DE ARISCHE WINKELIERSTER
Ze stonden voor de winkel van Frau Diller, tegen de witgepleis terde muur.
Liesel Meminger had een lollie in haar mond.
De zon scheen in haar ogen.
Ondanks deze problemen lukte het haar toch om te praten en ruzie te maken.
NOG EEN GESPREK
TUSSEN
RUDY EN LIESEL
‘Schiet eens op, Saumensch, dat zijn er al
tien.’
‘Nietes, het zijn er nog maar acht – ik heb er nog twee
te gaan.’
‘Schiet dan eens op. Ik zei toch dat we beter
een mes hadden kunnen halen om hem in tweeën
te zagen…
Toe nou, dat waren er weer twee.’
‘Goed dan. Hier. En stik er niet in.’
‘Zie ik eruit als een idioot?’
Een korte stilte.
‘Lekker, hè?’
‘Nou en of, Saumensch.’
Eind augustus, toen de zomer bijna was afgelopen, hadden ze een pfennig op straat gevonden. Pure opwinding.
Hij lag half verrot tussen wat viezigheid, op de was- en strijkroute. Een enkele roestige munt.
‘Kijk daar eens!’
Rudy stortte zich erop. De opwinding deed bijna zeer toen ze terugrenden naar de winkel van Frau Diller, zonder er zelfs maar bij stil te staan dat één enkele pfennig misschien niet genoeg zou zijn. Ze stormden naar binnen en stonden voor de arische winkelierster, die hen minachtend aankeek.
‘Ik wacht,’ zei ze. Haar haar zat in een knot op haar achterhoofd en haar zwarte jurk zat strak om haar lichaam. Vanaf de muur hield de ingelijste foto van de Führer de wacht.
‘Heil Hitler,’ begon Rudy.
‘Heil Hitler,’ antwoordde zij, zich tot haar volle lengte oprichtend achter de toonbank. ‘En jij?’ Ze wierp een woedende blik op Liesel, die haar prompt haar eigen ‘heil Hitler’ gaf.
Rudy wist niet hoe snel hij het geldstuk uit zijn zak moest opdiepen om het vastberaden op de toonbank te leggen. Hij keek Frau Diller recht in haar bebrilde ogen en zei: ‘Gemengde lolly’s, alstublieft.’
Frau Diller glimlachte. Haar tanden vochten om ruimte in haar mond en haar onverwachte vriendelijkheid zorgde ervoor dat Rudy en Liesel ook lachten. Maar niet erg lang.
Ze bukte zich, rommelde wat onder de toonbank en keek hen weer aan. ‘Hier,’ zei ze, een enkele lolly op de toonbank gooiend. ‘Meng hem zelf maar.’
Buiten haalden ze het papiertje eraf en probeerden hem doormidden te bijten, maar de suiker was net glas. Veel te hard, zelfs voor Rudy’s roofdierachtige kaken. In plaats daarvan moesten ze dus om de beurt sabbelen totdat hij op was. Tien keer sabbelen voor Rudy. Tien voor Liesel. Om de beurt.
‘Dit,’ verklaarde Rudy op een gegeven moment, met een grijns vol lollytanden, ‘is het goede leven’, en Liesel was het hartgrondig met hem eens. Tegen de tijd dat ze hem op hadden, waren allebei hun monden overdreven rood en toen ze naar huis liepen herinnerden ze elkaar eraan om naar de straat te blijven kijken, want stel je voor dat ze nog een muntstuk vonden.
Natuurlijk vonden ze niets meer. Zoveel geluk heeft iemand niet eens in een jaar, laat staan op een enkele middag.
Toch liepen ze met rode tongen en tanden opgewekt de hele straat af te zoeken.
Het was een fantastische dag geweest en nazi-Duitsland was een geweldige plek om te leven.