Aanvankelijk leek het alsof Matt gewoon een andere manier zocht om naar huis te komen. Nadat hij ruim drieëntwintig frustrerende minuten in een file had gestaan die centimeter voor centimeter vooruitkroop, maakte hij abrupt rechtsomkeert en reed snel weg in de tegenovergestelde richting. Nu zou hij binnen de kortste keren rechts afslaan en dat vervolgens twee keer herhalen, zodat hij weer de goede kant op ging om naar huis te komen. Maar dat deed hij niet. Hij maakte de afstand tussen hemzelf en Star Street alleen maar groter en het duurde niet lang tot hij langs de rivier reed, op weg naar de haven. Daarna verliet hij de kade en zigzagde door straten die steeds smaller werden, tot hij uiteindelijk over kinderkopjes hobbelde.
Hij zette de auto op de eerste de beste plek die hij zag, zonder zich druk te maken over de dubbele gele streep. Wat hem betrof, mochten ze hem meteen een wielklem geven, dat interesseerde hem niets. Hij liep door naar zijn uitkijkpost bij No Brainer Technology.
Er gingen nog eens zevenentwintig minuten voorbij voordat de slungelige, onverzorgde vent opdook die zoveel op een dichter leek. Toen hij de trap af holde, zakte zijn spijkerbroek bijna van zijn lijf, zijn haar hing in zijn ogen en zijn bruine tweed jasje zag eruit alsof het net was opgevist uit een moeras, waarin het ruim een eeuw had liggen sluimeren. Hij liep achter een lang, slank meisje aan, met een aantrekkelijke spleet tussen haar voortanden. ‘Wacht even!’ riep hij terwijl hij zijn hand op haar schouder legde om haar tegen te houden. ‘Wacht even, Steffi…’
Een golf van woede welde op in Matt, alsof de sluizen waren opengezet.
Wacht eens heel even, ik ken die dichterlijk uitziende vent toch uit het geheugen van Maeve! Dat is…
‘David!’
Ja, David. Maeves oude vriendje van vóór Matt. Maeve staat me pas de laatste tijd toe om tot haar door te dringen en toegang te krijgen tot alle bijzonderheden van haar verleden.
‘David!’ De stem van het meisje met de spleet tussen haar tanden bereikte Matt aan de overkant van de straat. ‘Ik schrik me dood van je!’
David zei iets wat Matt niet kon verstaan. Daarna sloeg hij zijn arm om haar middel, trok haar naar zich toe en begon enthousiast met haar te vrijen.
Dus hij had weer een vriendin, dacht Matt. Ze leek een hartstikke leuke meid en ze maakten een gelukkige indruk. En het mooie was dat hij zo naar ze toe kon lopen – dat zou hem hooguit zeven of acht stappen kosten – om alles met een paar welgekozen zinnen voor hen te verpesten. Hij zou dat leuke meisje een paar dingen over David kunnen vertellen die ervoor zouden zorgen dat ze zich met een noodgang uit de voeten zou maken.
Hij zette zichzelf schrap voordat hij in beweging kwam, hij moest eerst de spieren in zijn voeten en zijn kuiten spannen om als een granaat in hun leven in te slaan – vooruit, nu dan – en toen ging het loos. Hij liep vastberaden naar hen toe, maar David zag hem aankomen. Hij leek op een dier dat onheil rook en hij straalde iets uit waarvan Matt hoopte dat het angst zou zijn. Maar Matt negeerde hem en richtte zijn aandacht volledig op het meisje. ‘Ik moet je iets vertellen.’
Ze deinsde achteruit en hij besefte dat zijn gespannen houding haar bang maakte. ‘Hoor eens, het spijt me, maar… Steffi, is het niet?’ Ze knikte angstig en hij slikte alsof dat de wanhoop zou indammen. ‘Ik ben Matt Geary.’
‘De man van Maeve?’ vroeg Steffi.
Dat was het laatste wat Matt had verwacht. ‘Weet je dan wie ik ben?’ vroeg hij ongelovig.
‘Dat heeft David me verteld.’
Matt draaide zich om en keek David aan, die hem op een zelfvoldane grijns trakteerde, voordat hij zich weer tot Steffi wendde. ‘Maar hij heeft je de waarheid niet verteld.’
‘Ik heb haar de waarheid wel verteld.’
Matt negeerde hem. ‘Luister, Steffi, luister alsjeblieft naar me…’
‘Hé,’ zei David. ‘Je kunt niet zomaar hier op komen dagen om mij te… Dat soort dingen is bij de wet verboden.’
Bij de wet. Bij de wet. Dat was de genadeklap voor Matt. In-eens vloeide alles uit hem weg, zelfs het laatste restantje wilskracht, zodat hij achterbleef met zo’n hol gevoel vanbinnen dat het gewoon onmenselijk leek.
Hij strompelde weg alsof hij lichamelijk geslagen was. En ondertussen schreeuwde David hem na: ‘Zorg nou eerst maar eens dat je jezelf weer in de hand krijgt. Toon eens wat zelfrespect, man, en zet het verdomme eindelijk eens van je af.’
Conall tuurde door het vliegtuigraampje naar beneden, zonder de huizen van Dublin te zien die onder hem langs gleden. Hij had eindelijk de reden gevonden voor het onbehaaglijke gevoel dat hem de afgelopen tien dagen zo dwars had gezeten.
Hij had zich van de Cambodjaanse vestiging moeten ontdoen. Die was niet alleen waanzinnig inefficiënt, maar ook zo corrupt als de pest en afhankelijk van een stuitende plaatselijke infrastructuur.
Die ene vergissing had ontelbare problemen veroorzaakt die op hun beurt weer aanleiding hadden gegeven tot allerlei gebeurtenissen die als vallende dominostenen uitgewaaierd waren om uiteindelijk uit te monden in puur knoeiwerk.
Conall werd in zijn bedrijfstak juist geroemd vanwege de soepele, chirurgische manier waarop hij zijn werk deed. Als hij een bedrijf overhoophaalde en vervolgens weer in elkaar zette, waren de littekens meestal binnen de kortste keren verdwenen en algauw leek de strakke, nieuwe aanpak de enige manier waarop het kon functioneren. En dan geloofde niemand meer dat de oude, uitgelubberde configuratie ooit had bestaan, laat staan dat ermee te werken viel.
Maar dit keer was het anders gegaan. Wat hem voortdurend door het hoofd had gespeeld was dat dit ingekrompen bedrijf gewoon niet overtuigend overkwam. Hij voelde zich als een plastisch chirurg die een borstverkleining had uitgevoerd en vervolgens vergeten was om de tepels er weer op te naaien.
Hij had persoonlijke motieven laten meewegen in plaats van zich tot praktische te beperken. Hij had willen voorkomen dat die Cambodjaanse directeuren de lik in zouden draaien en die bedenkingen hadden de heldere gedachtestroom verstoord die zijn grootste talent was. Hij had uiteindelijk wel een oplossing gevonden, maar nu de klus erop zat en hij bijna thuis was, werd hij geplaagd door een vervelend idee.
Hij had… hij moest het woord gewoon proeven, omdat het voor hem volkomen nieuw was… hij had gefááld.
Gefaald. Niemand had iets in de gaten gehad en zijn opdracht-gevers in Milaan leken tevreden genoeg, maar Conall zelf wist het maar al te goed. En uiteindelijk zou het ook bekend worden. Conall Hathaway heeft het niet meer. Hij is te oud. Opgebrand. Niet langer betrouwbaar.
Zijn maag kromp samen. Het gevoel dat je gefaald had, was even erg als hij altijd had gevreesd, maar hij had zijn leven lang geweten dat zijn inzicht hem vroeg of laat in de steek zou laten. Het was de reden waarom hij zo fanatiek aan zijn carrière had gewerkt. Hij had de ene klus na de andere aangenomen met de bedoeling de ene triomf na de andere te behalen en er zeker van te zijn dat als zijn succes hem een keer in de steek zou laten, hij toch nog steeds op een fabelachtig succespercentage kon bogen. Hij wist dat hij, nu het eenmaal was gebeurd, opnieuw zou kunnen falen. Precies zoals je instinctief wist dat een vliegtuig begon te dalen voordat de piloot met die mededeling kwam. Zijn reeks van successen was doorbroken, wat hem het irrationele, bijgelovige gevoel gaf dat zijn leven ook een andere richting in was geslagen en dat hem niets anders overbleef dan daar gehoor aan te geven.
Aanpassen! Aanpassen, aanpassen! Iets anders kon hij niet doen, hij moest zich aanpassen om te overleven. En meteen drong er nog iets anders tot hem door. Hij wilde – of liever, hij had behoefte aan – iemand die hem bij zijn werk assisteerde. Nu de klus erop zat en hij bijna thuis was, durfde hij wel te bekennen hoe moeilijk die hem was gevallen. Al die vliegreizen, dat gehol van de ene tijdzone naar de andere, het gebrek aan slaap, de overdosis informatie… Hij was de laatste drie weken te vaak overvallen door het ijskoude besef dat hij het niet meer aankon. Nu moest hij wel toegeven dat hij elke overname angstaanjagend vond, daarom was hij er ook zo goed in geweest – de angst was zo groot dat er steeds een hele lading adrenaline vrijkwam – maar dit keer was toch anders geweest. Het was waanzin om het in zijn eentje aan te pakken, een karwei van dat formaat had meerdere Conalls nodig gehad.
Een plaatsvervanger. Ja ja, het hoge woord was eruit. Hij had een plaatsvervanger nodig. Iemand met wie hij de hoeveelheid werk kon delen, met wie hij ruggenspraak kon houden, die een deel van de verantwoordelijkheid over kon nemen. Hij besefte dat hij zelfs al een paar kandidaten op het oog had, mensen die jonger waren dan hij en misschien nog wel meedogenlozer dan hij op zijn hoogtepunt was geweest, en hij zat zich nu al af te vragen op wie zijn keuze zou vallen. Maar waarom zou hij zich tot één assistent beperken? Hij kon er net zo goed twee nemen, of een heel stel, mensen met grensverleggende ideeën. Samen zouden ze geweldig zijn.
Maar hoe effectiever zij waren, des te meer dat inhield dat Conall Hathaway, de eenzame puinruimer, niet langer bestond. Die persoon was niet meer. Wat de toekomst ook zou brengen, zelfs als daar geen wanklank bij zat, hij zou altijd een mislukkeling blijven.
Hoe zou dat voelen, vroeg hij zich passief af. Om een mislukkeling te zijn. Zou hij, om aan zijn adrenalinebehoefte te voldoen, nu ineens aan bergbeklimmen moeten gaan doen, of aan allerlei extreme sporten, zoals al die lui van het zuidelijk halfrond? Goeie god, nee. In gedachten zag hij al hoe hij samen met Jesse in de Float een wedstrijdje adem inhouden onder water ging doen en toen moest hij ineens aan Lydia denken. Goddank. Zij was al extreem genoeg.
Het vliegtuig was eindelijk geland. Conall maakte zijn riem los en zette zijn telefoon aan nog voor de mededeling kwam dat het geoorloofd was. Hij mocht dan vergeten zijn om de tepels er weer op te naaien, maar hij zou zich nooit aan hun stomme regeltjes houden.
Hij stond op en rekte zich eens lekker uit, waarbij hij eigenlijk hoopte dat de steward hem terecht zou wijzen, en toetste toen Lydia’s nummer in.
‘Ik ben weer thuis. Mijn bed, over drie kwartier.’
‘Als je me wilt, kom je me maar halen. Ik heb de hele dag achter het stuur gezeten.’
Tussen ons gezegd en gezwegen ben ik dolblij dat hij weer in het land is, vooral omdat Andrei kennelijk niet langer in aanmerking komt. Ik heb plannen voor Hathaway. O ja, grote plannen.
Ze kon er zelfs op hardlopen. Twaalf centimeter – hoewel ze moest toegeven dat ze een plateauzool van twee centimeter hadden, waardoor de hoek iets minder steil was, maar toch – en ze liep niet alleen snel, ze holde gewoon. Dat speelde lang niet iedere vrouw klaar, zeker niet iedere vrouw van over de veertig, maar het was erg handig als je het kon, want nu was ze eigenlijk veel te laat. Ze was erin geslaagd om Fionn weer op te vrolijken, dus nu was ze op weg naar huis om een cocktailjurkje aan te trekken en dan moest ze meteen met een noodgang naar de andere kant van de stad voor een feestje van de Amerikaanse ambassade. Ze gingen nog steeds naar elk feest waarvoor ze een uitnodiging kregen, omdat zij pertinent weigerde om aan de toekomst te denken en vastbesloten was om zich tot de laatste snik – wanneer dat ook mocht zijn – te blijven amuseren. Maar al dat uitgaan kostte heel wat tijd en ze was al laat geweest toen ze van kantoor ging. En daarna was ze nog even melk gaan halen en had de verleiding van een drogist niet kunnen weerstaan. En ze had ook echt ijzerpillen nodig gehad (ze hield dit tempo niet langer vol zonder íéts te gebruiken), maar ze had zich naar de nagelafdeling laten lokken en daar was ze in trance geraakt. Ze hadden echt geweldig spul daar, fantastisch gewoon, dus ze had heel wat tijd verspild, maar nu was ze dan eindelijk thuis en…
‘Conall!’ O, mijn god, het was Conall. Hathaway. Voor de deur van Star Street 66. En hij leek wel een reus. Ze had hem in geen tijden gezien.
Hij reageerde net zo geschrokken als zij. ‘Katie?’
‘Conall.’
‘En jij… bent gewoon een puinhoop.’ Zijn pak was gekreukeld en zijn haar leek nergens op.
‘Ik kom net terug van de Filippijnen.’
‘Dus alles is nog steeds hetzelfde.’ Ze stopte haar sleutel in het slot. ‘Kan ik… wil je dat ik je binnenlaat?’
‘Ik wacht op… eh…’
‘Lydia?’
‘Ja, ze komt eraan.’
‘Is ze jouw…’ Katie ging heel voorzichtig te werk, alsof ze een kapotte oude brug over moest waarvan de verrotte planken het ieder moment konden begeven. ‘Is ze jouw vriendin?’
‘Eh… ja.’
Zie je nou wel, dacht Katie. Het hoge woord was eruit en het deed haar niets. Ze was niet in een diepe afgrond gevallen, eigenlijk had ze helemaal niets gevoeld. Fionn was toch wel een geweldige pijnstiller. Beter dan al die dingen die verkocht werden. Hij zou eigenlijk een vergunning aan moeten vragen, dan zou hij een fortuin kunnen verdienen.
‘En…’ zei Conall, ‘ik heb gehoord dat jij en – Fionn heet hij toch? – ook een stel vormen?’
‘Ja, dat klopt. Maar goed, ik moet ervandoor. Ik ben al laat.’
‘En gaat het goed met hem?’
Lieve hemel, die Conall, wat wilde hij toch altijd graag haantje-de-voorste zijn. Wat verwachtte hij nou dat ze zou zeggen? Niemand kan zo goed zijn als jij, Conall? Want dat was niet waar. Fionn wel. Ze haalde zonder iets te zeggen haar schouders op en liep door.
Slippers, douchemutsen, zeepjes, bonbons die als slaapmutsje moesten dienen, pennen… het was een hoorn des overvloeds gevuld met mooie dingen uit Conalls hotelkamers.
‘Dit is goed spul, Hathaway.’
‘Graag gedaan.’ Met een handig gebaar haakte hij Lydia’s beha open. Hij had haar al bijna helemaal uitgekleed terwijl zij alleen maar aandacht had voor haar doos vol presentjes.
‘O!’ Een kreet van verrukking. Douchegel van Molton Brown. Stukken beter dan die troep van een huismerk, dat er ook bijzat.
Conall lachte en beet eerst zacht in haar rechtertepel en vervolgens in haar linker. ‘Je vindt het fijn, hè? Dat verwennen.’
‘Mmmm.’ Hij dacht dat die kreet een seksueel tintje had, besefte ze plotseling. Ze kon zich maar beter concentreren met die naakte Conall Hathaway voor haar neus, die compleet met een jolige erectie kennelijk niet meer kon wachten om in actie te komen. De gratis douchegels moesten maar even wachten.
‘Zo noemde Katie het altijd,’ zei hij terwijl hij haar op het bed liet zakken.
Lydia verstarde. ‘Wat noemde Katie wat?’
‘Verwennen. Dat was haar woord.’
Lydia rolde weg en ging zitten. ‘Waag het niet om nog eens over Katie te beginnen. Kluns dat je bent.’
‘… O…’
‘Míj kan het geen bal schelen. Maar als ik je de bons geef, zul je nooit meer een ander meisje kunnen krijgen. Nou ja, die suffe troelen die je vroeger hebt gehad. Misschien slikken die het wel omdat je een huis op Wellington Road hebt. Maar als je mij wilt houden…’
‘Ja ja… sorry.’
‘Je bent toch niet vergeten dat ik je heb verteld dat Katie en Goudkopje onafscheidelijk zijn?’
‘Nee.’
‘Ze zijn stapelgek op elkaar. Ze doen het constant. Ze gaan midden in de nacht in bad en zitten elkaar krijsend door het hele huis achterna, waardoor hardwerkende mensen zoals ik geen oog dichtdoen.’