DE VROUW MET DE IJZEREN VUIST

Die eerste paar maanden waren absoluut het zwaarst.

Liesel nachtmerriede elke nacht.

Het gezicht van haar broertje.

Starend naar de vloer van de trein.

Dan werd ze zwemmend en gillend in haar bed wakker, verdrinkend in de zee van lakens. Aan de andere kant van de kamer dreef het bed dat voor haar broertje bestemd was geweest als een bootje in de duisternis. Naarmate zij weer bij haar positieven kwam, leek het langzaam weg te zinken in de vloer. Dit beeld was niet erg bevorderlijk voor haar gemoedsrust en het duurde meestal een hele tijd voordat ze ophield met gillen.

Het enige goede wat die nachtmerries met zich meebrachten was waarschijnlijk dat ze Hans Hubermann, haar nieuwe papa, naar de kamer brachten om haar te kalmeren en lief voor haar te zijn.

Hij kwam elke avond even bij haar zitten. De eerste paar keer was hij er alleen maar – een vreemde om de alleenheid te verdrijven. Een paar avonden later fluisterde hij: ‘Ssst, stil maar, ik ben bij je.’ Na drie weken hield hij haar vast. Er ontstond al heel snel vertrouwen, wat voornamelijk te danken was aan de brute kracht van zijn tederheid, zijn zijn. Het meisje wist meteen dat hij midden in de eerste gil bij haar zou zijn en niet meer weg zou gaan.

EEN DEFINITIE DIE NIET IN
HET WOORDENBOEK STAAT

Niet-weggaan: een daad van vertrouwen en liefde,
vaak in deze betekenis gebruikt door kinderen.

Hans Hubermann zat vaak met slaapogen op het bed terwijl Liesel in zijn mouwen huilde en zijn geur inademde. Elke ochtend, even na tweeën, viel ze in slaap tegen zijn geur: een mengeling van oude sigaretten, decennia verf, en menselijke huid. Wanneer het echt ochtend werd, zat hij nog geen meter bij haar vandaan, verfrommeld, bijna gehalveerd, in de stoel. Het andere bed gebruikte hij nooit. Dan klom Liesel uit bed, kuste voorzichtig zijn wang en werd hij glimlachend wakker.

Er waren ook dagen dat Papa haar vertelde weer in bed te kruipen en even te wachten, waarna hij terugkwam met zijn accordeon en voor haar speelde. Dan zat Liesel rechtop mee te neuriën, haar koude tenen gekromd van opwinding. Niemand had haar ooit eerder muziek gegeven. Ze zat dan met een gelukzalige grijns te luisteren en keek naar de lijnen die omlaag liepen langs zijn gezicht en het zachte metaal van zijn ogen – totdat het schelden begon vanuit de keuken.

‘HOU OP MET DIE HERRIE, SAUKERL!’

Papa speelde dan nog even door.

En knipoogde naar het meisje, dat onhandig terug knipoogde.

Heel soms, speciaal om Mama nog bozer te maken, nam hij het instrument mee naar de keuken en speelde bij het ontbijt.

Papa’s boterhammen met jam lagen dan half opgegeten op zijn bord, omgekruld in de vorm van bijtafdrukken, en de muziek keek Liesel recht in het gezicht. Ik weet dat het eigenaardig klinkt, maar zo voelde het voor haar. Papa’s rechterhand wandelde over de tandkleurige toetsen. Zijn linkerhand ging over de knoppen. (Ze vond het het mooist om hem de zilverkleurige, glinsterende in te zien drukken – de C majeur.) De bekraste maar glanzende zwarte buitenkant van de accordeon ging heen en weer terwijl zijn armen de stoffige balgen samenpersten en dwongen lucht naar binnen te zuigen en weer uit te blazen. Op zulke ochtenden bracht Papa de accordeon in de keuken tot leven. En daar zit wel een bepaalde logica in, als je het goed bekijkt.

Hoe kan je zien of iets leeft?

Je kijkt of het ademt.

Het geluid van de accordeon was in feite ook de aankondiging van veiligheid. Daglicht. Overdag was het onmogelijk om over haar broertje te dromen. Ze miste hem en zat in het kleine badkamertje vaak heel stilletjes te huilen, maar ze was wel blij dat ze wakker was. Tijdens haar eerste nacht bij de Hubermanns had ze haar laatste schakel met hem – Het Doodgravershandboek – onder haar matras verstopt, en af en toe haalde ze het tevoorschijn om het even vast te houden. Ze staarde naar de letters op de voorkant en raakte de drukletters binnenin aan, maar ze had geen idee wat er stond. Het punt was dat het eigenlijk niet uitmaakte waar het boek over ging. Het ging erom wat het betekende, dat was veel belangrijker.

DE BETEKENIS VAN HET BOEK

1. De laatste keer dat ze haar broertje had gezien.

2. De laatste keer dat ze haar moeder had gezien.

Soms fluisterde ze het woord ‘Mama’ en op één enkele middag zag ze het gezicht van haar moeder wel honderd keer voor zich. Maar dat waren kleine ongemakken vergeleken bij de verschrikking van haar dromen. Ze had zich nog nooit zo volslagen alleen gevoeld als in die enorme ruimte van slaap.

Zoals je zeker al zal zijn opgevallen, waren er geen andere kinderen in het huis. De Hubermanns hadden twee eigen kinderen, maar die waren ouder en waren het huis al uit. Hans Junior werkte in het centrum van München en Trudy had een baan als dienstmeisje en kinderoppas. Het zou niet lang duren voordat ze allebei mee zouden doen aan de oorlog. De één zou kogels maken. De ander zou ermee schieten.

Je kunt je wel voorstellen dat school een doffe ellende was.

Hoewel het een staatsschool was, was er sprake van zwaar katholieke invloeden, en Liesel was luthers. Dat was al niet het meest veelbelovende begin. En toen kwamen ze erachter dat ze niet kon lezen of schrijven.

Ze werd, heel vernederend, ingedeeld bij de jongere kinderen, die nog maar net waren begonnen met het leren van het alfabet. Ook al was ze mager en bleek, toch voelde ze zich reusachtig tussen al die dwergjes van kinderen en ze wenste vaak dat ze bleek genoeg was om helemaal te verdwijnen.

Ook thuis was er weinig ruimte voor begeleiding.

Hem hoef je niet om hulp te vragen,’ zei Mama tegen haar. ‘Die Saukerl.’ Papa staarde uit het raam, zoals hij wel vaker deed. ‘Hij is in de vierde klas van school gegaan.’

Zonder zich om te draaien, antwoordde Papa rustig, maar venijnig: ‘Nou, haar hoef je anders ook niets te vragen.’ Hij gooide wat as naar buiten. ‘Zij is niet verder gekomen dan de derde.

Er waren geen boeken in huis (behalve dan het ene dat onder haar matras verborgen lag), en Liesel kon niet veel meer doen dan het alfabet voor zich uit fluisteren, totdat haar in niet mis te verstane bewoordingen te kennen werd gegeven dat ze daarmee op moest houden. Al dat gemompel. Pas later, nadat ze midden in een nachtmerrie een keer in bed had geplast, begon haar extra leesonderwijs. Onofficieel werd het de nachtklas genoemd, hoewel het meestal pas om een uur of twee ’s ochtends begon. Maar daarover later meer.

In februari, toen ze tien werd, kreeg Liesel een tweedehands pop met één been en geel haar.

‘Meer zat er niet in,’ verontschuldigde Papa zich.

‘Waar heb je het over? Ze mag blij zijn dat ze dat nog heeft,’ wees Mama hem terecht.

Hans bekeek het enig overgebleven been, terwijl Liesel haar nieuwe uniform paste. Tien jaar betekende de Hitlerjeugd. Hitlerjeugd betekende een klein, bruin uniform. Omdat zij een meisje was, werd Liesel ingeschreven bij de juniorenafdeling van wat bekendstond als de BDM.

VERKLARING VAN DE AFKORTING

Die stond voor Bund Deutscher Mädel –
Bond van Duitse Meisjes

Het eerste wat ze daar deden was ervoor zorgen dat je ‘heil Hitler’ goed functioneerde. Daarna leerden ze je recht te marcheren, verband rollen en kleren naaien. Je werd ook meegenomen op wandelingen en andere activiteiten. Woensdag en zaterdag waren de vaste ontmoetingsdagen, van drie tot vijf uur ’s middags.

Elke woensdag en zaterdag bracht Papa Liesel naar het BDMhoofdkwartier, om haar twee uur later weer op te halen. Ze hadden het er niet zoveel over. Ze liepen hand in hand naast elkaar en luisterden naar hun eigen voetstappen, en Papa rookte een paar sigaretjes.

Het enige verdriet dat Papa haar deed was dat hij vaak wegging. ’s Avonds liep hij vaak naar de woonkamer (die tevens dienstdeed als de slaapkamer van de Hubermanns), trok de accordeon uit de oude kast en wurmde zich in de keuken langs hen heen naar de voordeur.

Wanneer hij de Himmelstraat inliep, opende Mama het raam en riep hem na: ‘Niet te laat thuiskomen!’

‘Niet zo hard,’ riep hij dan terug.

‘Saukerl! Lik m’n reet! Ik maak zelf wel uit hoe hard ik praat!’

De echo van haar gescheld volgde hem door de straat. Hij keek nooit om, in elk geval niet voordat hij zeker wist dat zijn vrouw weg was. Op zulke avonden, aan het eind van de straat, met de accordeonkoffer in zijn hand, draaide hij zich vlak voor Frau Dillers winkel op de hoek om, en keek naar het figuurtje dat de plaats van zijn vrouw voor het raam had ingenomen. Heel even kwam zijn lange, bleke hand omhoog, voordat hij zich omdraaide en langzaam verder liep. De eerstvolgende keer dat Liesel hem zag was om twee uur ’s ochtends, wanneer hij haar voorzichtig uit haar nachtmerrie trok.

De avonden in het kleine keukentje waren zonder uitzondering luidruchtig. Rosa Hubermann praatte aan één stuk door en wanneer ze praatte was dat schimpfen. Ze was voortdurend aan het ruziën en het klagen. Niet dat er iemand was om mee te ruziën, maar Mama maakte vakkundig van elke gelegenheid gebruik. Ze was in staat om in die keuken met de hele wereld ruzie te maken, en dat deed ze dan ook bijna elke avond. Wanneer Papa na het eten was vertrokken, bleven Liesel en Rosa meestal in de keuken en deed Rosa haar strijkwerk.

Een paar keer per week liep Liesel na schooltijd met haar mama heel Molching door, om was- en strijkgoed op te halen en af te leveren in de rijkere delen van de stad. Knaupt Strasse, Heide Strasse. Nog een paar andere. Mama bezorgde de strijk of nam het wasgoed met een plichtmatige glimlach in ontvangst, maar zodra de deur dicht was en zij wegliepen, vervloekte ze de rijke mensen, met al hun geld en luiheid.

‘Te g’schtinkerdt om hun eigen vuile kleren te wassen,’ zei ze vaak, ondanks het feit dat ze afhankelijk van hen was.

‘Hij daar,’ beschuldigde ze Herr Vogel uit de Heidestraat. ‘Heeft al zijn geld van zijn vader. Hij smijt het over de balk aan vrouwen en drank. En aan wassen en strijken natuurlijk.’

Zo passeerde de hele rij namen de revue.

Herr Vogel, meneer en mevrouw Pfaffelhürver, Helena Schmidt, de Weingartners. Allemaal maakten ze zich wel ergens schuldig aan.

Behalve zijn dronkenschap en kostbare wellustige uitspattingen, zat Ernst Vogel volgens Rosa voortdurend aan zijn luizige haar te krabben en aan zijn vingers te likken, voordat hij haar het geld overhandigde. ‘Eigenlijk zou ik het moeten wassen voordat ik het mee naar huis neem,’ was haar conclusie.

De Pfaffelhürvers waren erg kritisch wat betreft de resultaten. ‘Geen vouwen in dit overhemd, alsjeblieft,’ deed Rosa hen na. ‘Niet één kreukje in dit kostuum. En dan staan ze daar en inspecteren alles, waar ik bij sta. Pal onder mijn neus! Wat een G’sindel – wat een flauwekul.’

De Weingartners waren blijkbaar domme mensen met een doorlopend verharende Saumensch van een kat. ‘Heb je enig idee hoe lang ik ermee bezig ben om al die haren eruit te krijgen? Ze zitten overal!’

Helena Schmidt was een rijke weduwe. ‘Die ouwe mankepoot –zit daar maar een beetje weg te teren. Ze heeft in haar hele leven nog geen dag hoeven werken.’

Rosa’s grootste minachting echter gold Grande Strasse 8. Een groot huis, hoog op een heuvel, in de mooiste wijk van Molching.

‘Dat daar,’ had ze Liesel aangewezen toen ze er voor het eerst naartoe gingen, ‘is het huis van de burgemeester. Die schurk. Zijn vrouw zit de hele dag thuis, te gierig om de haard aan te steken –het is er altijd ijskoud. Ze is gek.’ Ze benadrukte de woorden. ‘Stapel. Gek.’ Bij het hek gebaarde ze naar het meisje. ‘Ga jij maar.’

Liesel schrok zich een ongeluk. Boven aan een klein trapje zag ze een reusachtige bruine deur met een koperen klopper. ‘Wat?’

Mama gaf haar een duw. ‘Niet zo brutaal, Saumensch. Schiet op.’

Liesel schoot op. Ze liep het pad af, beklom de treden, aarzelde even en klopte aan.

De deur werd opengedaan door een badjas.

Voor haar stond een vrouw met angstige ogen, pluizig haar en een houding van verslagenheid. Ze zag Mama bij het hek staan en overhandigde het meisje een zak wasgoed. ‘Dank u,’ zei Liesel, maar er kwam geen antwoord. Alleen de deur. Die dichtging.

‘Zie je nu wel?’ zei Mama, toen ze terugliep naar het hek. ‘Dat moet ik nu allemaal slikken. Die rijke rotzakken, die luie varkens…’

Terwijl zij wegliepen, Liesel met de waszak in haar handen, keek zij achterom. Vanaf de voordeur keek de koperen deurklopper haar na.

Wanneer ze klaar was met het uitfoeteren van de mensen voor wie ze werkte, stapte Rosa Hubermann meestal over op het andere favoriete onderwerp van haar scheldpartijen. Haar man. Kijkend naar de zak met wasgoed en de in elkaar gedoken huizen, praatte ze maar door. ‘Als jouw papa ook maar een beetje deugde,’ vertelde ze Liesel elke keer dat ze door Molching liepen, ‘zou ik dit niet hoeven doen.’ Ze liet een minachtend gesnuif horen. ‘Een huisschilder! Waarom trouw je met die Arschloch? Dat vroegen ze me – mijn familie, bedoel ik.’ Hun voetstappen knerpten over het pad. ‘En kijk, hier loop ik dan over straat en werk me uit de naad in mijn keuken, omdat die Saukerl nooit werk heeft. Geen echt werk tenminste. Alleen die treurige accordeon in die gore kroegen, elke avond weer.’

‘Ja, Mama.’

‘Is dat alles wat je te zeggen hebt?’ Mama’s ogen leken wel lichtblauwe knipseltjes die op haar gezicht waren geplakt.

Zo liepen ze verder.

Terwijl Liesel de zak droeg.

Thuis werd het gewassen in een ketel naast het fornuis, opgehangen bij de haard in de woonkamer, en vervolgens gestreken in de keuken. De keuken was de plek waar alles gebeurde.

‘Hoorde je dat?’ vroeg Mama haar bijna elke avond. In haar vuist hield ze de strijkbout, die ze had verhit op het fornuis. Het huis was slecht verlicht en Liesel zat aan de keukentafel naar de vlammetjes te kijken. ‘Wat?’ antwoordde zij. ‘Wat is er?’

‘Dat was die Holtzapfel.’ Mama was al overeind gesprongen. ‘Dat Saumensch heeft weer tegen onze deur gespuugd.’

Het was een traditie dat Frau Holtzapfel, een van hun buren, elke keer dat zij er langsliep tegen de deur van de Hubermanns spuugde. De voordeur bevond zich slechts een paar meter van het hek, en laten we het er maar op houden dat Frau Holtzapfel over voldoende spuwkracht beschikte – en precisie.

Het spugen had te maken met het feit dat zij en Rosa Hubermann verwikkeld waren in een decenniumlange verbale oorlog. Niemand kende de oorsprong van deze vijandschap. Waarschijnlijk waren ze het zelf ook al lang vergeten.

Frau Holtzapfel was een pezige vrouw en kennelijk nogal haatdragend. Ze was nooit getrouwd geweest, maar had twee zonen, die een paar jaar ouder waren dan de kinderen van de Hubermanns. Beiden zaten in het leger en beiden zullen hun gezicht nog laten zien voordat we hier klaar zijn, dat kan ik je verzekeren.

Wat die haatdragendheid betreft, moet ik hier ook nog vermelden dat Frau Holtzapfel erg grondig was met haar gespuug. Ze liet nooit na om in het voorbijgaan op de deur van nummer drieëndertig te spucken en ‘Schweine!’ te zeggen. Eén ding dat me aan de Duitsers is opgevallen:

Ze lijken bijzonder gesteld te zijn op varkens.

EEN VRAAGJE EN HET ANTWOORD
DAAROP

En wie denk je dat elke avond het speeksel
van de deur kon gaan vegen?
Inderdaad – in één keer goed.

Wanneer een vrouw met een ijzeren vuist je opdraagt naar buiten te gaan en speeksel van de deur te gaan vegen, dan doe je dat. Vooral wanneer het ijzer gloeiend heet is.

Het hoorde gewoon bij de vaste routine.

Elke avond ging Liesel naar buiten, maakte de deur schoon en keek naar de hemel. Meestal zag die er een beetje morsig uit – koud en zwaar, glibberig en grauw – maar heel af en toe waren er wat sterren zo moedig aan de hemel te verschijnen en te stralen, al was het maar een paar minuten. Op die avonden bleef ze wat langer buiten en wachtte af.

‘Hallo sterren.’

Wachten.

Op de stem uit de keuken.

Of tot de sterren weer omlaag werden gesleurd, in de wateren
van de Duitse hemel.