DE WEG NAAR HUIS

Mein Kampf.

Het boek dat de Führer zelf had geschreven.

Het was het derde belangrijke boek dat Liesel Meminger bereikte, alleen had zij het ditmaal niet gestolen. Het boek dook misschien een uur nadat Liesel na haar verplichte nachtmerrie weer in slaap was gesukkeld op in Himmelstraat 33.

Sommigen zouden het misschien een wonder noemen dat zij dat boek ooit in haar bezit had gehad.

De reis van het boek begon op weg naar huis, op de avond van het vuur.

Ze waren bijna halverwege toen Liesel het niet langer uithield. Ze boog zich voorover en haalde het rokende boek uit haar blouse, waarna ze het schaapachtig van de ene hand in de andere liet vallen.

Toen het voldoende was afgekoeld, stonden ze er samen een ogenblik naar te kijken, in afwachting van de woorden.

Papa: ‘Hoe zou je dat verdomme willen noemen?’

Hij stak zijn hand uit en pakte Het Schouderophalen van haar af. Er hoefde niets te worden uitgelegd. Het was wel duidelijk dat het meisje het uit het vuur had gestolen. Het boek was heet en nat, blauw en rood – beschaamd – en Hans Hubermann sloeg het open. Bladzijde achtendertig en negenendertig. ‘Nog een boek?’

Liesel wreef over haar ribben.

Ja.

Nog een boek.

‘Het ziet ernaar uit,’ suggereerde Papa, ‘dat ik geen sigaretten meer hoef te ruilen, denk je wel? Niet nu jij die dingen sneller steelt dan ik ze kan kopen.’

Liesel zei niets. Misschien drong het nu voor het eerst tot haar door dat criminaliteit het beste voor zichzelf sprak. Onbetwistbaar.

Papa las de titel, zich waarschijnlijk afvragend wat voor soort dreiging dit boek vormde voor de harten en geesten van het Duitse volk. Hij gaf het terug. Toen gebeurde er iets.

‘Jezus, Maria en Jozef.’ Elk woord helde steil af. Het brak af en vormde het volgende.

De misdadiger kon zich niet langer bedwingen. ‘Wat, Papa? Wat is er?’

‘Natuurlijk.’

Net als de meeste mensen in de greep van een openbaring, stond Hans Hubermann er een beetje versuft bij. De volgende woorden zouden óf worden geschreeuwd, óf er niet in slagen zijn mond te verlaten. Ook was de kans groot dat ze een herhaling zouden zijn van wat hij het laatst had gezegd, enkele ogenblikken eerder.

‘Natuurlijk.’

Ditmaal klonk zijn stem als een vuist waarmee op tafel werd geslagen.

De man zag iets. Hij volgde het heel snel van de ene kant naar de andere, net als bij een wedstrijd, maar het was te hoog en te ver weg voor Liesel om het ook te kunnen zien. Ze smeekte hem. ‘Toe, Papa, wat is er nou?’ Ze was bang dat hij Mama van het boek zou vertellen. Zoals dat gaat bij mensen, draaide alles om haar. ‘Gaat u het vertellen?’

‘Sorry?’

‘U weet wel. Gaat u het Mama vertellen?’

Hans Hubermann, groot en heel ver weg, stond nog steeds te kijken. ‘Wat?’

Ze hield het boek omhoog. ‘Dit.’ Ze hield het vast alsof ze met een pistool zwaaide.

Papa keek haar niet-begrijpend aan. ‘Waarom zou ik dat doen?’

Ze haatte zulke vragen. Ze dwongen haar iets akeligs toe te geven en haar eigen slechte, diefachtige karakter bloot te geven. ‘Omdat ik weer heb gestolen.’

Papa hurkte een ogenblik bij haar neer, richtte zich toen weer op en legde zijn hand op haar hoofd. Hij streelde met zijn ruwe, lange vingers haar haren en zei: ‘Natuurlijk niet, Liesel. Wees maar niet bang.’

‘Wat gaat u dan doen?’

Dat was de vraag.

Wat voor wonderbaarlijke daad ging Hans Hubermann uit de ijle lucht van de Münchenstraat plukken?

Voordat ik je dat laat zien, lijkt het me beter om eerst eens te kijken wat hij vlak voor zijn besluit allemaal zag.

PAPAS SNELLE VISIOENEN

Eerst ziet hij de boeken van het meisje:
Het Doodgravershandboek
, Faust de Hond,
De Vuurtoren en nu Het Schouderophalen.
Daarna een keuken en een geërgerde Hans
Junior die naar die boeken kijkt op de tafel
waaraan het meisje vaak zit te lezen. Hij zegt:
‘En wat voor rotzooi zit dit kind te lezen?’
Zijn zoon herhaalt de vraag drie keer,
waarna hij zijn suggestie doet voor
meer geschikte leesstof.

‘Luister, Liesel.’ Papa sloeg zijn arm om haar heen en samen liepen ze verder. ‘Dit is ons geheim, dit boek. We zullen het ’s nachts lezen, of in de kelder, net als de andere – maar je moet me wel iets beloven.’

‘Wat u maar wilt, Papa.’

De avond was rustig en stil. Alles luisterde. ‘Als ik je ooit vraag een geheim voor me te bewaren, dan doe je dat.’

‘Dat beloof ik.’

‘Mooi zo. Kom, laten we gaan. Als we nog later thuiskomen vermoordt Mama ons en dat moeten we niet hebben, vind je wel? En geen boeken meer stelen, hè?’

Liesel lachte.

Wat ze pas veel later te weten kwam was dat haar pleegvader er in de loop van de volgende paar dagen in was geslaagd weer wat sigaretten te ruilen voor een ander boek, alleen was het ditmaal niet voor haar. Hij klopte aan bij het kantoor van de nazipartij in Molching en maakte van de gelegenheid gebruik om te vragen hoe het met de aanvraag voor zijn lidmaatschap zat. Nadat dit was besproken, gaf hij hun het laatste beetje geld wat hij nog had en een stuk of tien sigaretten. In ruil daarvoor ontving hij een beduimeld exemplaar van Mein Kampf.

‘Veel plezier met lezen,’ zei een van de partijleden.

‘Bedankt,’ knikte Hans.

Vanaf de straat kon hij de mannen binnen nog horen praten. Met name een van de stemmen klonk heel erg duidelijk. ‘Die wordt nooit toegelaten als lid,’ zei hij, ‘al koopt hij honderd exemplaren van Mein Kampf.’ Iedereen was het met hem eens.

Hans hield het boek in zijn rechterhand en dacht aan geld voor postzegels, een sigaretloos bestaan en de pleegdochter die hem op dit briljante idee had gebracht.

‘Bedankt,’ zei hij nogmaals, waarop een voorbijganger hem vroeg wat hij zei.

Met een innemendheid die typerend voor hem was, antwoordde Hans: ‘Niets, beste man, helemaal niets. Heil Hitler,’ en hij liep de Münchenstraat in, met de pagina’s van de Führer onder zijn arm.

Er moet op dat moment sprake zijn geweest van behoorlijk gemengde gevoelens, want Hans Hubermann had zijn idee niet alleen aan Liesel te danken, maar ook aan zijn zoon. Was hij toen al bang dat hij hem nooit meer zou zien? Aan de andere kant genoot hij ook van het heerlijke gevoel van een goed idee en durfde hij nog niet stil te staan bij problemen, valkuilen en gevaarlijke absurditeiten. Voorlopig was het idee genoeg. Het was onverwoestbaar. Het omzetten in realiteit, tja, dat was weer een heel ander verhaal. Voorlopig laten we hem er maar even van genieten.

Laten we hem zeven maanden geven.

Daarna komen we hem halen.

Reken maar dat we hem komen halen.