Lydia zag wel in dat de achteruitgang van Ellen langzaam maar zeker was begonnen. Ongeveer anderhalf jaar geleden had Ellen Lydia op een avond opgebeld met een gedetailleerd verslag van een plaatselijke begrafenis. Alles kwam voorbij, van de elegante zwarte schoenen van de weduwe en de dure doodskist tot de verwarde oude priester die de overledene maar steeds de verkeerde naam gaf. Dat was wat in Boyne als vermaak gold tot de vergun-ning voor een bioscoop zou worden afgegeven, en Lydia had met een half oor zitten luisteren terwijl ze maar doorkwebbelde. De volgende dag had mam opnieuw gebeld – wat op zich al vreemd was, want normaal gesproken belden ze hooguit één keer per week met elkaar – en terwijl zij zat te babbelen begon Lydia afwezig haar teennagels te lakken. Ze schonk zo weinig aandacht aan wat er werd gezegd dat het even duurde voordat het tot haar doordrong dat ze dit al eerder had gehoord.
‘Antoinette O’Mara,’ zei haar moeder. ‘Ja, zelfs op deze intens verdrietige dag – want zij en Albert hielden van elkaar, dat staat vast, ondanks al die praatjes over hem en die vrouw uit Trim – zag ze eruit als een plaatje. Haar schoenen, Lydia, die fantastische schoenen…’
‘Wacht even, ik weet…’
‘… zwart, natuurlijk, dat kon niet anders, maar van dat leer dat er zo ontzettend zacht uitziet en met een mooie hoge hak. Je zou hebben gedacht dat ze voor een begrafenis een wat praktischer model had uitgekozen, maar ze is van top tot teen een dame. En…’
‘Ja, ik weet…’
‘… zelfs toen die oude idioot van een pater Benedict die arme Albert steeds de verkeerde naam gaf, vertrok ze geen spier. “Onze broeder Horace zal nu beloond worden.” De hele kerk zat elkaar aan te kijken en te zeggen: “Nou dat is heel fijn voor die Horace, wie dat ook mag zijn, maar hoe zit het dan met die arme Albert O’Mara? Wordt die niet beloond?”’
‘Ik weet het, mam, dat heb je me gisteravond allemaal al verteld.’
‘Gisteravond? Wanneer dan?’
‘Toen je me belde.’
‘Ik heb je gisteren niet gebeld.’
Daar was het mee begonnen.
Alleen was dat natuurlijk niet waar. Het was al een tijdje aan de gang – hoe lang wist Lydia niet precies, misschien wel een jaar of twee of nog langer – maar het was de eerste keer dat het haar opviel en ineens schoten haar allerlei andere rare dingen te binnen: die keer dat ze mams horloge onder in de suikerpot had gevonden, de manier waarop mam af en toe kon doorzeuren over ‘dat ding waarmee je je mond schoon moet maken’, omdat ze om onverklaarbare redenen niet op het woord ‘tandenborstel’ kon komen, en al die keren dat mam haar Sally noemde. (Sally was mams jongere zus, die op drieëntwintigjarige leeftijd was overleden.)
Al die voorvallen hadden Lydia op haar zenuwen gewerkt en behoorlijk pissig gemaakt, vooral dat Sally-gedoe – ‘Hou daarmee op, mam, ik word er gek van. Ze is dóód!’ – maar dit was iets heel anders. Dit keer had Ellen een heel telefoongesprek vergeten en dat was Lydia niet ontgaan.
‘Mam, dat kun je toch niet vergeten zijn! We hebben uren aan de telefoon gehangen.’
‘Lydia, ik weet niet wat ik daarop moet zeggen… Je zit waarschijnlijk aan een andere keer te denken…’
‘O, je bedoelt die ándere keer dat Albert O’Mara het hoekje om is gegaan en dat zijn chique vriendin uit Trim op het kerkhof kwam opdagen met een zwart hoedje voorzien van een gespikkelde sluier?’
‘Omdat jíj me dat verteld hebt. Gisteravond. Via de telefoon.’
‘Ik… eh…’
De lijn zinderde van wederzijds onbegrip.
Ik ben de dochter, dacht Lydia, die zich vreemd genoeg gekwetst voelde. Jij bent de moeder. Het is aan mij om jou te verwaarlozen en weken achter elkaar te vergeten je te bellen. En jij moet het heerlijk vinden om me te zien, om speciaal voor mij chocolaatjes in huis te halen, om me onder mijn voetzolen te kriebelen en me nooit, maar dan ook nooit bezorgd te maken.
Uiteindelijk kwam Lydia met de olijftak aandragen. ‘Heb je op die begrafenis gedronken, mam? Want als je bezopen was, is het niet zo vreemd dat je dat gesprek bent vergeten.’
‘Ik was niet bezopen.’
‘Wat heb je daar dan gedronken?’
‘Twee Baileys.’
Lydia was geneigd haar te geloven. Ellen was een vrijetijdsdrinker, die al na een paar glaasjes rood aanliep en duizelig be-gon te worden. Maar toen kreeg Lydia een veel akeliger vermoeden. Misschien had Ellen zich op de tranquilizers gestort. ‘Lieve hemel, mam, je bent toch geen pillen aan het slikken?’
‘Lieve hemel nog aan toe, ik gebruik niet eens aspirine.’
Dat was waar en daar kwam nog bij dat Ellen een ijskouwe tante was, die het meer dan dertig jaar had uitgehouden als echtgenote van Auggie Duffy met zijn radio en zijn ambitieuze, rampzalige ondernemingen. Haar centrale zenuwstelsel was van schokbeton. Een valiumtablet zou niet weten wat het daarmee aan moest en meteen in huilen uitbarsten.
‘Oké, dit begint me de keel uit te hangen,’ zei Lydia. ‘Doe alsjeblieft niet weer zo idioot als ik je bel.’
Ze verbrak de verbinding en vergat het hele voorval onmiddellijk.
Maar ze moest er af en toe aan terugdenken als ze te lang voor een rood licht moest wachten of als ze een bijzonder vervelend vrachtje had. Het horloge in de suikerpot. De melk in de magnetron. Een gat in haar geheugen op de plek waar een gesprek over de begrafenis van Albert O’Mara moest zitten.
Voorzichtig vroeg Lydia aan haar broers: ‘Hebben jullie ook het gevoel dat mam een beetje begint te malen?’
‘Mám? Heb je het over Ellen Duffy? Ellen Duffy, onze moeder? Die is zo bijdehand als een kraai en zal ons waarschijnlijk allemaal overleven!’
En toen kwam het eerste telefoontje van Flan Ramble.
‘Wie? O, de meneer Ramble die een paar huizen bij mam vandaan woont?’ De moed zakte Lydia in de schoenen. Flan Ramble had een hekel aan haar, altijd gehad, vanaf dat ze een klein meisje was dat moest lachen om het haar dat uit zijn oren groeide, dus hij zou vast niet bellen voor een gezellig buurpraatje.
‘Ik zal niet om de hete brij heen draaien, Lydia. Je moeder is gisteravond aan de wandel gegaan. Ze werd in haar nachtpon op de weg naar Mullingar gevonden. De politie heeft haar thuisgebracht in een patrouillewagen.’
‘… Was ze aan het slaapwandelen?’
‘Zo zou je het kunnen zeggen… alleen was ze klaarwakker.’
‘Een nachtwandeling?’
‘Ze was in de war.’
‘… Ik…’ Het was ontzettend raar. Ook al had ze min of meer zitten wachten op een telefoontje als dit, toch was Lydia… nou ja, verrást. Haar moeder was normaal gesproken geen egoïstisch mens dat voor problemen zorgde.
‘Lydia, is ze aan de drank?’
‘Nee.’
‘O, dus ze begint door te draaien.’
Maar mam was pas vijfenzestig, veel te jong om te gaan malen. En Lydia was nog veel te jong voor dit bejaarde-ouder-gedoe. Ze wist dat mam op een gegeven moment, ergens ver weg in de nevelige toekomst, waarschijnlijk wel een beetje beverig zou worden en zou verschrompelen. Bij de zeldzame gelegenheden dat ze een dergelijke mogelijkheid overwoog, dacht ze altijd meteen aan zo’n klapstoeltje in de douche. Daar zou iemand voor moeten komen om het op te hangen. Maar, verdorie, het zou pas over járen zo ver zijn!
‘Als ze ze niet meer op een rijtje heeft,’ waarschuwde Flan Ramble, ‘mag ze niet meer in die taxi rijden.’
‘Onze moeder is de meest capabele vrouw die ik ken.’
‘Dat was ze vroeger, Murdy, maar nu niet meer. Dat probeer ik je nu juist duidelijk te maken. Alles is veranderd. Het gaat niet goed met haar. Ze begint te malen.’
‘Ze doet het prima,’ zei Murdy.
‘Ze doet het prima,’ herhaalde Ronnie toen ze hem eindelijk had opgespoord.
Woedend en vol ergernis belde ze Raymond in Stuttgart, die zei: ‘Ze doet het prima.’
‘Ze heeft gisteren in haar nachtpon op straat lopen dwalen!’
‘Dat geldt voor de halve stad. Het was Goede Vrijdag, dus er werd flink ingenomen.’ Daarna schakelde hij moeiteloos over op zijn grinnikende ‘zal-ik-je-eens-iets-grappigs-vertellen-stem’. ‘Heb ik je wel eens verteld over die keer dat ik midden in de nacht in mijn nakie ineens buiten mijn hotelkamer stond? Ik wilde naar de plee, maar ik kwam in de gang terecht en de deur viel achter me dicht. Op hetzelfde moment kwam een Italiaans stel de lift uit en zag me daar staan, met mijn hele klokkenspel open en bloot, en die vrouw – het was nog een behoorlijk lekker ding ook – zegt…’
‘Jezus, wil je alsjeblieft ophouden?’
Hij klonk een tikje gekwetst toen hij zei: ‘Het enige wat ik wil zeggen is dat mam net zoiets is overkomen.’
‘Niet waar. Ze moet naar een dokter.’
‘Je gaat je gang maar.’
Ellen smeekte Lydia om niet met haar naar dr. Buddy Scutt te gaan, de plaatselijke huisarts. ‘Jij zult hem alleen maar beledigen en ik moet hier wonen.’
‘Ik zal hem heus niet beledigen.’
‘Wel waar. Dat gebeurt altijd, ook al kun je er niets aan doen.’
‘Kom binnen, kom binnen!’ begroette dr. Buddy Scutt Lydia en Ellen op een volgens Lydia hoogst onprofessionele manier. (Ellen en Buddy zaten elke donderdagavond in hetzelfde team als er in de Condemn’d Man Triviant werd gespeeld.) Buddy trok een stoel naar de andere kant van zijn bureau, zodat ze in een kringe-tje kwamen te zitten, met hun knieën bijna tegen elkaar. Veel te vriendschappelijk naar Lydia’s smaak.
Ze schraapte haar keel en probeerde de stemming een beetje te temperen. ‘U zult inmiddels vast wel gehoord hebben, dokter Scutt, dat mam midden in de nacht door de politie thuis is gebracht.’
‘Ik was aan het slaapwandelen, Buddy,’ zei Ellen.
Buddy knikte naar Ellen met de verholen mededeling: ‘Laat die kleine meid maar even het woord doen, dan zet ik haar daarna wel op haar nummer.’
‘Maar er zijn ook andere dingen gebeurd. Ze zet de melk in de magnetron, ze vergeet hele telefoongesprekken…’
‘O, en jij bent zeker volmaakt?’
‘Nee, maar… Luister nou, mam, ik vind het echt naar,’ zei Lydia. Ze wist niet of Ellen het erg vond om op deze manier vernederd te worden, maar tot haar verbazing merkte ze dat het voor haar bijna onverteerbaar was. Haar keel werd bijna dichtgeknepen door onbekende emoties – medelijden, een teder en verdrietig soort genegenheid. ‘Kunt u geen scan voor haar aanvragen?’ Dat was het verstandigste om te doen, had Lydia uit haar internetresearch opgemaakt. ‘Een MRI-scan?’
‘Waarvoor? MRI-scans kosten een fortuin en er is niets mis met je moeder.’
‘Dan betaal ik dat wel.’
‘Zo werkt dat niet. Je kunt niet zomaar voor ieder wissewasje een MRI-scan krijgen. Er is een lange wachtlijst. Zieke mensen gaan voor.’
‘Maar ze ís ziek. Sorry, mam.’
Buddy Scutt schudde zijn hoofd. ‘Er is helemaal niks mis met haar. Ik heb deze vrouw mijn leven lang gekend.’
Waar sloeg dat nou weer op? ‘Dus als u een patiënt een leven lang hebt gekend kan die geen kanker krijgen?’
‘Heb ik kanker, Lydia?’
‘Zo bedoel ik het niet, mam. Je bent alleen een beetje… seniel of zo.’
‘Seniel? Vergeet het maar!’ viel Buddy haar in de rede. ‘Als ik een trein moet halen, wie bel ik dan? Ellen Duffy.’
‘Trouwens, over die taxi gesproken,’ zei Lydia een beetje zenuwachtig, ‘ik weet niet zeker of ze nog achter het stuur moet gaan zitten.’
Dat was het moeilijkste wat Lydia ooit over haar lippen had gekregen. Als Ellen niet meer kon rijden, zou iemand anders haar financieel moeten ondersteunen. En dan daagden er weer heel andere zorgen op.
‘Laten we het haar zelf maar vragen. Ellen, maak je je zorgen?’
‘Nou ja, ik word natuurlijk wel ouder,’ zei Ellen.
Maar Lydia had het vonkje in haar ogen gezien. Ellen wist dat er iets niet helemaal klopte, maar net als de rest – Murdy, Ronnie, Raymond en nu Buddy – wilde ze niet weten wat er mis was.
‘Je hebt je moeder gehoord. Goed, mijn wachtkamer zit vol mensen die echt ziek zijn, dus we hebben nu genoeg tijd verspild.’
‘Hoor eens, laat nou gewoon een scan van haar maken, dan kunnen we nog altijd verder zien.’
Buddy keek Ellen aan en sloeg zijn ogen ten hemel. ‘Kinderen! Ze kunnen je het bloed onder de nagels vandaan halen. Ik zie je donderdagavond weer, Ellen.’
‘Alstublieft,’ zei Lydia. ‘Wilt u haar alstublieft een verwijsbrief-je voor een scan geven? Anders komt ze er niet voor in aanmerking.’
‘Maar dat doe ik niet, want er is niets mis met haar. Goedendag.’
Lydia liep naar buiten. Een arts met tientallen jaren ervaring had gezegd dat er niets mis was met mam. Maar ze wist dat hij geen gelijk had. Hij kon het alleen niet opbrengen om tegen Ellen te zeggen dat ze begon te malen, uit angst dat hij uit het Triviantteam gegooid werd. En sinds de dood van zijn vrouw voelde hij zich eenzaam. Die donderdagavonden betekenden een heleboel voor hem.
Wat kon Lydia verder doen? Wachten tot het slechter ging met mam en het dan opnieuw proberen?
En ja hoor, mam ging hard achteruit. Ze was altijd een nette huisvrouw geweest en beducht voor vuil, maar van de ene op de andere dag hield ze op met poetsen. Toen Lydia op een ijskoude zondagmiddag op bezoek kwam, stonden alle pannen en alle borden en kopjes die haar moeder bezat opgestapeld in hoge, wankele stapels. En er hing een vreemde lucht… het stónk gewoon. Bedorven vlees of zoiets. Jezus! En er viel niet meer met haar te praten. Het leek de Invasion of the Body Snatchers wel. Alsof haar moeder plaats had moeten maken voor een totaal andere vrouw. En Ronnie en Murdy staken geen poot – geen poot! – uit om te helpen. Ze snapte het gewoon niet, ze snapte er echt geen bárst van, dat zij hun moeder gewoon in zo’n rotzooi lieten zitten. Maar het ergste van alles was dat mam het helemaal niet erg vond. Ze had het niet eens in de gaten.
Om een uitbraak van builenpest te voorkomen kwam Lydia om de vijf of zes dagen uit Dublin rijden om als een razende aan het poetsen te slaan.
Razend is het juiste woord. Nu begrijp ik waarom ze haar eigen glazen niet afwast. Alsof die arme Andrei en Jan er iets aan kunnen doen. Overigens is het niet aan mij om daar een oordeel over te vellen. Of wel?
Het volgende waarmee het misging bij Ellen waren getallen. Niet altijd, er waren dagen dat alles puik in orde was, maar op andere dagen snapte ze ineens niets meer van het decimale stelsel en dan werd een briefje van vijf euro ineens net zoveel als een van vijftig. Dat was niet best als je in een taxi reed en constant met geld moest omgaan. Er ontstonden verhitte discussies als Ellen haar klanten veel te veel liet betalen. Maar het was nog erger, in ieder geval vanuit het gezichtspunt van Lydia, als Ellen de mensen die haar met een tientje betaalden van honderd euro teruggaf. (Flan Ramble maakte zich voornamelijk vrolijk over dit gebrek aan gezond verstand bij Ellen. ‘Ik had die avond met negentig euro winst in mijn zak thuis kunnen komen. Helaas ben ik daar te eerlijk voor, maar het wemelt in de stad van lui die gratis rondjes aanbieden.’)
Ellen stopte met het betalen van haar rekeningen. Omdat ze niet meer in staat was haar handtekening te zetten. Omdat ze niet meer zeker wist wie ze was. (‘Is dat mijn naam, Lydia? Zo voelt het helemaal niet.’
Lydia legde elk nieuw probleem als een kat met een dode muis onmiddellijk aan haar broers voor, maar die reageerden telkens met een andere smoes: dat Lydia overal een drama van maakte, dat Ellen last had van de overgang en dat zorgen voor zieke mensen vrouwenwerk was.
‘Je hoort naar huis te gaan om voor haar te zorgen,’ zei Raymond. ‘Jij bent de enige zonder verplichtingen.’
‘Hetzelfde geld voor die verrekte Ronnie!’
Maar Ronnie was een man.
Lydia werd dag in dag uit verteerd door een brandende woe-de. Ze was zesentwintig, ze hoorde dit soort zorgen helemaal niet te hebben, daar klopte helemaal niets van. Ze was de jongste van het gezin en het enige meisje. Haar broers zouden eigenlijk leip van haar moeten zijn en haar in de watten moeten leggen. De klootzakken.
Af en toe ruilde ze dat soort gevoelens – gewoon bij wijze van afwisseling – in voor een soort doodsangst, waarbij ze zich afvroeg wat Ellens volgende streek zou zijn en wanneer het zou gebeuren. Dat ze niet gek werd van angst kwam alleen maar omdat ze zeker wist dat er vroeg of laat iets idioots zou gebeuren dat zelfs de jongens niet kon ontgaan.
En ja hoor, een paar weken geleden waren de keukengordijnen in vlammen opgegaan en het was een behoorlijke brand geweest: de ruiten in de keuken waren gesprongen door de hitte, het plafond was zwartgeblakerd en moest helemaal vervangen worden en de muren waren zwart van het roet geweest. Ze hadden het alleen aan Flan Ramble met zijn haviksogen te danken dat niet het hele huis in vlammen was opgegaan en wie weet wat er dan was gebeurd. Maar Murdy, Ronnie en Raymond (plus Ellen zelf, nota bene) hadden volgehouden dat er helemaal geen gevaar was geweest dat het huis zou afbranden en Lydia besefte dat het hoog tijd was voor een hernieuwde aanval op Kwakzalver Scutt.
‘Een verwijzing voor een scan,’ zei Lydia tegen zijn receptioniste (en dat was toevallig Peggy Routhy). ‘Ik ga niet weg voordat ik die heb gekregen. En ik kan wachten als de beste. Dat geldt voor alle taxichauffeurs. In Dublin moet ik wel eens elf uur wachten voordat ik een vrachtje krijg.’
Peggy Routhy liep het heiligste der heiligen binnen en vroeg Buddy Scutt op luide toon om Lydia ‘ernaar te laten fluiten’. Kennelijk koesterde Peggy nog steeds wrok omdat ze had moeten betalen voor de rit naar het ziekenhuis toen ze op het punt van bevallen stond. Kleine plaatsjes, dacht Lydia vol weerzin. Van professionele afstandelijkheid was geen sprake, persoonlijke gevoelens schaatsten overal doorheen.
Peggy kwam de spreekkamer uit en zei met een brede grijns tegen Lydia: ‘Geen schijn van kans.’
Prima. Dan wachtte ze wel. ‘Hallo, mevrouw Tanner,’ zei ze met luide stem. ‘Wat is er met u aan de hand? Kou op de borst? Ik snap niet dat u dan naar deze kluns toe komt. Hij weet helemaal niks. Hij zou eigenlijk geroyeerd moeten worden. Ik herhaal: geroyéérd. Zal ik u eens vertellen hoe hij de plank missloeg bij de diagnose van mijn arme moeder?’
Peggy Routhy werd met een zoemer naar de spreekkamer ontboden en na een paar minuten kwam ze terug met een envelop, die ze aan Lydia overhandigde.
‘Is dat voor mams scan?’
‘Nee.’
Lydia sprong op en stoof de spreekkamer binnen.
‘Daar mag je niet zonder afspraak naar binnen!’
Scutt zat achter zijn bureau.
‘Wat is dit?’ Lydia zwaaide met de envelop.
‘Een verwijzing voor een second opinion,’ zei hij. ‘Als hij denkt dat je moeder door de scan moet, wat ik overigens waag te betwijfelen, dan moet hij haar maar doorverwijzen. Ik doe het niet.’
Lydia besefte dat de scan een kwestie van principe was geworden. Een persoonlijke strijd tussen haar en Scutt. Hij zou nooit toegeven. Dat kon hij niet doen, want dat zou betekenen dat hij zich vergist had.
‘Naar wie stuur je haar dan toe? Het moet wel een deskundige zijn.’ Iemand die alles wist van geheugenverlies, verwarring… Nou ja, oké, alzheimer. Ze kon het net zo goed toegeven, want ook al maakte dat woord haar doodsbang, op internet kwam ze er steeds weer bij terecht. ‘Een dokter die alles weet van moeders die een tik van de molen hebben. En niet iemand die mam persoonlijk kent. Niet zo’n klungel als jij.’
‘Hij heet William Copeland,’ zei Buddy gemelijk. ‘Een neuroloog, gespecialiseerd in mensen die een tik van de molen hebben.’
Katie sloeg de bladzijde van het sprookjesboek om en bleef doorlezen en in haar bedje slaakte Vivienne slaperig een tevreden zucht.
… en toen zei de elfenkoning tegen Killian: ‘Je hebt je taak volbracht. Je wens wordt vervuld, je zult een allesweter worden.’
‘Dan ga ik nu weg,’ zei Killian, ‘om mijn grote kennis aan iedereen te tonen.’
‘Wacht even,’ zei de koning.
Katie hield op met lezen en keek weifelend naar de omslag van het boek. Keltische Mythen, stond erop. Iets dat De man die alles wist heette. Een verhaal waarvan ze tot vanavond nooit had gehoord.
Vivienne werd onrustig in haar bedje – waarom hield het verhaaltje op? – en Katie las haastig verder.
‘Alleen als geest kun je alwetend zijn. Je moet je leven opofferen.’
Dat maakte Killian boos. ‘Je hebt me voor de gek gehouden,’ zei hij. ‘En hoe komt het dat ik hier niets van wist, terwijl ik toch alles hoor te weten?’
De elfenkoning voelde met hem mee. ‘Je hebt de kleine lettertjes niet gelezen. Er is nooit beweerd dat je alles zou weten. Wat er is gezegd, was dat je het vermógen zou hebben om alles te weten, maar dat je er wel iets voor moest doen.’
Dit was toch wel een verrekt raar verhaaltje, dacht Katie, terwijl ze opnieuw naar de omslag keek. Het was ongelooflijk dat dit soort kolder gepubliceerd werd. Maar ze kon het net zo goed uitlezen. Vivienne scheen het wel mooi te vinden.
‘Ik wil mijn leven niet opofferen,’ zei Killian.
‘Dat kan niet anders. Menselijke wezens kunnen niet alwetend zijn,’ zei de elfenkoning. ‘Die last is te zwaar om te dragen.’
‘Laat me leven.’
‘De tijd daarvoor is voorbij,’ zei de koning op trieste toon. ‘Je leven is opgeëist. Je mag kiezen om in een nieuw leven geboren te worden, maar als je weer een sterveling wordt, zal al je kennis verdwijnen. Wat kies je? Kennis of het Leven?’
Killian dacht even na, maar de keuze was niet moeilijk. ‘Het Leven.’
‘Je mag zelf kiezen bij wie je geboren wilt worden. Gebruik je grote kennis. Kies verstandig.’
Er waren heel wat mensen in Ierland, van oost naar west en van noord naar zuid, uit wie Killian kon kiezen. Hij reisde het hele land rond en ging op bezoek bij de gezegende mensen, de mooie mensen, de rijke en de slimme mensen. Maar zijn hart voerde hem naar een bepaald echtpaar, eenvoudige, brave mensen die ontzettend veel van elkaar hielden. Zoveel dat hun zielen met elkaar versmolten en één waren geworden. ‘Deze man en deze vrouw hebben de puurste harten van het hele land. Ze hebben veel leed gekend, maar ik zou ze gelukkig kunnen maken.’
‘Doe dat dan.’
Toen Killians geest in zijn nieuwe moeder was ondergebracht, klopte de elfenkoning hem op zijn hoofd. ‘Met deze aanraking neem ik je je kennis weer af en schenk je onschuld, zodat je opnieuw geboren kunt worden.’
Killian begon te tintelen en te vonken. Als een opkomend tij dat alle sporen op het zand uitwist, verdween hij langzaam maar zeker en maakte de weg vrij om zijn ziel door een gloednieuwe persoon te laten invullen.
En de man en de vrouw, eenvoudige, brave mensen, vriendelijke liefhebbende metgezellen die samen één ziel deelden en die in hun leven veel leed hadden meegemaakt en tijden vol angst, eenzaamheid en wanhoop hadden gekend, voelden hun hart opleven en werden weer gelukkig toen ze te horen kregen dat hun baby eindelijk naar hen onderweg was.
EINDE
En dat was het dan. Katie bladerde nog een eindje verder terwijl ze zich afvroeg of ze soms iets gemist had, maar dat zag er niet naar uit. Wat… vréémd. Maar het mocht dan nog zo’n raar verhaaltje zijn geweest, Vivienne was toch in slaap gevallen en haar gezichtje zag er lief en vredig uit bij het licht van het roze nachtlampje. Katie liep op haar tenen de kamer uit en haastte zich naar de keuken waar een glas wijn op haar stond te wachten.
‘De man die alles wist?’ zei ze tegen MaryRose. ‘Dat was echt raar.’
‘Ik heb er nog nooit van gehoord. Ze heeft al zoveel boeken.’
‘Het leek niet op de dingen die wij als kind te horen kregen.’
‘Dat komt omdat wij alleen verhaaltjes hoorden over brave meisjes met lang haar die gered werden door een prins met een Lexus van de zaak en een baan in de financiële sector.’
Katies gezicht betrok en ze ging langzaam op de bank zitten.
‘Hier, neem maar een wijntje.’ Nerveus duwde MaryRose een glas naar haar toe.
‘Ik drink te veel.’
‘Mooi zo. Dan zorg je in ieder geval goed voor jezelf.’
‘Het ging eigenlijk best goed met me, hoor,’ zei Katie met een smekende blik. ‘Prima zelfs. De eerste paar dagen gedroeg ik me verdorie gewoon blasé. Het hing me zo de keel uit om steeds maar teleurgesteld te worden, dat ik zéker wist dat ik de juiste beslissing had genomen. Maar ik had er niet echt over nagedacht. Iedere ochtend, ook al zat hij in de verste uithoek van de wereld, las ik hem het citaat van de dag uit mijn agenda voor… en dat kan nu niet meer.’
‘Hier heb je mijn telefoon. Bel hem maar op en zeg ja.’
Ze had MaryRose alles over het aanzoek verteld. En niet alleen aan haar, maar aan iedereen, omdat ze wilde dat ze haar zouden ompraten.
‘Maar hij was bezopen. Als ik ja had gezegd, was het gewoon weer het oude liedje geworden en zou ik weer nummer vijf of zes op zijn prioriteitenlijstje zijn geworden. Dat is toch zo?’
‘Misschien heeft hij zijn lesje geleerd.’
Maar als dat nu eens niet zo was? ‘Ik had op een bepaald moment toch deze hele toestand moeten doormaken. Ik zit nu al tien dagen in de ellende. Ik heb geen tijd meer om te verspillen.’
MaryRose probeerde Katie nog eens bij te schenken, ook al was haar glas al tot de rand vol.
‘Ik moet gewoon volhouden,’ kon Katie nog net met een flauw glimlachje uitbrengen. ‘Als je erover nadenkt, heb ik een fantastisch leven. Ik heb vrienden, een zus en een baan…’
‘En schoenen! Je hebt echt fantastische schoenen.’
‘Ja…’
‘En gebak! Er is niet veel in het leven dat niet door een stukje taart kan worden rechtgetrokken.’
‘Ja, gebak…’
Maar na een onbehaaglijke stilte zakte Katie voorover tot haar voorhoofd bijna haar knieën raakte. ‘Ik zal altijd de kinderloze vrouw blijven die andermans kinderen voor het slapengaan moet voorlezen.’
‘Je kunt toch ook een baby nemen! Als je dat wilt.’
‘Het komt alleen maar doordat ik op het moment… nergens meer een gat in zie,’ zei Katie terwijl ze naar haar schoot staarde. ‘Ik kan net zo goed dood zijn.’
‘Maar je hoeft niet kinderloos te blijven, of dood, of naar Nantes met die Hortense… Conall heeft je ten huwelijk gevraagd! Hij heeft zijn lesje geleerd, hij houdt van je, hij is serieus over een toekomst samen met jou.’
‘Maar als dat nu eens helemaal niet waar is, MaryRose? Als ik mezelf nu eens alleen maar voor de gek hou? En dat is volgens mij echt het geval, hoor. Ik bedoel dat ik mezelf voor de gek hou. O god, ik weet echt niet meer wat ik moet doen!’
Eten, tv, koekjes, nog meer koekjes, naar bed… zouden Matt en Maeve daar nou nooit eens genoeg van krijgen? Geen wonder dat Maeve iedere dag op de fiets haar leven riskeerde. Alleen op die manier kreeg ze nog een beetje opwinding.
Ze lagen op hun bank naar een programma over vakantiehuizen-in-de-zon te kijken, maar Maeve was in gedachten mijlenver weg, want om een of andere reden lag ze te denken aan de tijd waarin Matt en zij zich verloofd hadden.
Natalie had het al geraden voordat ze het aan iemand hadden verteld.
‘Jullie zetten er wel haast achter!’ zei ze.
‘Maar we gaan al vijf maanden met elkaar.’
Misschien was het wel onfatsoenlijk snel.
‘Maar als je het weet, weet je het ook, hè?’ zei Maeve.
‘Gefeliciteerd,’ lachte Natalie. ‘Als je je boeket maar in mijn richting gooit.’
‘Je bent geweldig, Nat, echt waar,’ zei Maeve.
‘Die arme David zal er niet zo blij mee zijn,’ waarschuwde Nat. ‘Hij zit nog steeds te wachten tot het uit raakt tussen jullie.’
‘O god.’ Maeve sloeg haar handen voor haar gezicht. ‘Weet je, ik zit erover te denken om bij Goliath weg te gaan en maar ergens anders een baan te zoeken. Het is zo naar voor David om Matt en mij iedere dag te moeten zien.’
‘Hij heeft het je nog steeds niet vergeven.’ Zoals Natalie het zei, klonk het bijna als een grapje.
‘Dat weet ik en ik word gek van al die schuldgevoelens.’ David weigerde nog steeds om met Maeve – en uiteraard met Matt – te praten en hij leek ook niet van plan om het met een van de andere meisjes aan te leggen.
‘Dat komt door zijn ego,’ zei Natalie. ‘Hij kon gewoon niet geloven dat zo’n nieuweling als jij hem de bons zou geven.’
‘Dat moet je niet zeggen. Hij heeft recht op zijn gevoelens. Maar ik wil dat hele verlovingsgedoe zo onopvallend mogelijk doen. Zonder het hem onder de neus te wrijven.’
Maar daar kwam helaas verandering in toen Hilary Geary er op stond om een verlovingsfeest te geven in haar elegante huis in Carrickmines. ‘Het zou gewoon een schandáál zijn om deze heerlijke gelegenheid zomaar voorbij te laten gaan!’ zei Hilary. ‘We zullen de gasten ontvangen met champagnecocktails,’ zei ze terwijl ze een aantekening maakte in haar opschrijfboekje. ‘En in de zitkamer kan een complete bar komen. En jullie moeten iedereen van het werk uitnodigen! Het gebeurt niet iedere dag dat het mooiste meisje ter wereld bereid blijkt om met je zoon te trouwen!’
Maeve had het donkerbruine vermoeden dat ze niet echt het soort meisje was dat Hilary Geary voor haar zoon zou hebben uitgezocht (waarschijnlijk zou ze de voorkeur hebben gegeven aan iemand die meer om kleren, manicures en tafelarrangementen gaf), maar als Hilary haar bedenkingen omtrent Maeve had, zou ze dat nooit laten blijken. Hilary bleef maar roepen dat Maeve zo aantrekkelijk was, dat ze zo’n gave huid had, dat ze volmaakt bij Matt paste en dat ze er beeldschoon uit zou zien in haar trouwjapon.
Maeve vond het idee van een feestje best leuk, alleen bleef ze zich zorgen maken om David.
‘We kunnen het niet maken,’ zei ze tegen Matt. ‘Daar zal David echt overstuur van raken.’
‘We zullen wel moeten. We kunnen mam met geen mogelijkheid tegenhouden,’ zei Matt. ‘Ze grijpt elk excuus aan om het op een zuipen te zetten. Ik meen het. Ik weet toch hoe ze is. Dat feest komt er gewoon, hoe dan ook.’
Maar moesten ze dan David wel of niet uitnodigen, vroeg Maeve zich gekweld af.
‘Het zou een klap in zijn gezicht zijn als we het niet deden, maar als we het wel doen, lijkt het dan niet alsof we hem uitlachen?’
‘Hoor eens, nodig hem nou maar gewoon uit en laat hem zelf beslissen,’ zei Matt.
‘Nee, Matt, alsjeblieft… zo simpel is het niet. Hij is overstuur.’
‘Waar het op neerkomt, Maeve, is dat hij je wilde en dat ik je wilde. En ik heb je gekregen. Einde verhaal. Hoog tijd dat we er allemaal een punt achter zetten.’
‘Je bent veel te pragmatisch.’
‘Precies. Ik ben een bruut.’ Hij stootte haar aan en ze moest even lachen voordat ze een beetje triest zei: ‘Toe, Matt, denk ook eens aan zijn gevoelens.’
‘Ik heb al aan zijn gevoelens gedacht. Al vijf maanden lang. En eigenlijk ook de drie maanden daarvoor. Dat is meer dan genoeg.’
‘Oké, ik nodig hem uit.’
Toen hij op de dag van het feest nog steeds taal noch teken had gegeven, zei Matt: ‘Ik neem aan dat dat “nee” betekent.’ Maar daar was Maeve niet zo zeker van. Ze verwachtte eigenlijk dat de gasten bij aankomst de weg naar het prachtige vrijstaande huis van Hilary en Walter geblokkeerd zouden zien door David met een groep van zijn aanhangers, compleet met borden en luidruchtige spreekkoren die aanmaanden het feest te boycotten.
Maar alles verliep zonder slag of stoot. David kwam niet opdagen en Maeve wist niet of ze daar opgelucht over moest zijn of het naar moest vinden.
De echte instinker voor Lydia was dat Ellen in staat was om gedurende korte tijd heel redelijk over te komen. Toen ze met haar moeder de spreekkamer van William Copeland binnenkwam, moest ze zich bedwingen om niet te zeggen: Dit is mijn moeder, geef ons nu maar gauw dat verwijsbriefje voor de scan, dan zijn we meteen weer weg. Maar de neuroloog stond erop om Ellen ‘uit te testen’, die daarop reageerde met charmant gebabbel. Als reactie op zijn voorzichtige vragen bleek ze de naam van de president correct te kunnen spellen en vervolgens – en daar werd Lydia echt doodziek van – kon ze ook nog eenvoudige sommetjes maken. De vrouw die half Boyne van gratis zakgeld voorzag omdat ze niet meer in staat was een briefje van tien te herkennen, kon zonder problemen vertellen hoeveel twaalf keer zes was. En daarna haalde ze verdorie ook nog eens met vliegende vaandels een korte IQ-test, al merkte Lydia wel bezorgd op dat die heel eenvoudig was.
‘Dat ziet er allemaal goed uit,’ zei dr. Copeland.
‘Die test was wel heel erg simpel.’
‘Een gewone standaardtest.’
‘Maar mam is de laatste tijd zo… anders geweest.’
‘Geef eens een voorbeeld.’
‘Ze kan niet meer met geld omgaan.’
‘Ze heeft net laten zien dat dat best gaat.’
‘Ze is alleen maar beleefd. Omdat u een dokter bent…’
‘Een specialist.’
‘Nou goed, een specialist. Zodra we hier weg zijn, ziet ze ze weer vliegen.’
‘Dat vind ik geen prettige uitdrukking.’
‘Nou goed, dan begint ze weer door te draaien.’ Toen zijn gezicht niet vriendelijker werd, zei ze: ‘Kan er een scan van haar gemaakt worden?’
‘Dat lijkt me niet nodig.’
‘Ze denkt dat ik haar overleden zus ben.’
‘Denk je dat echt?’ vroeg hij aan Ellen.
‘Lydia lijkt sprekend op Sally vlak voordat ze doodging,’ zei Ellen rustig. ‘Af en toe glipt de verkeerde naam wel eens uit mijn mond.’
Dr. Copeland knikte. ‘Ik noem mijn zoontje wel eens Sophie. Zo heet de hond.’
‘Ze maakt het huis ook niet meer schoon,’ zei Lydia. ‘Het was altijd… nou ja, in de puntjes, hartstikke schoon en zo.’
‘Ze mag het best een beetje rustiger aan doen. Vind je niet dat ze lang genoeg voor jou en…’ – hij keek even naar zijn aantekeningen – ‘je broers heeft gezorgd?’
Ronnie had precies hetzelfde gezegd.
‘Maar het ziet er gewoon walgelijk uit. Sorry, mam, maar dat is echt waar. Het is niet normaal meer. Ik begin me echt zorgen te maken over ratten en zo.’
Ellen grinnikte zacht. ‘Ik ben in jouw flat geweest. Jij en Sissy wonen in een varkensstal.’
‘Maar mam, ik ben zesentwintig. Ik ben onverantwoordelijk. Het maakt mij niet uit of dingen schoon zijn of niet. Dat komt pas als je ouder wordt. En,’ voegde ze er vol verdriet aan toe, ‘ik woon helemaal niet meer bij Sissy. Ik ben twee maanden geleden verhuisd. Dat is ook weer zoiets dat je bent vergeten.’
Dr. Copeland zat poppetjes te tekenen op zijn opschrijfblok. Hij had kennelijk iets vervelends te vertellen. Uiteindelijk keek hij op en zei: ‘Lydia, ik wil je iets vertellen. Ik krijg hier volwassen kinderen die zich zorgen maken omdat hun ouders plotseling een reis naar Australië geboekt hebben en, ik citeer, “hun erfenis erdoor jagen”. Volgens hen hebben hun ouders hun gezond verstand verloren.’
Het duurde even voordat het kwartje viel. ‘Ik probeer helemaal niet om mam naar een of ander gesticht te sturen zodat ik haar geld kan inpikken! Er ís helemaal geen geld! Mam heeft niet eens een eigen huis!’
Copeland bleef haar strak aankijken, alsof hij probeerde om Lydia te laten bekennen dat ze een valse verklaring had afgelegd en ineens herinnerde Lydia zich iets wat algemeen bekend was: dat alle psychiaters en soortgelijke dokters kierewiet waren, nog gekker dan hun patiënten.
Het bleef opnieuw een hele tijd stil, tot dr. Copeland vroeg: ‘Lydia, wat wil je nu eigenlijk voor je moeder?’
‘Ik wil gewoon weten wat er mis is. Want als ze dat weten, kan ze gewoon pilletjes gaan slikken, zodat alles weer in orde komt.’
‘En ze het huis weer gaat schoonmaken?’
‘Dat ze gewoon weer de oude wordt.’
Naomi had ongelijk gehad met haar opmerking dat Conall nooit met Katie op vakantie was geweest. Er was een weekendje in Boedapest geweest, vier dagen in een fantastisch hotel op Ibiza (wat uiteindelijk maar twee dagen waren geworden, vanwege een vertraagde vlucht) en hun eerste uitstapje, waar Katie het liefst aan terugdacht. Ze hadden nog maar een maand verkering gehad, toen Conall op de proppen kwam met kaartjes voor Tallinn, nog steeds als goedmakertje voor het Glyndebourne-fiasco. ‘Ik heb speciaal voor Tallinn gekozen,’ legde hij uit, ‘omdat ze daar een zeshonderd jaar oude apotheek hebben. En ik weet dat je dol bent op drogisten.’
Ze waren vrijdagavond laat aangekomen en de volgende ochtend waren ze meteen naar de apotheek gegaan. Nou ja, eigenlijk hadden ze eerst nog een paar andere dingen gedaan, herinnerde ze zich. Ze waren wakker geworden in het grote, met houtsnijwerk versierde bed en hadden lekker lang en lui met elkaar gevrijd, voordat ze een ontbijt met champagne en aardbeien hadden weggewerkt. Want je kon zeggen wat je wilde van Conall, dat hij een eersteklas poen was en zo, maar hij pakte alles in stijl aan. Uiteindelijk hadden ze zich aangekleed en een babbeltje gemaakt met de portier over kaarten en interessante plekjes. Nou ja, dat had Conall gedaan. Katie interesseerde zich niet voor dat soort dingen. Volgens haar was dat typisch iets voor mannen, al dat gedoe met markers en een kruisje op interessante plekken en zo. Toen de discussie voorbij was, liep Katie alvast naar de deur en het zonnetje buiten, maar voordat ze het wist, duwde Conall haar weer terug naar de trap.
‘Heb je nog even een momentje?’ had hij gemompeld. Zijn ogen twinkelden ondeugend.
Ze waren de suite die ze net hadden verlaten weer binnengevallen en met veel lawaai naar het bed gestommeld voor een onverwacht maar bijzonder geslaagd vluggertje.
‘Oké.’ Conall had Katie overeind getrokken en haar geholpen haar beha weer aan te trekken. ‘Bezoek aan de apotheek vers twee.’
Het was de Taj Mahal onder de apotheken geweest, een prachtige, ouderwetse zaak. De muren gingen schuil onder kasten met kleine vierkante laatjes en op hoge planken stonden bruine glazen potten met labels vol chemische symbolen. Het licht, dat door grote spiegels waar het weer in zat gereflecteerd werd, was gedempt en eerbiedig. Maar de winkel was nog steeds in gebruik en tot Katies grote genoegen werd er ook een overvloed van moderne artikelen aangeboden.
‘Vooruit maar,’ zei Conall, ‘vertel me maar wat dit allemaal is.’ Hij trok haar tegen zich aan. ‘En wees niet… je hoeft je echt niet te generen.’
‘Natuurlijk doe ik dat wel,’ zei ze. ‘Ik ben de enige persoon die ik ken die graag in drogisterijen rondneust.’
‘Maar ik doe hetzelfde in ijzerwinkels. De volgende keer dat we een uitstapje maken, neem ik je mee naar de grootste winkel ter wereld met dingsigheidjes. En we snuffelen allebei graag in kantoorboekhandels.’
‘Weet je zeker dat je dit leuk vindt?’
‘Heel zeker. Ik wil dat je me dingen laat zien die je leuk vindt.’ Hij pakte een doosje op. ‘Wat is dit bijvoorbeeld?’
‘Een speciale zeep tegen acne.’ Niets bijzonders.
Ze bleef niet lang bij de zeep- en haarproducten staan, want hij kon nog zo enthousiast staan te knikken, ze wist bijna zeker dat het gespeeld was. Trouwens, ze was toch het meest geïnteresseerd in de eerstehulpafdeling. Al die nieuwe ontwikkelingen waren zo slim en doordacht.
‘Wat is dit?’ Hij pakte een plastic buisje op.
‘O, Conall.’ Ze kon haar enthousiasme niet inhouden. ‘Het is een briljant desinfecteermiddel voor wondjes. Je weet nog wel dat als je vroeger, toen je nog klein was, was gevallen en je knieën had opengehaald, er allerlei stukjes gruis en vuil in zaten. En het deed ontzettend zeer als het schoongemaakt moest worden met een doekje. Daar is tegenwoordig geen sprake meer van. Je spuit dit er gewoon op en het is niet alleen tegen bacteriën, maar volgens mij verdooft het ook nog iets.’
Conall las de gebruiksaanwijzing door. ‘Ja, hier staat dat het “lichaamsvreemde stoffen” verwijdert. Dus dat zijn…’
‘Het gruis en het vuil. Precies!’
‘Goh, ik wou dat ik gewond was, zodat ik het kon proberen.’
Ze keek hem even aan en ze schoten allebei in de lach voordat hij uitriep: ‘Nee, Katie, ik hou je niet voor de mal. Ik vind het echt interessant. En wat mag dit dan zijn?’
‘Pleister in een spuitbus. Voor moeilijke plekjes, waar je geen pleister kunt plakken. Dan hoef je dit er alleen maar op te spuiten.’
Hij drukte op het spuitknopje, waardoor een druppeltje vocht op zijn vinger terechtkwam. ‘Het is meteen droog! Nu al. Kijk zelf maar.’ Hij hield zijn hand onder haar neus. ‘Dus dit werkt hetzelfde als een pleister?’
‘Het voorkomt infecties.’
‘Ik begin te begrijpen wat je bedoelt. Dit is écht interessant.’
‘Dit lijkt me weer iets nieuws.’ Ze had iets opgepakt dat volgens haar een of ander gorgeldrankje was. ‘Af en toe zie je in het buitenland dingen die je thuis niet kunt krijgen. Dit zou heerlijk zijn voor in de winter… bijvoorbeeld, als je een zere keel voelt opkomen.’
Hij stond erop om het voor haar te kopen.
Ze wist dat hij het niet echt begreep, die afwijking voor drogis-terijen, want niemand snapte dat. Maar waar het om ging, was dat hij bereid was om er moeite voor te doen.
Het had vierhonderd euro gekost. Vierhonderd euro om er praktisch van beschuldigd te worden dat ze mam wilde laten opsluiten, zodat zij haar geld kon inpikken. Alsof ze midden in een of ander negentiende-eeuws boek zaten, misschien wel van een van de Brontës. Lydia las niet graag, dus ze wist het niet zeker, maar op school had ze wel een paar van die dingen moeten doorploegen, en daar moest ze nu onwillekeurig aan denken.
William Copeland, wat een klungel.
Maar het probleem was dat Lydia eigenlijk moest toegeven dat dit hele Irkoetskachtige gedoe wel degelijk om geld draaide. Toen mam een beetje kierewiet begon te worden werd Lydia overmand door angst. Angst dat mam zou veranderen, angst dat mam zou verdwijnen en angst dat mam dood zou gaan. En als ze al die angsten nader bestudeerde en laagje voor laagje wegschoffelde, kwam ze uiteindelijk tot de ontdekking dat ze allemaal op hetzelfde neerkwamen, zoals dat haar hele leven al het geval was geweest: de angst dat er niet genoeg geld zou zijn. Stel je voor dat mam naar een verzorgingstehuis zou moeten? Daar zou iemand dan voor moeten betalen, en in tegenstelling tot andere families hadden de Duffy’s geen cent.
Mam had geen eigen huis, Lydia had geen geld, Murdy had geen geld, Raymond had geen geld en Ronnie deed alsof hij geen geld had, maar hij was wel zo’n figuur die als hij het hoekje om ging ineens miljoenen bleek te bezitten. Maar dat deed er niet toe, want hij was niet het type om het zolang hij leefde met iemand te delen.
Terwijl haar broers om het hardst bleven schreeuwen dat er niets aan de hand was, had Lydia de tegengestelde richting gekozen en was zich gaan voorbereiden op een ramp. Ze was continue gaan werken, ze kocht geen leuke nieuwe sportschoenen meer, ze had goedkopere woonruimte gezocht en ze deed mee aan de lotto.
Ze was zelfs een kijkje gaan nemen in een paar verpleegtehuizen, en lieve hemel nog aan toe, wat een ellende! Kamers vol kneusjes en iedereen was stokoud. Ze had in haar leven nooit oude mensen gekend, niet echt, en de bewoners hier waren levende doden. En die lucht had ze ook nog nooit geroken! Het was echt waar wat er altijd werd gezegd: dat dit soort plaatsen naar pies rook. Jézus… ze bedoelde maar. Als het zover kwam, kon ze mam echt niet naar zo’n tehuis sturen. Trouwens, dat kon Lydia zich niet eens permitteren. In beide gevallen waren de astronomisch hoge tarieven de rottende kers op een taart vol maden geweest.
‘Stap in, mam.’
‘Nee.’
‘Kom op, we moeten naar huis.’
Ellen verzette zich toen Lydia haar vastpakte. ‘Laat me onmiddellijk los, Sally!’
‘O, dus nu heb je besloten om weer maf te gaan doen. Hé!’ schreeuwde Lydia omhoog naar de eerste verdieping van het gebouw waar ze net uit waren gekomen. ‘Hé, goddelijke meneer Copeland, mijn moeder is weer met de muziek mee. Kom maar naar beneden en neem haar nog eens die IQ-test af.’
‘Sally! Hou je mond! Niet zo schreeuwen!’
‘Ik heet geen Sally! Ik ben Lydia, je dóchter!’
Ellen zette grote ogen op en haar onderlip trilde. Ze zag eruit als een kind dat op haar nummer was gezet en Lydia voelde zich zo schuldig dat ze het liefst op haar knieën was gevallen. ‘Sorry, mam, neem me alsjeblieft niet kwalijk. Je kunt er niets aan doen, dat weet ik best.’
‘Het spijt mij ook.’
Ze vielen huilend in elkaars armen.
‘Je moet niet boos op me zijn,’ zei Ellen met gedempte stem tegen Lydia’s schouder.
‘Ik ben niet boos. Het spijt me, mam. Echt waar.’
‘Je bent mijn eigen kleine meid, Sally, lieverd. Er is niets wat ik niet voor je zou willen doen.’
Lydia staarde voor zich uit zonder de weg te zien. Ze was zo aangeslagen dat ze nauwelijks oplette waar ze reed. Ze had zo haar best moeten doen voor dat consult van vandaag en ze had zo gehoopt dat een echte dokter zou zien wat zij zag en dat er een scan van mam gemaakt zou worden waaruit zou blijken wat er precies mis was met haar hersenen en dat ze weer beter zou worden.
Wat kon Lydia verder doen? Terug naar Buddy Scutt en opnieuw om een verwijsbriefje vragen? Die stomme oude klootzak zou dat vast niet willen geven, en anders zou hij hen gewoon naar een van zijn andere vriendjes sturen, die precies hetzelfde liedje zouden zingen. Wat moest je doen als dokters niet konden – of niet wílden – zien dat iemand ziek of uit haar doen was, of gewoon begon te malen? Misschien kon ze proberen of ze mam zover kreeg dat ze naar een andere huisarts ging, een dokter die geen oude vriend was, een dokter die zich niet druk zou maken over de gevolgen die een vervelende diagnose voor hem zou kunnen hebben. Maar dat zou een hele klus worden. Mam was doodsbang dat ze in opspraak zou raken als ze naar een ander ging. Ze had ook nog steeds dezelfde slager die haar vijfentwintig jaar gelegen bij de eerste communie van Murdy bijna een kilo bedorven ham had verkocht.
Ze besloot dat ze daar nu niet over na wilde denken. Ze wilde aan iets anders denken, iets leuks. Maar haar hersenen hielden niet op. Ze bleven haar het ene na het andere afschuwelijke scenario voorschotelen. Stel je voor dat alles alleen maar erger werd? Dat er een tijd zou komen dat mam niet meer alleen kon zijn? Met uitzondering van Flan Ramble waren de meeste buren van vroeger verhuisd. Bijna elk huis in hun straat was verkocht aan jonge stellen die dagelijks op en neer gingen naar Dublin en echt geen zin hadden om de zorg voor een seniele vrouw op zich te nemen.
En waarom zou mam afhankelijk moeten zijn van bereidwillige buren als ze zelf vier kinderen had? Maar de jongens wilden niets van een rooster weten en Lydia kon hen niet dwingen. Meestal was ze wel in staat om mensen naar haar pijpen te laten dansen, maar haar broers waren uit hetzelfde hout gesneden als zij.
Ze bleven gewoon volhouden dat ze maar terug moest gaan naar Boyne als ze zich zoveel zorgen maakte. Maar ze was beter af in Dublin, daar kon ze veel meer geld verdienen… En trouwens, ze wilde helemaal niet terug naar Boyne. Op z’n zachtst gezegd zou ze daar stapelgek worden. Alsof ze levend begraven was. Dan werd ze binnen een maand even kierewiet als mam.
O hemel, wat verlangde ze toch terug naar de persoon die ze was geweest voordat ze opgezadeld werd met die enorme, lullige puinhoop vol zorgen. Ze was stralend en keihard geweest, immuun voor verdriet, en alles kon, want ze was nergens bang voor. Nu zat ze onder de blauwe plekken, ze was gewoon beurs van al die klappen.
Bovendien was ze nog veel te jong voor dit soort dingen. Mam zou nooit meer beter worden, maar er was niemand bereid om die last met haar te delen en eigenlijk moest het verboden zijn dat je al die liefde, dat verdriet, die angst en die eenzaamheid moest verduren als je pas zesentwintig was, egoïstisch en zonder verantwoordelijkheidsgevoel.
Ineens piepte de telefoon die op haar schoot lag twee keer snel achter elkaar en haar nekharen gingen overeind staan. Gilbert! Maar het was gewoon een sms’je van Poppy. Juist. Zo was het mooi geweest! Het was inmiddels acht dagen geleden en acht dagen was lang genoeg. Gilbert zou haar niet meer bellen en zij belde hem niet meer. Gedane zaken enzovoort. Het was gedaan met steelse blikken op de telefoon. Er ging een streep door sentimentaliteit en hoop. En zelfs als hij uit pure wroeging voor deurmat ging spelen, zou ze hem nog niet terugnemen.
Ze stopte op de vluchtstrook.
‘Wat is er aan de hand, Sally?’ vroeg Ellen verward.
Zonder pardon wiste Lydia het nummer van Gilbert. Zo! Weg was weg. Nu kon ze hem ook niet meer bellen als ze bezopen was. Heel even vroeg ze zich af of ze nu weer in tranen uit zou barsten – dat gedoe met mam ging haar echt niet in de kouwe kleren zitten – maar ze leunde achterover tegen de hoofdsteun tot haar ogen niet meer prikten.
Daarna richtte ze haar aandacht weer op Boyne en voegde in tussen het verkeer.
Nadat Matt en Maeve zich hadden omgekleed om naar bed te gaan was het tijd om hun Drie Zegeningen aan papier toe te vertrouwen. Matt had er momenteel geen enkel probleem mee. Net als hij de laatste tijd had gedaan, krabbelde hij alleen maar:
Een mysterieus brok ijs is niet op mijn
auto gevallen.
Een mysterieus brok ijs is niet op mijn flat gevallen.
Een mysterieus brok ijs is niet op mijn vrouw gevallen.
Het kostte hem precies tien seconden om dat op te schrijven, geen gepieker, geen gepeins, gewoon hupsakee en het was gebeurd. Maeve keek er toch nooit meer naar. Hij gooide het aantekenboekje naar de andere kant van het bed en pakte zijn tijdschrift weer op.
Maeve bleef nog eeuwen nadat Matt klaar was doorprakki-seren en tekende gedachteloos spitse bergruggen met haar goudkleurige pen. Er waren wel degelijk fijne dingen, er waren wel degelijk zegeningen.
Uiteindelijk schreef ze op: ‘De eerste zegen van vandaag is dat Matt niet bij me is weggelopen.’
Na weer een lange pauze schreef ze op: ‘De tweede zegen is dat ik niet bij Matt ben weggelopen.’
En de derde zegen? Ze kon niets bedenken. Ze sloeg het boekje dicht om naar de omslag te kijken, het schilderij van Chagall. Het enige wat de vrouw aan de aarde bond, was de man, maar hij leek haar vingers niet echt stevig vast te houden. Het zou niet de minste moeite kosten om haar los te laten, en als hij dat deed, zou ze met een noodgang omhoogschieten en voor altijd verloren zijn.
Ze sloeg het boekje weer open. De derde zegening van vandaag? Kom op, bedenk eens wat, drong ze er bij zichzelf op aan. Uiteindelijk schreef ze terneergeslagen op: ‘Ik heb geen paniekaanval gehad.’ Daarna sloeg ze het opschrijfboekje dicht en deed het licht uit.
Er is nog één ding wat ik niet onvermeld mag laten, omdat het zo ontzettend raar is: als Maeve ’s ochtends onder de douche gaat, heeft ze haar zwempak aan. Alsof ze in Big Brother zit.