DE SLAPER
Max Vandenburg sliep drie hele dagen aan één stuk door.
In bepaalde fragmenten van die slaap keek Liesel naar hem. Je zou kunnen zeggen dat het tegen de derde dag een obsessie voor haar werd om telkens even te controleren of hij nog wel ademde. Ze was nu in staat zijn levenstekenen te interpreteren, aan de hand van het bewegen van zijn lippen, zijn groeiende baard en de plukjes haar die nauwelijks zichtbaar heen en weer gingen wanneer zijn hoofd een beweging maakte in zijn droomtoestand.
Vaak, wanneer ze zo boven hem stond, kwam de gênante gedachte bij haar op dat hij zojuist wakker was geworden en dat zijn ogen opeens open zouden gaan om haar aan te kijken – om te kijken hoe zij naar hem keek. De gedachte dat hij haar zou kunnen betrappen kwelde haar, maar moedigde haar tegelijkertijd ook aan. Ze was er bang voor. Ze wilde het graag. Pas wanneer Mama haar riep kon ze zichzelf van hem losscheuren, tegelijk opgelucht en teleurgesteld dat zij er niet bij zou zijn wanneer hij wakker werd.
Tegen het einde van de slaapmarathon zei hij af en toe iets.
Een opsomming van gemompelde namen. Een checklist.
Isaac. Tante Ruth. Sarah. Mama. Walter. Hitler.
Familie. Vriend. Vijand.
Ze lagen allemaal met hem onder de dekens en op een gegeven moment leek hij met zichzelf te worstelen. ‘Nein,’ fluisterde hij. Het werd tot zeven keer toe herhaald. ‘Nee.’
Liesel stond zo vaak naar hem te kijken dat de overeenkomsten tussen haar en deze vreemdeling haar begonnen op te vallen. Zij hadden allebei voor opschudding gezorgd door hun komst in de Himmelstraat. Ze nachtmerrieden allebei.
Toen het moment dan eindelijk was aangebroken, ontwaakte hij met een akelig gevoel van desoriëntatie. Na zijn ogen ging meteen zijn mond open en schoot hij overeind.
‘Ai!’
Een flard stem ontsnapte uit zijn mond.
Toen hij het meisjesgezicht zag dat ondersteboven boven hem hing, was er even een angstig moment van onbekendheid en het zoeken naar herinnering – om exact te bepalen waar hij zich op dat moment bevond en hoeveel tijd er verstreken was. Na een paar tellen slaagde hij erin op zijn hoofd te krabben (geritsel van brandhout) en keek hij haar aan. Zijn bewegingen waren houterig en nu ze eenmaal open waren, bleken zijn ogen bruin en omfloerst te zijn. Dik en zwaar.
In een reflex deinsde Liesel achteruit.
Ze was te traag.
De vreemdeling stak zijn arm uit en pakte haar met zijn bedwarme hand bij haar onderarm.
‘Alsjeblieft.’
Zijn stem hield haar ook vast, alsof er vingernagels aan zaten. Hij drukte ze in haar vlees.
‘Papa!’ Heel hard.
‘Alsjeblieft!’ Zacht.
Het was laat in de middag, grijs en schitterend, maar het enige licht dat door het raam in de kamer viel was grauw. Meer kwam er niet door de gordijnen heen. Als je optimistisch van aard bent, moet je maar denken dat het bronskleurig was.
Toen Papa binnenkwam, bleef hij eerst even in de deuropening staan kijken naar Max Vandenburgs grijpende vingers en zijn wanhopige gezicht. Beide hielden Liesels arm vast. ‘Ik zie dat jullie hebben kennisgemaakt,’ zei hij.