HET VERBORGEN SCHETSBOEK
Een paar dagen voor kerst was er weer een luchtaanval, hoewel er geen bommen op Molching vielen. Volgens het nieuws op de radio waren de meeste bommen in het open veld terechtgekomen.
Het belangrijkste was de reactie in de schuilkelder van de Fiedlers. Zodra de laatste mensen binnen waren, begon het wachten. Iedereen keek haar verwachtingsvol aan.
Opeens klonk Papa’s stem in haar oren.
‘En als er nog meer luchtaanvallen komen, blijf dan voorlezen in de kelder.’
Liesel wachtte. Ze moest wel zeker weten dat iedereen het wilde.
Rudy sprak namens iedereen: ‘Lezen, Saumensch.’
Ze sloeg het boek open en opnieuw vonden de woorden hun weg naar alle aanwezigen in de kelder.
Nadat de sirenes iedereen toestemming hadden gegeven de kelders te verlaten, zat Liesel thuis met haar mama in de keuken. Aan Rosa Hubermanns uitdrukking was goed te zien dat ze in gedachten verzonken was en het duurde niet lang voordat ze een mes pakte en de keuken uitliep. ‘Kom eens met me mee.’
Ze liep naar de woonkamer en trok aan één kant van haar matras het laken los. In de zijkant van de matras zat een dichtgenaaide scheur. Als je niet van tevoren wist dat hij er was, zou je hem hoogstwaarschijnlijk nooit zien. Rosa knipte de scheur zorgvuldig open en stak eerst haar hand naar binnen en vervolgens bijna haar hele arm. Toen ze hem er weer uithaalde, hield ze Max Vandenburgs schetsboek in haar hand.
‘Hij zei dat ik je dit moest geven wanneer je er klaar voor was,’ zei ze. ‘Eerst wilde ik wachten tot je verjaardag. Toen heb ik het teruggebracht naar Kerstmis.’ Rosa Hubermann stond op en er lag een vreemde blik op haar gezicht. Het was niet direct trots. Misschien was het de herinnering die haar zwaar viel. Ze zei: ‘Volgens mij ben je er altijd al klaar voor geweest, Liesel. Vanaf het moment dat je hier aankwam en je vastklemde aan het hek, was het al de bedoeling dat je dit ooit zou krijgen.’
Ze legde het boek in Liesels hand.
Het omslag zag er zo uit:
DE WOORDSCHUDDER
Een kleine verzameling
gedachten
voor Liesel Meminger.
Liesel hield het voorzichtig in haar handen. Ze kon haar ogen er niet vanaf houden. ‘Dank u wel, Mama.’
Ze omhelsde haar.
Ze voelde een groot verlangen om Rosa Hubermann te vertellen dat ze van haar hield. Jammer dat ze het niet deed.
Ze wilde het boek in de kelder lezen, met het oog op de herinneringen, maar Mama wist haar ervan te overtuigen dit niet te doen. ‘Er is een reden waarom Max daar beneden ziek is geworden en ik kan je één ding vertellen, meisje, ik laat jou niet ziek worden.’
Ze las in de keuken.
De Woordschudder.
Ze werkte zich door de talloze tekeningen en verhalen en de plaatjes met bijschriften. Dingen als Rudy op een erepodium met drie gouden medailles om zijn nek. Haar met de kleur van citroenen, stond eronder geschreven. De sneeuwpop maakte zijn opwachting, evenals een lijst van de dertien cadeautjes, om nog maar te zwijgen van de verslagen van ontelbare nachten in de kelder, of bij het vuur.
Vanzelfsprekend gingen heel veel van de gedachten, schetsen en dromen over Stuttgart en Duitsland en de Führer. Ook waren er herinneringen aan Max’ familie. Hij had de verleiding toch niet kunnen weerstaan ze erbij te betrekken. Hij kon niet anders.
Toen kwam pagina 117.
Dat was waar De Woordschudder zelf ten tonele verscheen.
Het was een fabel of een sprookje. Liesel wist niet precies welke van de twee. Toen ze de beide termen dagen later opzocht in het Duden Woordenboek, slaagde ze er nog steeds niet in de twee van elkaar te onderscheiden.
Op de voorgaande pagina stond een korte boodschap.
PAGINA 116
Liesel – ik had dit verhaal bijna doorgekrast. Ik dacht dat je misschien te oud was voor zoiets, maar misschien is niemand dat wel. Ik dacht aan jou en je boeken en je woorden en toen kwam opeens dit vreemde verhaal in mijn hoofd. Ik hoop dat je er iets goeds in zult aantreffen.
Ze sloeg de bladzijde om.
1
Er was eens een vreemd klein mannetje. Hij nam
zich wat betreft zijn leven drie
belangrijke dingen voor:
* Hij ging zijn scheiding aan precies de andere kant maken als iedereen.
* Hij ging op zoek naar een klein, mal snorretje.
* Op een dag zou hij over de wereld heersen.
De jonge man zwierf een behoorlijk tijdje rond en dacht na, maakte plannen en verzon hoe hij de wereld precies ging veroveren. Op een dag had hij het opeens – het perfecte plan. Hij had een moeder zien lopen met haar kind. Ze gaf de kleine jongen een uitgebreid standje, net zolang totdat hij begon te huilen. Een paar minuten later begon ze heel zachtjes tegen hem te praten, waarna hij kalmeerde en zelfs lachte.
![](/epubstore/Z/M-Zusak/De-boekendief//images/a0000077_img_43.png)
De jonge man rende naar de vrouw toe en omhelsde haar. ‘Woorden!’ lachte hij.
‘Wat?’
Maar er kwam geen antwoord.
Hij was al weg.
Ja, de Führer besloot dat hij over de wereld zou heersen met woorden.
‘Ik zal nooit een geweer afvuren,’ zei hij. ‘Dat zal niet nodig zijn.’ Toch handelde hij niet ondoordacht. Dat moeten we hem nageven. Hij was helemaal geen domme man. Zijn eerste aanvalsplan was om de woorden in zoveel mogelijk gebieden van zijn vaderland te planten.
Hij plantte ze dag en nacht en cultiveerde ze.
Hij keek hoe ze groeiden, totdat ten slotte overal in Duitsland enorme wouden van woorden waren verrezen. Het was een natie van gecultiveerde gedachten.
2
Terwijl de woorden groeiden, plantte onze jonge Führer ook zaden om symbolen te creëren en die waren inmiddels ook aardig op weg om tot volle bloei te komen. Nu was het moment aangebroken. De Führer was er klaar voor.
Hij nodigde zijn mensen uit naar zijn eigen prachtige hart te komen, en lokte hen met zijn mooiste, lelijkste woorden, met de hand geplukt uit zijn bossen. En de mensen kwamen. Ze werden allemaal op een lopende band gezet en door een onstuitbare machine gevoerd die hen in een paar tellen een heel leven gaf. Ze kregen woorden ingegoten. De tijd verdween en ze wisten alles wat ze moesten weten. Ze werden gehypnotiseerd.
Vervolgens kregen ze hun symbolen uitgereikt en iedereen was gelukkig.
Al snel werd de vraag naar woorden en symbolen zo groot dat de wouden steeds groter werden en er dus ook veel mensen nodig waren om ze te onderhouden. Sommigen kregen de taak in de bomen te klimmen en de woorden omlaag te gooien naar degenen die beneden stonden. Vervolgens kreeg het restant van de mensen van de Führer ze rechtstreeks toegediend, om nog maar te zwijgen van diegenen die terugkwamen voor meer.
![](/epubstore/Z/M-Zusak/De-boekendief//images/a0000077_img_45.png)
De mensen die in de bomen klommen werden woordschudders genoemd.
De beste woordschudders waren diegenen die de werkelijke macht van woorden begrepen. Zij konden ook altijd het hoogst klimmen. Eén zo’n woordschudder was een klein, mager meisje. Zij was in haar hele streek bekend omdat zij wist hoe machteloos iemand kan zijn ZONDER woorden. Daarom kon ze hoger klimmen dan iedereen. Zij had passie. Zij hunkerde.
Op een dag ontmoette zij echter een man die door haar vaderland werd veracht, ook al was hij er geboren. Ze werden goede vrienden en toen de man ziek werd, liet de woordschudder één enkele traan op zijn gezicht vallen. Die traan was gemaakt van vriendschap – één enkel woord – en toen hij opdroogde werd hij een zaadje. De eerstvolgende keer dat het meisje naar het bos ging, plantte zij dat zaadje tussen de andere bomen. Zowel voor als na haar werk ging ze het altijd even water geven.
![](/epubstore/Z/M-Zusak/De-boekendief//images/a0000077_img_46.png)
![](/epubstore/Z/M-Zusak/De-boekendief//images/a0000077_img_47.png)
Eerst was er nog helemaal niets te zien, maar toen ze er op een middag na het woordschudden even naar ging kijken, was er een kleine scheut opgekomen. Ze bleef er een hele tijd naar zitten staren.
De boom groeide sneller dan alle andere bomen, totdat het de hoogste boom in het bos was. Iedereen kwam ernaar kijken. Iedereen fluisterde erover en wachtte… op de Führer.
Buiten zichzelf van woede, kondigde hij onmiddellijk aan dat de boom zou worden omgehakt. Toen baande de woordschudder zich een weg door de menigte. Zij viel op haar handen en knieën. ‘Alstublieft,’ riep zij uit, ‘u mag hem niet omhakken.’
De Führer echter was onvermurwbaar. Hij kon het zich niet veroorloven uitzonderingen te maken. Toen de woordschudder werd weggesleurd, wendde hij zich tot de man die zijn rechterhand was en zei: ‘Bijl, alsjeblieft.’
3
Op dat moment rukte de woordschudder zich los. Ze begon te rennen. Ze sprong in de boom en terwijl de Führer met zijn bijl op de stam inhakte, klom zij verder totdat ze de hoogste takken had bereikt. De stemmen en bijlslagen vervaagden. Wolken wandelden voorbij – als witte monsters met grijze harten. Bang maar koppig, bleef de woordschudder zitten. Ze wachtte tot de boom zou vallen. Maar er kwam geen beweging in de boom.
Vele uren verstreken en nog steeds slaagde de bijl van de Führer er niet in ook maar een enkele hap uit de stam te hakken. Toen hij de uitputting nabij was, gaf hij een andere man opdracht verder te gaan.
Dagen gingen voorbij.
Toen werden het weken.
Honderdzesennegentig soldaten slaagden er niet in ook maar een kerfje in de boom van de woordschudder achter te laten.
![](/epubstore/Z/M-Zusak/De-boekendief//images/a0000077_img_48.png)
‘Maar hoe moet ze nu eten?’ vroegen de mensen. ‘Hoe moet ze slapen?’
Wat ze niet wisten was dat andere woordschudders proviand in de boom gooiden en dat de woordschudder naar de lagere takken klom om het te pakken.
4
![](/epubstore/Z/M-Zusak/De-boekendief//images/a0000077_img_49.png)
Het sneeuwde. Het regende. Seizoenen kwamen en gingen. De woordschudder bleef zitten waar ze zat.
Toen ook de laatste man met de bijl het moest laten afweten, riep hij naar boven: ‘Woordschudder! Je kunt nu wel naar beneden komen! Niemand kan deze boom verslaan!’
De woordschudder, die de stem van de man maar net kon horen, antwoordde fluisterend: ‘Nee, dank u.’ Ze gaf de woorden via de takken door naar beneden.
Niemand wist hoeveel tijd er was verstreken, maar op een middag arriveerde er een nieuwe houthakker in de stad. Zijn tas leek veel te zwaar voor hem. Zijn ogen stonden vermoeid. Hij sleepte zich voort van uitputting. ‘De boom,’ vroeg hij aan de mensen. ‘Waar is de boom?’
Een hele menigte volgde hem en toen hij bij de boom aankwam, gingen de allerhoogste takken verscholen achter de wolken. De woordschudder hoorde de mensen roepen dat er een nieuwe houthakker was gearriveerd om een eind te maken aan haar wake.
Ze komt toch niet naar beneden,’ zeiden de mensen, ‘voor niemand.’
Zij wisten niet wie de man met de bijl was en ze wisten ook niet dat hij zich nergens door zou laten afschrikken.
Hij maakte zijn tas open en haalde er iets veel kleiners uit dan een bijl.
![](/epubstore/Z/M-Zusak/De-boekendief//images/a0000077_img_50.png)
De mensen begonnen te lachen. ‘Je kunt toch geen boom omhakken met een oude hamer!’
De jonge man luisterde niet. Hij zocht in zijn tas naar een paar spijkers. Hij stak er drie in mijn mond en probeerde een vierde in de boom te hameren. De onderste takken zaten al ontzettend hoog en hij schatte in dat hij vier spijkers als voetsteun nodig had om ze te kunnen bereiken.‘
Moet je die halvegare zien,’ lachte een van de toekijkende mannen. ‘Niemand kan – ’De man zweeg.
5
De eerste spijker werd in de boom geslagen en bleef na vijf tikken stevig zitten. Toen ging de tweede erin en begon de jonge man te klimmen.
Tegen de tijd dat hij de vierde erin had getikt had hij de takken bereikt en kon hij verder klimmen. Even kwam hij in de verleiding om iets te roepen, maar hij besloot het toch maar niet te doen.
Het leek een kilometers hoge klim. Hij deed er vele uren over om de hoogste takken te bereiken en toen hij er was zag hij dat de woordschudder lag te slapen in haar dekens en de wolken.
Hij bleef minutenlang naar haar zitten kijken.
De zon verwarmde het bewolkte bladerdak.
![](/epubstore/Z/M-Zusak/De-boekendief//images/a0000077_img_52.png)
![](/epubstore/Z/M-Zusak/De-boekendief//images/a0000077_img_53.png)
Toen raakte hij haar arm aan en werd de woordschudder wakker. Ze wreef in haar ogen en na hem een hele tijd te hebben aangekeken zei ze: ‘Ben jij het echt?’
Was het van jouw wang, dacht ze, dat ik het zaadje heb genomen?
De man knikte.
Zijn hart maakte een vreugdesprongetje en hij hield
zich nog wat steviger vast aan de
takken. ‘Ja, ik ben het.’
6
Samen bleven ze in de top van de boom
zitten. Toen de wolken verdwenen, konden ze
het hele bos zien.
![](/epubstore/Z/M-Zusak/De-boekendief//images/a0000077_img_54.png)
Het hield niet op met groeien,’ zei ze tegen hem.
Maar dit ook niet.’ De jonge man keek naar de tak die hij vasthield.
Toen ze genoeg hadden gekeken en gepraat, klauterden ze naar beneden. De dekens en de rest van het eten lieten ze achter.
De mensen konden hun ogen niet geloven, en op het moment dat de woordschudder en de jonge man weer voet op de wereld zetten, begon de boom eindelijk de sporen van de bijlslagen te tonen. Overal verschenen kapotte plekken. Er sprongen inkepingen in de stam en de aarde begon te beven.
Hij gaat vallen,’ riep een jonge vrouw. ‘De boom gaat vallen!’
Langzaam, in al zijn kilometers en kilometers hoogte, begon de boom van de woordschudder over te hellen. Kreunend werd hij naar de grond getrokken. De wereld schudde en toen alles weer rustig was, lag de boom languit tussen de rest van de bomen.
De woordschudder en de jonge man klommen boven op de horizontaal liggende stam. Ze begonnen tussen de takken door te lopen. Toen ze omkeken, zagen ze dat de meeste toeschouwers weer terugkeerden naar hun eigen plekken. Hier. Daar. In het bos.
Maar terwijl zij steeds verder liepen, bleven ze een paar keer staan om te luisteren. Achter zich meenden ze stemmen en woorden te horen, op de boom van de woordschudder.
![](/epubstore/Z/M-Zusak/De-boekendief//images/a0000077_img_55.png)
Liesel bleef nog een hele tijd aan de keukentafel zitten en vroeg zich af waar Max Vandenburg was, in dat heel grote bos. Om haar heen legde het licht zich te ruste. Ze viel in slaap. Mama zei dat ze naar bed moest gaan en dat deed ze, met Max’ schetsboek tegen zich aangedrukt.
Pas uren later, toen ze wakker werd, wist ze opeens het antwoord op haar vraag. ‘Natuurlijk,’ fluisterde ze. ‘Natuurlijk. Ik weet waar hij is’, en ze viel weer in slaap.
Ze droomde van de boom.