LIESELS LES

Wat voor soort mensen Hans en Rosa Hubermann nu precies waren was geen gemakkelijk vraag om te beantwoorden. Vriendelijke mensen? Belachelijk onwetende mensen? Mensen die niet helemaal goed bij hun hoofd waren?

De netelige situatie waarin zij zich bevonden was gemakkelijker te definiëren.

DE SITUATIE VAN HANS EN
ROSA HUBERMANN

Heel erg penibel.
Sterker nog, angstaanjagend penibel.

Wanneer er in de vroege ochtenduren opeens een jood bij je op de stoep staat, nota bene in de geboorteplaats van het nazisme, is de kans groot dat je je in allerlei opzichten wel heel erg ongemakkelijk gaat voelen. Angst, ongeloof, paranoia. Al die dingen dragen hiertoe bij en stuk voor stuk vormen ze aanleiding tot een donkerbruin vermoeden dat dit wel eens tot niet al te geweldige consequenties zou kunnen leiden. De angst glinstert je tegemoet. Meedogenloosheid in de ogen.

Het meest verrassende is nog wel dat zij er, ondanks deze iriserende angst die opgloeide in de duisternis, op de een of andere manier in slaagden niet hysterisch te worden.

Mama stuurde Liesel weg.

Bett, Saumensch.’ De stem kalm maar streng. Hoogst ongebruikelijk.

Een paar minuten later kwam Papa binnen en sloeg de dekens van het lege bed terug.

‘Alles gut, Liesel? Alles in orde?’

‘Ja, Papa.’

‘Zoals je hebt gezien, hebben we bezoek gekregen.’ In het donker kon ze nog maar net de omtrekken van Hans Hubermanns lange gestalte onderscheiden. ‘Hij blijft hier vannacht slapen.’

‘Ja, Papa.’

Even later stond Max Vandenburg in de kamer, geruisloos en ondoorzichtig. De man ademde niet eens. Hij bewoog niet. En toch verplaatste hij zich op de een of andere manier van de deur naar het bed en onder de dekens.

‘Alles goed?’

Het was Papa weer, maar ditmaal tegen Max.

Het antwoord zweefde omhoog uit zijn mond en versmolt toen als een vlek met het plafond. Zo erg schaamde hij zich. ‘Ja. Dank u.’ Hij zei het nog een keer toen Papa naar zijn gebruikelijke plekje in de stoel naast Liesels bed liep. ‘Dank u.’

Het duurde nog een uur voordat Liesel in slaap viel.

Ze sliep heel vast en lang.

De volgende morgen om even over half negen werd zij gewekt door een hand.

De stem die eraan vastzat vertelde haar dat zij die dag niet naar school zou gaan. Blijkbaar was ze ziek.

Toen ze helemaal wakker was, keek ze naar de vreemdeling in het bed tegenover haar. Het enige wat er boven de deken uitstak was een bos warrig haar en er klonk geen enkel geluid, alsof hij zichzelf had getraind om zelfs geluidloos te slapen. Heel voorzichtig liep ze langs hem heen, naar de gang, waar Papa was.

Voor de allereerste keer was zowel de keuken als Mama nog in diepe slaap. Er heerste een soort verwonderde, gewijde stilte. Tot Liesels opluchting duurde het maar een paar minuten.

Er was eten en er klonken etensgeluiden.

Mama vertelde wat er die dag ging gebeuren. Ze kwam aan tafel zitten en zei: ‘Luister goed, Liesel. Papa gaat je vandaag iets vertellen.’ Dit was heel serieus – ze zei niet eens Saumensch. Een geweldige persoonlijke prestatie. ‘Hij gaat met je praten en jij moet goed naar hem luisteren. Is dat duidelijk?’

Het meisje slikte net een hap door.

‘Is dat duidelijk, Saumensch?’

Dat was beter.

Het meisje knikte.

Toen zij de slaapkamer weer binnenkwam om haar kleren te pakken, had het lichaam op het andere bed zich omgedraaid en opgekruld. Het was niet langer een rechte boomstam, maar een soort Z-vorm, die diagonaal van de ene hoek naar de andere hoek van het bed liep. Zigzaggend over het bed.

In het schemerige licht kon ze nu zijn gezicht zien. Zijn mond was open en zijn huid had de kleur van eierschalen. Baardstoppels bedekten zijn kaken en kin, en zijn oren waren hard en plat. Hij had een kleine, maar misvormde neus.

‘Liesel?’

Ze draaide zich om.

‘Wegwezen!’

Ze haastte zich naar de badkamer.

Eenmaal aangekleed en in de gang, zag ze dat ze niet ver weg zouden gaan. Papa stond voor de deur naar de kelder. Hij glimlachte flauwtjes, stak de lamp aan en liep voor haar uit naar beneden.

Te midden van de stapels afdeklakens en de geur van verf zei Papa tegen haar dat ze lekker moest gaan zitten. Op de muren werden de geschilderde woorden verlicht die zij in het verleden had geleerd. ‘Ik moet je het een en ander vertellen.’

Liesel ging boven op een één meter hoge stapel afdeklakens zitten en Papa op een vijftien-literblik verf. Hij zocht minutenlang naar woorden. Toen ze kwamen, ging hij staan om ze uit te spreken. Hij wreef in zijn ogen.

‘Liesel,’ zei hij zacht. ‘Ik heb nooit geweten of dit ooit zou gebeuren, dus heb ik je er nooit iets over verteld. Over mij. Over die man boven.’ Hij liep van de ene kant van de kelder naar de andere en het lamplicht vergrootte zijn schaduw. Hij leek net een reus die heen en weer liep voor de muur.

Toen hij ophield met heen en weer lopen, doemde zijn schaduw achter hem dreigend op en keek toe. Er was altijd iemand die toekeek.

‘Je kent mijn accordeon?’ zei hij, en zo begon het verhaal.

Hij vertelde haar van de Eerste Wereldoorlog en Erik Vandenburg en zijn bezoek aan de vrouw van de gesneuvelde soldaat. ‘Het jongetje dat die dag de kamer binnenkwam is de man die hier nu boven zit. Verstehst? Begrijp je?’

De boekendief luisterde naar Hans Hubermanns verhaal. Het duurde een dik uur, tot het moment van de waarheid, waaraan een voor de hand liggende maar noodzakelijke les te pas kwam.

‘Nu moet je goed naar me luisteren, Liesel.’ Papa liet haar opstaan en pakte haar hand vast.

Ze stonden met hun gezicht naar de muur.

Donkere vormen en geoefende woorden.

Hij hield haar vingers stevig vast.

‘Herinner je je de verjaardag van de Führer – toen we die avond na het vreugdevuur naar huis liepen? Weet je nog wat je me toen hebt beloofd?’

Het meisje knikte. Ze zei, tegen de muur: ‘Dat ik een geheim zou bewaren.’

‘Precies.’ De geschilderde woorden verspreidden zich tussen de schaduwen die hand in hand stonden, boven op hun schouders, op hun hoofden en hangend aan hun armen. ‘Liesel, als jij iemand over die man hierboven vertelt, dan komen we met z’n allen heel erg in de problemen.’ Hij probeerde een middenweg te zoeken tussen haar zo bang maken dat ze haar mond zou houden en haar voldoende gerust te stellen om haar kalm te houden. Hij voerde haar de zinnen en keek haar aan met zijn metaalachtige ogen. Vertwijfeling en rust. ‘Het minste wat er kan gebeuren is dat Mama en ik zouden worden weggehaald.’ Hans maakte zich wel degelijk zorgen dat hij haar te angstig zou maken, maar dat risico calculeerde hij in, ervan uitgaande dat hij haar beter te veel angst kon inboezemen dan te weinig. De gehoorzaamheid van het meisje moest een vaststaand, onveranderlijk feit zijn.

Tegen het einde keek Hans Hubermann Liesel Meminger aan om zich ervan te overtuigen dat hij haar volledige aandacht had.

Hij somde een lijst op van consequenties.

‘Als je iemand over die man vertelt…’

Haar onderwijzeres.

Rudy.

Het deed er niet toe wie.

Het enige wat ertoe deed was dat ze allemaal strafbaar waren.

‘Om te beginnen,’ zei hij, ‘neem ik je dan al je boeken af – en verbrand ze.’ Keihard. ‘Ik gooi ze in het fornuis, of in de haard.’ Hij gedroeg zich nu werkelijk als een tiran, maar het kon niet anders. ‘Begrepen?’

De schok maakte een gat in haar, heel keurig, heel precies.

De tranen sprongen haar in de ogen.

‘Ja, Papa.’

‘Ten tweede.’ Hij moest hard blijven en dat kostte hem moeite. ‘Ten tweede zullen ze jou bij mij weghalen. Wil je dat?’

Ze huilde nu voluit. ‘Nein.’

‘Mooi zo.’ Hij greep haar hand nog wat steviger vast. ‘Ze zullen die man hierboven meenemen, en Mama en mij misschien ook – en dan zie je ons nooit, nooit meer terug.’

En dat was de druppel.

Het meisje begon zo hartverscheurend te huilen dat Papa haar het liefst in zijn armen had genomen en dicht tegen zich aan had getrokken. Maar dat deed hij niet. In plaats daarvan, hurkte hij bij haar neer en keek haar recht in de ogen. Hij liet zijn zachtste woorden tot nu toe op haar los. ‘Verstehst du mich? Begrijp je me?’

Het meisje knikte. Ze huilde en nu gaf haar uitgeputte papa zich gewonnen en sloeg in de geschilderde lucht en het petroleumschijnsel zijn armen om haar heen.

‘Ik begrijp het, Papa, echt waar.’

Haar stem klonk gesmoord tegen zijn lichaam en zo bleven ze enkele minuten staan, Liesel gesmoord snikkend en Papa die haar over haar rug wreef.

Toen ze weer boven kwamen, troffen ze Mama in de keuken aan, alleen en in gedachten verzonken. Toen zij de vuile vegen van opgedroogde tranen op Liesels gezicht zag, stond ze op en wenkte het meisje bij zich. Ze trok haar tegen zich aan en sloeg een paar stevige armen om haar heen. ‘Alles gut, Saumensch?’

Ze hoefde geen antwoord te horen.

Alles was goed.

Maar ook verschrikkelijk.