘Vorig jaar,’ begon zij, ‘heb ik minstens driehonderd appels gestolen en tientallen aardappelen. Ik heb weinig moeite met prikkeldraadomheiningen en ik kan iedereen hier bijhouden.’

‘Meen je dat nou?’

‘Ja.’ Ze kromp niet ineen en deinsde niet naar achteren. ‘Het enige wat ik vraag is een klein deel van alles wat we te pakken krijgen. Een paar dozijn appels hier en daar. Wat restjes voor mij en mijn vriend.’

‘Ik denk dat dat wel geregeld kan worden.’ Viktor stak een sigaret op en bracht hem naar zijn mond. Hij deed zijn best om de eerste mond vol rook in Liesels gezicht te blazen.

Liesel hoestte niet.

Het was hetzelfde groepje als het voorgaande jaar, met uitzondering van de leider. Liesel vroeg zich af waarom geen van de andere jongens het roer had overgenomen, maar toen zij van de een naar de ander keek, realiseerde zij zich dat ze het geen van allen in zich hadden. Ze hadden er geen moeite mee om uit stelen te gaan, maar iemand moest hun wel vertellen wat ze moesten doen. Ze vonden het prettig zich te laten vertellen wat ze moesten doen, en Viktor Chemmel vond het prettig om degene te zijn die dat deed. Het was een keurige microkosmos.

Even verlangde Liesel terug naar Arthur Berg. Of zou hij ook onder het leiderschap van Viktor Chemmel zijn gevallen? Het deed er niet toe. Liesel wist alleen dat Arthur Berg geen greintje tirannie in zijn lijf had, terwijl de nieuwe leider ervan bulkte. Vorig jaar wist ze dat Arthur, als zij vast zou komen te zitten in een boom, haar zou komen halen, ook al beweerde hij altijd het tegenovergestelde. Dit jaar daarentegen, was zij zich er onmiddellijk van bewust dat Viktor Chemmel niet eens de moeite zou nemen om om te kijken.

Hij stond op en keek naar de slungelige jongen en het ondervoed ogende meisje. ‘Dus jullie willen met mij uit stelen?’

Wat hadden ze te verliezen? Ze knikten.

Hij kwam een stap dichterbij en greep Rudy bij zijn haar. ‘Ik wil het horen.’

‘Absoluut,’ zei Rudy, voordat hij weer aan zijn haar naar achteren werd geduwd.

‘En jij?’

‘Natuurlijk.’ Liesel was snel genoeg om dezelfde behandeling te voorkomen.

Viktor lachte. Hij trapte zijn sigaret uit, ademde diep in en krabde over zijn borst. ‘Mijne heren, mijne hoer, dan lijkt het me nu tijd om maar eens wat te gaan winkelen.’

Toen het groepje wegliep, bleven Liesel en Rudy achteraan lopen, zoals ze dat in het verleden ook altijd hadden gedaan.

‘Wat vind jij van hem?’ fluisterde Rudy.

‘En jij?’

Rudy zweeg even. ‘Ik vind hem een ongelooflijke rotzak.’

‘Ik ook.’

Ze begonnen achterop te raken.

‘Kom op,’ zei Rudy, ‘laten we ze inhalen.’

Na een paar kilometer bereikten ze de eerste boerderij. Wat ze daar zagen kwam als een schok. De bomen hingen niet vol fruit, zoals ze hadden verwacht, maar zagen er zwak en breekbaar uit, met slechts een kleine hoeveelheid appels die zielig aan elke tak hingen. Bij de volgende boerderij was het precies hetzelfde. Misschien was het een slecht jaar, of zaten zij er een beetje naast met hun timing.

Tegen het eind van de middag, toen de buit werd verdeeld, kregen Liesel en Rudy samen één minuscuul appeltje. Eerlijk was eerlijk, de opbrengst was ongelooflijk mager, maar Viktor Chemmel hanteerde ook een strenger regime.

‘Wat moet dit voorstellen?’ vroeg Rudy, met de appel in zijn hand.

Viktor keek niet eens om. ‘Wat dacht je zelf?’ zei hij over zijn schouder.

‘Eén rottig appeltje?’

‘Hier.’ Ze kregen een half opgegeten appel toegeworpen, die met de kant waaraan gegeten was op de grond viel. ‘Die mogen jullie ook wel hebben.’

Rudy was woedend. ‘Barst maar. We hebben geen vijftien kilometer gelopen voor anderhalve rotappel, hè, Liesel?’

Liesel zei niets.

Ze kreeg de tijd niet, want voordat ze een woord kon uitbrengen had Viktor Chemmel zich al boven op Rudy geworpen. Met zijn knieën pinde hij Rudy’s armen tegen de grond en zijn handen lagen om zijn keel. De appels werden, op Viktors verzoek, opgeraapt door niemand minder dan Andy Schmeikl.

‘Je doet hem pijn,’ zei Liesel.

‘O ja?’ Viktor lachte weer. Ze haatte die lach.

‘Hij doet me geen pijn.’ Rudy stootte de woorden in één keer uit en zijn gezicht liep rood aan. Zijn neus begon te bloeden.

Na een lang moment van opgevoerde druk, liet Viktor Rudy los, klom van hem af en slenterde een eindje weg. Hij zei: ‘Sta op, knul,’ en Rudy deed wijselijk wat hem werd gezegd.

Viktor liep weer naar hem toe en keek hem aan. Hij wreef hem vriendelijk over zijn arm en grijnsde. Toen fluisterde hij: ‘Als je niet wilt dat ik van dat beetje bloed een fontein maak, stel ik voor dat je nu weggaat, jongetje.’ Hij keek naar Liesel. ‘En neem die kleine slet meteen ook maar mee.’

Niemand verroerde zich.

‘Nou, waar wacht je nog op?’

Liesel pakte Rudy’s hand en samen liepen ze weg, maar niet voordat Rudy zich nog een laatste keer omdraaide en wat bloed en speeksel voor Viktor Chemmels voeten spuugde. Dit ontlokte een laatste opmerking.

EEN KLEIN DREIGEMENT VAN VIKTOR CHEMMEL AAN RUDY STEINER

‘Dat zet ik je nog een keer betaald, vriend.’

Je kunt van Viktor Chemmel zeggen wat je wilt, maar hij had beslist geduld en een goed geheugen. Het duurde ongeveer vijf maanden voordat hij zijn dreigement ten uitvoer bracht.