DE SCHMUNZELER

Een paar minuten later werd er weer op de deur geklopt.

‘Goeie god, daar zal je er nog een hebben!’

De angst keerde onmiddellijk terug. Max werd weer verborgen.

Rosa liep de keldertrap op, maar toen ze de deur opende, waren het niet de nazi’s. Het was niemand minder dan Rudy Steiner. Daar stond hij met zijn gele haar en vol goede bedoelingen. ‘Ik kwam alleen even kijken hoe het met Liesel is.’

Toen ze zijn stem hoorde, liep Liesel de trap op. ‘Deze neem ik wel voor mijn rekening.’

‘Haar vriendje,’ merkte Papa op tegen de verfblikken. Hij blies een mondvol rook uit.

‘Hij is mijn vriendje niet,’ protesteerde Liesel, maar ze was niet geïrriteerd. Dat was onmogelijk nadat ze net door het oog van de naald waren gekropen. ‘Ik ga alleen naar boven omdat Mama me nu elk moment kan roepen.’

‘Liesel!’

Ze stond op de vijfde tree. ‘Ziet u wel?’

Toen ze bij de deur aankwam, stond Rudy van de ene voet op de andere te wiebelen. ‘Ik kom alleen even kijken – ’ Hij zweeg. ‘Wat ruik ik?’ Hij snoof. ‘Heb jij zitten roken?’

‘O. Ik zat daar met Papa.’

‘Heb jij sigaretten? Misschien kunnen we er een paar verkopen.’

Hier had Liesel geen zin in. Ze sprak zo zachtjes dat Mama haar niet kon verstaan. ‘Ik steel niet van mijn papa.’

‘Maar wel van bepaalde andere plekken.’

‘Kan je misschien nog iets harder praten?’

Rudy schmunzelde. ‘Zie je nu wat stelen met je doet? Je bent meteen ongerust.’

‘Alsof jij nog nooit wat hebt gepikt.’

‘Ja, maar jij ruikt ernaar.’ Rudy begon nu goed op dreef te komen. ‘Misschien is dat helemaal geen sigarettenrook.’ Hij boog zich wat dichter naar haar toe en lachte. ‘Jij stinkt naar de misdaad. Ik zou maar eens in bad gaan.’ Hij riep over zijn schouder naar Tommy Müller. ‘Hé, Tommy, moet je eens komen ruiken!’

‘Wat zei je?’ Typisch Tommy. ‘Ik versta je niet!’

Rudy schudde zijn hoofd in Liesels richting. ‘Je hebt ook niks aan hem.’

Ze begon de deur dicht te doen. ‘Duvel op, Saukerl, jij bent wel het laatste waaraan ik nu behoefte heb.’

Heel tevreden met zichzelf liep Rudy terug naar de straat. Bij de brievenbus leek hij zich opeens te herinneren wat hij al die tijd had willen vragen. Hij liep een eindje terug. ‘Alles gut, Saumensch? Met je verwonding, bedoel ik.’

Het was juni. Het was Duitsland. De dingen stonden op het punt om in verval te raken.

Liesel was zich hier niet van bewust. Voor haar was het belangrijk dat de jood in de kelder niet was gevonden. Dat haar pleegouders niet waren opgepakt en dat zij zelf veel aan beide zaken had bijgedragen.

‘Prima,’ zei ze en ze had het niet over een voetbalblessure.

Met haar ging het goed.