Dingen waaraan Lydia een hekel heeft (in willekeurige volgorde):
Straatmuzikanten.
Fietsers.
Koolsoorten.
Mensen die zeggen ‘Ik weet hoe je je voelt’ terwijl dat niet
waar is.
Haar broer Murdy.
Mensen die ‘diner’ zeggen terwijl ze ‘avondeten’ bedoelen.
Buschauffeurs.
Mensen die rijles krijgen.
Vrachtwagenchauffeurs.
Noord-Ierse accenten.
Valentijnsdag.
Haar broer Ronnie.
Ouder worden.
Let op: deze lijst is allesbehalve compleet.
Maeve zat nog maar net achter haar bureau toen Matt haar belde. ‘Ik heb mijn goede daad van vandaag al achter de rug!’
‘Het gaat er niet om hoe snel je het doet, Matt.’ Maar ze glimlachte toch.
‘Voor mij wel. Wil je weten hoe het ging?’
‘Tuurlijk.’
‘Ik heb op weg naar mijn werk iemand uit een uitrit voor laten gaan.’
‘Matt! Het zijn altijd dingen die met het verkeer te maken hebben!’
‘Maar het viel echt niet mee, Maeve! Ik had een hele sliert auto’s achter me, die allemaal als een gek begonnen te toeteren! Ik was bang dat ik gelyncht zou worden.’
Ze schoot onwillekeurig in de lach. Wat was hij toch een schat.
Iets meer dan vier jaar geleden…
David en Maeve lagen in bed de Observer te lezen toen Maeve ineens iets te binnen schoot, midden in een artikel over hulp aan Afrika. ‘Hé, David, was het niet grappig dat Matt gisteravond ook bij dat concert was?’
‘Matt Geary,’ zei David nadenkend. ‘Een Jongeman Met Toekomst.’ Hij klonk alsof het iets was waar je je voor moest schamen.
‘Ach, volgens mij is het echt een fatsoenlijke vent,’ zei Maeve. ‘En een geweldige baas.’
‘O ja?’
‘Hij zorgt voor een geweldige sfeer. En hij kan je heel veel zelfvertrouwen geven.’
‘Zodat je harder gaat werken.’
‘Hij betaalt de kroeg iedere vrijdag, hij vergeet nooit een verjaardag…’ Hij was altijd de eerste om een lastige klant af te kraken en als Maeve een korte omschrijving van Matt zou moeten geven dan zou dat ‘een lekker stuk’ zijn. Hoewel ze daar natuurlijk nooit met haar collega’s over zat te ginnegappen. Ze namen hun werk heel serieus, dus dat zou stom zijn. En ze was zeker niet van plan om er tegen David over te beginnen.
‘Hij lacht eeuwig en maakt altijd grapjes,’ zei David minachtend.
Maeve vroeg zich af wat daar mis mee was.
‘Maar goed,’ zei David, ‘ik wilde nog iets anders met je bespre -ken. Aanstaande vrijdag heb jij dat afscheidsfeestje van Mahmoud. Maar Marta en Holly gaan het hele weekend weg.’ Marta en Holly waren zijn flatgenoten. ‘Dan hebben we het huis voor ons alleen. Kun je dan die borrel niet laten zitten?’
Ze schudde haar hoofd. ‘Dat gaat niet.’
‘Natuurlijk wel.’
‘Nee, ik bedoel, het komt me allebei ongelegen. Ik moet dit weekend naar huis. Morgen over een week moet ik rijexamen doen en ik kan me niet nog meer lessen veroorloven. Ik moet toch een of andere auto ritselen om te oefenen.’
‘Juist.’
Er viel een vreemde stilte, tot David zijn mond weer opendeed. ‘Mag ik met je mee?’ vroeg hij. ‘Naar je huis?’
‘Ja natuurlijk.’ Ze snapte niet waarom ze daar niet eerder aan had gedacht. ‘Dat zou leuk zijn.’ Misschien. ‘Alleen zijn mam en pa wel… nou ja, echte boeren. Plattelandsmensen. Lang niet zo intellectueel als jij. Je zult ze toch niet uitlachen, hè?’
‘Uitlachen?’ Hij was diep verontwaardigd. ‘Waarom zou ik ze uitlachen?’
Hoe moest ze dat uitleggen? David was zo belezen en hij wist zoveel dingen en mam en pa… nou ja, hun wereld was klein en ongecompliceerd. Uiers speelden een grote rol in hun dagelijks leven en ze hadden waarschijnlijk nog nooit gehoord van Darfur, dus zouden ze met de mond vol tanden staan als David daarover begon.
‘Het wordt ondertussen wel tijd dat ik je vader en moeder leer kennen,’ zei David. ‘Ik heb lopen denken…’
‘Mmm?’
‘Waarom gaan we niet samenwonen?’ Toen hij haar aankeek met die strakke blik van hem was ze volkomen overdonderd.
‘… Eh… bedoel je… wij samen? Alleen met ons tweetjes?’
Het zou niet de eerste keer zijn dat Maeve met iemand samen-woonde. Vier jaar geleden, toen ze samen met haar vriend Harry naar Australië was gegaan, hadden ze natuurlijk ook samen een flat gedeeld. Maar de aanleiding was eerder praktisch dan romantisch geweest. Ze waren samen vanuit Galway gekomen, ze hadden niet veel geld meer over, ze voelden zich een beetje onwennig in een vreemd land en ze boden elkaar emotioneel houvast. Bovendien was het allemaal niet echt. Hun visums waren maar twee jaar geldig en Maeve wist dat alles weer zou veranderen als ze uit Australië moesten vertrekken. De hele onderneming had iets tijdelijks en dat was maar goed ook, want toen de periode voorbij was, hadden Harry en zij meer dan genoeg van elkaar. In zekere zin waren ze nog steeds bevriend – als ze elkaar tenminste zagen, want dat was eigenlijk nooit het geval – maar van liefde was echt geen sprake meer.
Wat David nu voorstelde, voelde heel anders aan. Serieus. Bijna angstaanjagend.
‘En?’ Hij zat haar nog steeds aan te kijken terwijl hij op haar antwoord wachtte, met ogen waarin de pupillen op spelden-knopjes leken.
‘… Nou ja… eigenlijk moet ik daar eerst over nadenken, David.’
‘Over nadenken?’ Hij leek eerst verward en vervolgens gekwetst.
‘Het is wel een grote stap,’ protesteerde ze.
‘Niet echt. We hebben al vijf maanden verkering.’
‘Vier maanden.’
‘Vierenhalf.’
‘Het voelt gewoon een beetje te… snel.’
‘Te snél?’
‘Ja. Te snel.’
Hij bleef haar zwijgend aankijken. ‘Oké,’ zei hij toen met een hulpeloos handgebaar. ‘Neem er de tijd voor. Laat het me maar weten als het niet meer… te snél aanvoelt.’
‘Is de Slager op komen dagen?’ riep Danno tegen Katie zodra ze op kantoor kwam.
‘Hè?’ Mijn god, ze was nog maar net binnen!
‘Ik vroeg,’ herhaalde Danno overdreven geduldig, ‘of de Slager kwam opdagen voor je verjaardagsfeestje.’
‘Ja.’
‘Echt waar? Shit!’
Aan de andere kant van het kantoor kraaide George verrukt: ‘Zie je nou wel? Dat kost je een tientje!’
Katie keek toe hoe Danno zijn vreemd uitziende portemonnee trok – van mensenhuid, volgens hem – en een briefje van tien euro aan George gaf.
‘Sluiten jullie daarover weddenschappen af?’ Of Conall al dan niet zou komen opdagen?
‘Ik was ervan overtuigd dat hij niet zou komen,’ zei Danno met een gebaar naar zijn scherm. Hij hield een grafiek bij van alle keren dat Conall had afgezegd bij Katie. Aanvankelijk was dat een op de vier keer geweest, daarna een op de drie keer. ‘Aangezien hij je drie keer achter elkaar had laten zitten, ging ik ervan uit dat jullie relatie min of meer op z’n bek lag en dat hij dus niet zou komen. Elk wiskundegenie zou dat met me eens zijn geweest.’
‘Maar ik ga alleen op mijn intuïtie af, op mijn onderbuik,’ zei George. ‘Ik had het idee dat die drie afzeggingen achter elkaar gewoon een dipje waren. En het ging bovendien om je verjaardag, hij kon je niet laten zitten. Bovendien was dat etentje speciaal voor hem geregeld, omdat hij op de dag dat je echt jarig was niet kon komen.’
‘Een drogreden.’ Danno stak belerend een wijsvinger op. ‘Hij had dat restaurant ook vanuit Mogadishu, of waar hij dan ook mensen het mes op de keel zette, kunnen bellen om het nummer van zijn creditcard door te geven. Dan had Katie haar familie en vrienden nog steeds op een etentje en dure wijn kunnen trakteren, zonder dat hij erbij was. De anderen zouden daar waarschijnlijk ook de voorkeur aan hebben gegeven. Dat is toch zo, Katie?’
‘Waarschijnlijk wel,’ gaf ze toe.
‘Was het een gespannen sfeertje?’ vroeg George met gespeelde sympathie.
‘Ja,’ zei ze. ‘Hij had champagne meegenomen naar mijn flat.’
‘Bah!’ zei Danno minachtend. ‘Wat waardeloos! Niemand drinkt champagne. Het is tegenwoordig toch allemaal prosecco.’
George bleef strak naar zijn scherm kijken. George was echt dol op champagne. In zijn ultieme droom bracht hij zijn dagen door met het nippen van Veuve uit een paar zwarte lakleren Christian Louboutin-schoenen met plateauzolen die oorspronkelijk van Nicole Kidman waren geweest.
‘Charlie…’ begon Katie.
‘Dat is haar broer,’ zei Danno tegen George. ‘Weet ik.’
‘Charlie wou geen glas omdat hij altijd van champagne gaat boeren.’
George trok een gezicht bij de gedachte aan zoveel lompheid.
‘En Ralph…’
‘Dat is haar zwager,’ zei Danno tegen George.
‘Weet ik óók!’
‘… wilde niets omdat het een vrouwendrankje is.’
‘Goeie genade!’ George sloeg zijn ogen ten hemel. ‘En heeft je moeder nog aan Conall gevraagd of hij van plan is met je te trouwen?’
‘Niet hardop. Hoewel de vraag duidelijk in de lucht hing.’
‘En heeft Conall er antwoord op gegeven?’
‘Niet hardop. Ook dat hing al even duidelijk in de lucht. Ik kan maar beter aan het werk gaan,’ zei Katie, terwijl ze op weg ging naar haar bureau. Maar onderweg veranderde ze kennelijk van gedachten. ‘Laat me die grafiek eens zien,’ zei ze tegen Danno. ‘Print hem maar even uit.’
‘Waarom zou je jezelf kwellen?’ vroeg George.
‘Laat haar toch gewoon begaan! Je hoeft haar toch niet al haar pleziertjes te ontnemen. Over twee dagen wordt ze veertig.’
Danno legde de grafiek voor haar neer en Katie keek naar het patroon dat zich de laatste maanden ontwikkeld had. Ze moest toegeven dat het een goede grafiek was, heel helder en begrijpelijk.
‘Die zwarte stukken hier,’ zei Danno, ‘zijn de keren dat hij je heeft laten zitten. Zoals je kunt zien heeft hij de doop van de baby van MaryRose gemist, de zeventigste verjaardag van je moeder en het etentje dat als goedmakertje moest dienen omdat hij niet samen met jou kon vieren dat jullie negen maanden verkering hadden.’
‘Dank je, Danno,’ mompelde ze. ‘Het is allemaal zo klaar als een klontje.’
‘Als we nog verder teruggaan,’ zei hij, ‘dan komen we opnieuw aan een zwart stuk. Dat zal de avond zijn waarop hij schitterde door afwezigheid op het liefdadigheidsbal en die keer dat je hem wilde verrassen met je nieuwe Coco de Mer-ondergoed.’
Dat was helemaal een klap in haar gezicht geweest, erkende Katie. Ze was naar zijn huis gegaan, had overal rozenblaadjes rondgestrooid en zich in dat idiote, afschuwelijk zittende ondergoed gehesen en was toen op Conall gaan zitten wachten. En ze bleef wachten tot ze een ons woog, voordat ze tot de ontdekking kwam dat hij helemaal niet in de file zat, maar op Schiphol, wachtend op een vlucht naar Singapore, waar hij kennelijk dringend nodig was.
‘Wat zijn die gouden stukjes?’ vroeg George.
‘Dat zijn de keren dat Conall wel kwam opdagen.’
Katie bestudeerde de grafiek. Er kwam behoorlijk wat goud aan te pas, maar er waren ook heel wat zwarte plekken. Ze dacht aan de spiegel die nog steeds op de grond stond en aan het sms’je dat ze meteen verstuurd had en waarop nog steeds geen reactie was gekomen…
‘Heeft Conall je iets voor je verjaardag gegeven?’ onderbrak George haar gedachtegang.
Ze tilde haar arm op, zodat haar mouw omlaag zakte.
George verbleekte bij de aanblik van het horloge. ‘Platina? Diamanten? Tiffany? O lieve meid, die man is tot over zijn oren verliefd!’
‘Helemaal niet,’ zei Danno meteen. ‘Door geld uit te geven bakent Hathaway de Slager zijn territorium af. Hij had net zo goed tegen haar aan kunnen piesen. Dat zegt echt niets.’
Nog meer dingen waaraan Lydia een hekel heeft:
Golfers.
Sokken met een gat waar je teen door steekt.
Mensen die zeggen: ‘Zeer bedankt.’
Haar broer Raymond.
Psychische afwijkingen.
Mensen die zeggen: ‘Hartelijk dank.’
Mensen die zeggen: ‘Dank je, kind.’
Mensen die zeggen: ‘Muchas gracias.’ (Tenzij het Spanjaarden
zijn, maar dat is nooit zo.)
Mensen die zeggen: ‘Merci boocoep.’ (Tenzij het Fransen zijn,
maar dat is nooit zo.)
Gokkers die om een bonnetje vragen.
Mensen die zeggen: ‘Waar het om gaat, is dit.’
Mensen met namen die eigenlijk achternamen zijn (bijvoorbeeld
Vries de Vries).
Schoolkinderen, vooral de jongste.
Rode stoplichten.
Zebrapaden.
Haar vader.
Let op: deze lijst is verre van compleet.
Jemima had middagdienst. ‘Hallo, u spreekt met de Keltische Waarzeggerslijn, waarmee kan ik u van dienst zijn? Kaarten? Prima, lieve kind. Hoe heet je? Laurie. Vertel maar eens wat er aan de hand is.’
Jemima luisterde. En bleef luisteren. Pas toen het hele zielige verhaal eruit was, zei ze kortaf: ‘Nee, lieve meid, hij gaat niet met je trouwen.’
‘Kunt u dat uit de kaarten opmaken?’ jammerde Lauries stem.
In feite had Jemima de kaarten er nog niet eens bij gepakt. Ze trok haastig een kaart. Hartenboer, een jonge vrijgezel die alleen maar aan plezier maken dacht. Dat was geen verrassing. Ze trok de volgende kaart. Schoppentien: verdriet, ellende, verlies van
vrijheid.
‘Als je het niet erg vindt, zal ik je precies vertellen waar het op staat, lieve kind. Je hoeft niet helderziend te zijn om te weten dat die knul van jou een schooier en een nietsnut is. Een smeerlap, als ik zo vrij mag zijn. Schop hem de deur maar uit!’ Ze pakte nog een kaart. Ruitenkoningin. O lieve hemel! ‘En wees niet verbaasd als hij daarna meteen probeert je zus te versieren.’
‘Maar die is zeven maanden zwanger.’
‘Ik zie een blonde vrouw die graag roddelt en niet bepaald fijnzinnig is. Een valse flirt.’
‘Mijn moeder! Hij zal toch niet proberen om mijn moeder te versieren!’
‘Deze jongeman is tot alles in staat,’ zei Jemima somber. ‘Hij deugt voor geen meter, geloof me nou maar.’
‘Maar ik hou van hem.’
‘Dat denk je alleen maar. Ondertussen komt er iemand die veel meer waard is naar je toe.’ Ze vond dat het geen kwaad kon om zoiets te zeggen. Het zat er dik in dat er iemand naar Laurie toe zou komen, maar die zou ze nooit ontmoeten als ze het bleef aanleggen met dat stuk verdriet. Ze pakte opnieuw een kaart. Hartenaas. ‘Die zal je tot rust brengen en gelukkig maken.’
‘Ik wil helemaal niet tot rust gebracht worden. Ik ben negentien!’
‘Juist.’ Ze pakte een andere kaart. Klavertien. ‘Ik zie een bootreis in het verschiet.’
‘Dat zal de pont wel zijn,’ zei Laurie terneergeslagen.
Jemima koos de laatste kaart uit. Klaveraas. Dit was een bijzonder goede kaart, ook al werd er van je verwacht dat je net deed alsof er helemaal geen ‘goede’ of ‘slechte’ kaarten waren en dat het allemaal een kwestie van interpretatie was. ‘Ach, dit is goed nieuws. Je krijgt een financiële meevaller.’
‘Oké, dat klinkt beter.’
‘Ik wens je het beste, lieve kind, en bel alsjeblieft niet nog eens. De prijs per minuut is schandalig hoog – ik ben bang dat ik daar niets over te vertellen heb – en het antwoord verandert toch niet. Besteed je geld maar aan leukere dingen. Koop maar een mooie…’ Wat droegen die kinderen tegenwoordig? ‘… een mooie string en ga maar lekker…’ Wat deden jonge vrouwen tegenwoordig? ‘… ga maar lekker stappen en laat je vollopen.’
‘Vollopen?’
‘Je hoeft je niet te bezatten, neem maar gewoon een paar… hoe heten die rode drankjes ook alweer die er zo lekker uitzien? Sea Breezes? Ja, die. Ga lekker dansen. Lachen en pret maken. Vergeet die schooier maar gauw. Daaag!’
Ze verbrak de verbinding. Ze werd eigenlijk geacht ze zo lang mogelijk aan de lijn te houden, zodat er een astronomisch bedrag afgeschreven zou worden van hun creditcards. Het was een schandalige oplichterij, een van de vele manieren waarop de moderne wereld verdrietige en eenzame mensen uitbuit en op haar eigen manier probeerde Jemima daar een stokje voor te steken. Vroeg of laat zouden de eigenaren van die ellendige Waarzeggerslijn wel te weten komen wat ze deed, maar voorlopig waren er nog zoveel mensen die hulp nodig hadden en was er nog maar zo weinig tijd.
Terwijl ze wachtte op het volgende telefoontje – dat niet lang op zich zou laten wachten want er was kennelijk een eindeloze stroom naar liefde hunkerende jonge vrouwen die een waarzegster wilden raadplegen – keek ze rond in haar propvolle, donkere woonkamer. Daar kreeg ze altijd weer een kick van.
Jemima woonde nu vijf jaar in haar kleine flat en ze vond het heerlijk. Haar inmiddels overleden en diepbetreurde echtgenoot, een zekere Giles, was een architect geweest die een prijs had gekregen voor een modernistisch huis in County Monaghan (voornamelijk omdat inwoners in andere delen van Ierland zich daar luidkeels tegen verzet hadden). ‘Modernistisch’ betekende glas, scheepsladingen glas. Hectometers glas. Jemima had vaak nachtmerries gehad waarin zij de opdracht had gekregen om alle ramen ter wereld te zemen met als enige hulpmiddelen een flesje windowcleaner en een oude krant. En dan kwam ze ineens tot de ontdekking dat ze niet eens sliep.
En het lag niet alleen aan de hoeveelheid ramen die dagelijks gelapt moesten worden dat Jemima zich nooit echt op haar gemak voelde in het huis. Als ze bijvoorbeeld voor de zoveelste keer Madame Bovary zat te herlezen en ineens de onweerstaanbare behoefte kreeg om bijvoorbeeld aan haar kont te krabben – iets wat elk mens kan overkomen, ook al zijn ze nog zo rechtschapen of nog zo hooggeplaatst – was ze gedwongen om eerst te controleren of er geen drie of vier verveelde inboorlingen naar haar stonden te staren. Dat was het grootste probleem van Pokey: er was echt helemaal niets te doen, dus werd het bespioneren van die rare protestantse in haar belachelijke glazen kubus op sollicitatieformulieren officieel als hobby opgevoerd (en geaccepteerd), net als gokverslaving en zelfmoordneigingen.
Toen Giles het tijdelijke met het eeuwige verwisselde, was dat een zware schok voor Jemima, maar ze aarzelde geen moment om het Glazen Huis op de markt te gooien. Tot intens genoegen van de makelaar (die alleen bij het idee al bijna klaarkwam) bleek ze bereid om tegelijk met het huis afstand te doen van het speciaal daarvoor ontworpen lichtgewicht titanium meubilair. Ze gunde het hun van harte, dacht ze. Zij ging naar Dublin, vol plannen om alle veilingen af te lopen op zoek naar donkere, zware dingen, meubels waar je houvast aan had.
Ze had meer dan genoeg van Pokey. Daar waren lang niet genoeg hulpbehoevende mensen om haar liefdadigheidsneigingen op te kunnen botvieren. En als ze heel eerlijk was, kwam al dat groen haar de keel uit. Ja, zij koos voor het drukke Dublin, zo dicht bij het centrum als ze zich kon veroorloven. Ze wilde het gevoel hebben dat ze midden in het leven zat. En als je rekening hield met de huizenprijzen van een paar jaar geleden in Dublin, was het maar goed dat ze niet echt veeleisend was. Twee slaapkamers, zodat Fionn kon blijven logeren als hij dat wilde, maar verder hoefde het niet veel bijzonders te zijn. Ze wilde een minimum aan huishoudelijk werk, geen ramen om te lappen en – dat was de grootste opluchting van alles – geen ellendige tuin meer die constant onderhouden moest worden!
De verhuizing ging niet zonder slag of stoot. Dat kwam door Fionn. Ze zou hem ontzettend missen en natuurlijk zou hij haar ook missen. Maar ze had niet het eeuwige leven. Het werd tijd dat hij op zijn eigen benen ging staan.
Lydia had een regelrechte Irkoetsk-dag. Het wemelde in de stad van zomertoeristen en een straatmuzikant – een verdomde straatmuzikant, nota bene, een of andere gek met een accordeon – had in Westmoreland zoveel publiek getrokken dat de mensen midden op straat stonden te dansen, waardoor zij had moeten uitwijken en bijna een fietser had geschept, die haar rood aange-lopen op een moreel superieure want-geen-CO2-uitstoot-manier had staan uitfoeteren. Ze had de pest aan straatmuzikanten die op zo’n passief-agressieve manier de schijn wekten dat ze de mensen een dienst bewezen. Zelfs als ze voor geen meter konden spelen, voelde je je toch verplicht om ze een paar centen te geven omdat ze de moeite namen. Mensen die gewoon op het trottoir om geld zaten te bedelen, dáár had ze geen problemen mee. Dat was veel eerlijker omdat je precies wist wat je ervoor terugkreeg, namelijk niets.
En ze had ook de pest aan fietsers, nog zo’n schijnheilig zootje, die aan hun slappe gezeur over hoe goed ze waren voor het milieu het recht ontleenden om als een stel idioten over de weg te zwalken en daarbij taxichauffeurs – fatsoenlijke mensen zoals zij zelf – verplichtten om ervoor te zorgen dat ze geen gevaar liepen. Als zij het voor zeggen had, mochten alle fietsers meteen afgeschoten worden.
Daarna pakte ze de bagel uit die ze voor het ontbijt had gekocht en kwam tot de ontdekking dat de knul in de broodjeswinkel op zijn eigen houtje gesneden kool door haar smeerkaas had geroerd. Hoe haalde hij het in zijn hoofd om te denken dat smeerkaas met kool een lekkere combinatie was?
Door die walgelijke bagel begon ze onwillekeurig aan andere afschuwelijke dingen te denken, tot ze noodgedwongen een parkeerplaats op reed om haar broer Murdy te bellen, die op een kalmerend toontje zei dat hij precies wist wat ze bedoelde. En dat was helemaal niet zo, want als dat wel het geval was, zou hij er iets aan doen.
‘Kom in het weekend maar naar ons toe,’ zei hij. ‘Dan bespreken we dat onder het eten. Nu moet ik ervandoor.’
Verblind door tranen van ergernis die Moermansk-proporties hadden aangenomen reed ze weer verder, terwijl ze eerst bijna tegen een bus reed, waarna ze op het nippertje de kofferbak kon vermijden van een leswagen met een angsthaas achter het stuur en ze bijna de zijkant meenam van een witte bestelwagen, waarvan de chauffeur haar met een sterk plattelandsaccent vervloekte. Dat hij vloekte was tot daaraantoe, daar was ze aan gewend, maar vloeken met een plattelandsaccent dat ging te ver. Taxichauffeurs krijgen altijd overal de schuld van, dacht ze grimmig. Iedereen probeert ons onderuit te halen.
Maar toch was het misschien verstandiger om eerst wat kalmer te worden voordat ze weer aan het werk ging. Zodra ze weer een lege parkeerplaats vond, stopte ze en belde haar broer Ronnie op, waarvan ze meteen spijt kreeg. Novosibirsk!
Danno’s oordeel over Katies relatie met Conall mocht dan nog zo grof zijn, Katie moest erkennen dat er wel iets in zat. Ze gaf toe dat het allemaal haar eigen schuld was. Vanaf de allereerste keer dat ze met Conall uitging, waren de alarmbelletjes gaan rinkelen. Eigenlijk had ze er na dat fiasco meteen een eind aan moeten maken, dacht ze somber.
En het was nog wel zo’n toestand geweest, dat eerste afspraak-je. Conall had haar zelfs een reisgids gegeven. ‘Morgen word je om twaalf uur thuis afgehaald met een auto. Om twee uur vlieg je naar Heathrow.’
‘En dan?’
‘Je merkt het allemaal vanzelf wel.’
‘Kunnen we het niet gewoon simpel houden en gezellig om de hoek gaan eten?’
Hij was in de lach geschoten omdat hij dacht dat ze een grapje maakte.
‘Wat moet ik dan voor die puzzeltocht aantrekken? Want als er stevige laarzen en wollen mutsen aan te pas komen, haak ik meteen af.’
Hij lachte opnieuw. Alles wat ze zei, was kennelijk onweerstaanbaar. ‘Een jurk. Een nette jurk.’
‘Je moet me echt iets meer vertellen,’ had ze een tikje wanhopig gezegd.
‘Ach, je ziet er toch altijd fantastisch uit.’
‘Ik meen het echt. Als je me niet meer vertelt, ga ik niet mee.’
‘O. Nou ja, goed dan… een zwart jurkje. Hoge hakken. Een nuffig klein tasje.’
Ze was op een holletje naar huis gegaan en had haar hele garderobe op haar bed gedeponeerd. Dat zwarte jurkje was het probleem niet, ze had tientallen zwarte jurkjes, die niemand behalve zijzelf uit elkaar kon houden. Hij had tenminste niet tegen haar gezegd dat ze zich aan de nieuwste snufjes moest houden. (Hoewel, zou een hetero ooit op dat idee komen?) Ze was nooit super -hip geweest, zelfs niet toen ze de leeftijd daarvoor had (tussen de zestien en de tweeëntwintig). Vanwege de omvang van haar boezem had ze er altijd bespottelijk uitgezien in modieuze spulletjes. Als ze bijvoorbeeld een haarband met glitters droeg, zag ze eruit als een geestelijk gehandicapte dochter die op haar negenenveertigste nog bij haar ouders woonde.
Terwijl haar garderobe daar open en bloot voor haar lag, schrok ze van het aantal klassieke, uitstekend gesneden kledingstukken die ze bezat. Ze leek verdorie wel een Française! Bah! Ze wilde helemaal geen Française lijken. Ze dácht ook niet als een Française. Ze zou veel liever een van die slavische types uit het New York van de beginjaren negentig willen zijn, met roodzwart gestreepte panty’s, grote Doc Martins en een kort spijkerrokje, maar daarvoor moest je een spiering zijn, zo mager als een lat.
Goddank dat er schoenen en tassen bestonden. Ook al was ze gedwongen om het rustig aan te doen met haar kleding, haar schoenen en tassen waren zonder meer hip. En ze kon tenminste weer spijkerbroeken aan. Toen alles nog koek en ei was met Jason en ze alleen nog maar vadertje en moedertje speelden en appeltaart aten, was ze veel te vet geweest om een spijkerbroek te dragen. En dat alles in het honderd liep, was wel heel verschrikkelijk geweest, maar er zat ook een pluspuntje aan, want ze was vijfentwintig kilo afgevallen.
Voor dat geheimzinnige afspraakje met Conall had ze uiteindelijk gekozen voor een strak jurkje (zwart natuurlijk) dat zo’n schitterende pasvorm had dat haar buik en haar heupen er helemaal in wegvielen. Tijdens de vlucht hield ze al dat moois verborgen onder een wijdvallend jasje en een fikse dosis verbolgenheid: het was heel gênant om midden op de dag in zo’n sexy jurk en met zulke sexy schoenen aan – in je eentje – in een vliegtuig te stappen. Straks dachten de mensen nog dat er bij haar een steekje los zat, net als bij die maffe oude hertoginnen die met een tiara op in een oude ochtendjas naar de stomerij gingen.
Toen ze op Heathrow uit het vliegtuig stapte, werd ze opgewacht door een man met een wit bordje waarop haar naam stond. Hij nam haar mee via een geheim trapje en haar rug brandde van de beschuldigende, jaloerse blikken waarmee de andere passagiers haar nakeken. ‘Wat haalt dat mens zich in haar hoofd?’ hoorde ze iemand zeggen. ‘Verwaand kreng.’
De man zette haar in een grote, dikke auto en reed haar een stukje verder naar een… wat was dat nou? Een helikopter! ‘Wat gaat er nu gebeuren?’ vroeg ze.
‘U moet in de helikopter stappen.’ ‘Waar ga ik dan naartoe?’
‘Dat weet ik niet. Maar u zou het misschien aan de piloot kunnen vragen.’
De piloot had het echter veel te druk om ervoor te zorgen dat ze haar koptelefoon opzette en haar veiligheidsriemen vastmaakte.
‘Waar gaan we naartoe?’
‘Trek dat nog maar iets strakker aan.’
‘Het zit al strak. Waar gaan we naartoe?’
‘Glyndebourne.’
Glyndebourne? Katie begon te piekeren. Wat wist ze van Glyndebourne? Er werden opera’s opgevoerd, dat wist ze zeker. Maar misschien gebeurden er nog meer dingen in Glyndebourne. Want zij kon opera niet uitstaan en dat wist Conall ook, dus hij zou haar vast niet meenemen naar iets waar ze zo’n hekel aan had.
Toen de helikopter landde, stond Conall al te wachten, in een donker pak waarin hij sprekend op een knappe begrafenisondernemer leek.
Ze rende over het asfalt naar hem toe en zei: ‘Wat is er in hemelsnaam…’
Hij zag eruit alsof hij bijzonder in zijn nopjes was toen hij lachte en zei: ‘Doe me een genoegen. Vraag alsjeblieft niets. Vertrouw me maar. Tussen twee haakjes, je ziet er schitterend uit.’
Ze moest hem inderdaad vertrouwen. Maar ze waren wel bij de opera. Mensen in uitgaanskledij wandelden door de schitterende tuinen met programmaboekjes in de hand en praatten over – echt waar! – opera. Conall troonde haar mee naar een afgelegen prieeltje, waar ze champagne dronken en hij nog steeds weigerde antwoord te geven op haar vragen. Toen zei hij: ‘Tijd om op te stappen.’ Iedereen liep dezelfde kant op en terwijl hij haar meenam naar een grote zaal dacht ze: Dit kán de opera niet zijn, want ik heb hem verteld dat ik daar zo’n hekel aan heb. Ze keek hem onderzoekend aan en hij keek haar diep in haar ogen en zei nog eens: ‘Vertrouw me maar.’ En hoewel ze ontzettend onzeker was, zei ze toch: ‘Ooooooké.’ Het licht ging uit, de gordijnen gingen open en voordat ze wist wat er gebeurde, stond er een heel stel dikke mensen op het toneel, die zich de longen uit hun verwaande dikke lijf zongen. Ja, opera. Ze was zo verbijsterd dat ze niet wist wat ze ervan moest denken. Daarna besloot ze dat ze woest was. Vervolgens veranderde ze van gedachten en kwam tot de conclusie dat ze heel verdrietig was. Waarom werd er nooit naar haar geluisterd? Heel even overwoog ze om op te staan en rechtstreeks richting uitgang te lopen, maar in gedachten zag ze al een scherpschutter met een infraroodvizier die haar met één kogel om zeep hielp. Bij de opera hielden ze niet van opstootjes, daar mocht je niet eens kuchen.
Na een eeuwigheid vol gekrijs was het eindelijk tijd voor de pauze.
‘En?’ zei Conall toen het licht aanging.
‘Probeer je me voor de gek te houden?’ vroeg Katie, terwijl ze opstond.
‘Wat?’ Hij keek haar verbluft aan.
‘Is dit een overdreven dure grap?’
‘Wat?’ Hij moest achter haar aan draven om haar bij te kunnen houden.
Ze draaide zich om en keek hem aan, terwijl de mensen langs hen heen dromden. ‘Dit is opera. Of niet soms? En ik heb je verteld dat ik de pest heb aan opera. Of niet soms?’
‘Maar waarom heb je er dan zo’n hekel aan?’
Ze begon te sputteren van woede. ‘Daarom. Bijvoorbeeld – ook al hoef ik dat helemaal niet uit te leggen – omdat de zangers altijd klinken alsof ze hoge nood hebben.’
‘Ik dacht dat je wel van gedachten zou veranderen als je echte kwaliteit voorgeschoteld kreeg.’
Moest dat een excuus voorstellen? Het maakte haar alleen nog bozer. ‘Wát? Vind je me dan zo… onontwikkeld dat ik er geen eigen mening op na kan houden?’
‘Nee, ik…’
‘Je hebt niet naar me geluisterd.’
Hij zag er bleek en beschaamd uit. ‘Ik heb me vergist. Het spijt me. Omdat ik er zo van hou, wilde ik het graag met je delen. Ik wilde je verrassen.’
‘Nou, dat is je goed gelukt.’ Ook al werkte ze in de muziek -industrie en werd ze dag in dag uit geconfronteerd met enorme ego’s, zo’n egoïstische, eigenzinnige megalomaan had ze nog nooit ontmoet. ‘Ik had het zelf niet duidelijker kunnen stellen.’
‘Het spijt me echt ontzettend.’
‘Eerlijk gezegd…’ Ze fronste en schudde haar hoofd. ‘Eerlijk gezegd denk ik dat je niet goed wijs bent. En ik wil nu naar huis.’
‘Ik zal de helikopter bellen.’
Maar het zou nog twee uur duren voordat de helikopter er was.
‘Wat wil je ondertussen doen?’ vroeg Conall.
‘In de bar een fles rode wijn soldaat maken en sms’jes sturen aan mijn zus en aan mijn vriendin waarin ik ze vertel dat jij een krankzinnige klootzak bent.’
Hij slikte. ‘Mag ik je daarbij gezelschap houden?’
‘Nee.’
Dingen waarvan Lydia houdt (in willekeurige volgorde):
Chips.
Plaatsnamen die op ‘sk’ eindigen (zoals Gdansk en Moermansk).
Haar moeder.
Gilbert. Misschien.
Let op: dit is inderdaad de complete lijst.
Lydia’s dag was geen haar beter geworden. Elk vrachtje was nog vervelender dan het vorige. Heel snel achter elkaar had ze een ‘zeer bedankt’, een ‘hartelijk dank’, een ‘dank je, kind’, een ‘muchas gracias’ en een ‘merci boocoep’ gehad en ze wilden alle vijf een bonnetje! Kwam er dan geen eind aan haar ellende? Maar die lastpakken konden niet in de schaduw staan van Buchanan, de Amerikaanse toerist, die haar uitlegde hoe het Amerikaanse kiesstelsel in elkaar stak en elke zin begon met ‘waar het om gaat’. Ze had geprobeerd hem de mond te snoeren met haar altijd succesvolle vraag over de Here Jezus (ze had gemerkt dat mensen nog veel erger schrokken van dat ‘Here Jezus’ dan van ‘Jezus Christus’), maar de Here Jezus was inderdáád zijn redder en leidsman en hij wilde daar met alle plezier uitgebreid op doorborduren. Ze was in haar eigen Here Jezus-val getrapt!
Het verkeer was afschuwelijk. Alle verkeerslichten zaten tegen, net als wegwerkzaamheden, zebrapaden en – het ergste van alles – moeders met stopborden. Toen de dag er eindelijk op zat, hoopte ze maar dat de jongens niet thuis zouden zijn.
Maar de jongens waren wel thuis. Jan had ook een rotdag gehad. Een vrouw in Enniskerry had dragonazijn gekregen in plaats van de witte-wijnazijn die ze besteld had, terwijl een vrouw in Terenure, die geen moment meer zonder dragonazijn kon, de wittewijnazijn had ontvangen. Het was een regelrechte ramp en dat was allemaal Jans schuld.
Jan zat net treurig te vertellen hoe hij op zijn falie had gekregen, toen Lydia moe en kribbig binnenkwam. Ze zag hen in de woonkamer zitten en bleef met een ruk staan.
‘Lieve hemel!’ riep ze uit. ‘Ik heb nog nooit zo’n stel zielen -poten bij elkaar gezien. Wat is er aan de hand?’
‘Wij zijn chagrijnig,’ zei Jan bijna opgewekt. Wat een heerlijk woord was dat. Chagrijnig.
‘Waarom?’
‘Ik heb orders verwisseld. Verkeerde azijn aan vrouwen gestuurd. Mijn baas, zij ging helemaal door het lint. Ik kreeg op mijn falie.’
Lydia keek hem met grote ogen aan. ‘Goeie genade, Jan, je Engels gaat echt met sprongen vooruit.’
‘Dank.’ Hij glimlachte verlegen maar trots.
‘En waarom ben jíj chagrijnig, Andrei?’
Andrei vertelde haar niet de waarheid, want dan had hij moeten zeggen: ik ben chagrijnig omdat ik met jou moet samenwonen.
Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik ben niet naar dit land gekomen om blij te zijn. Ik ben hier om geld voor mijn familie te verdienen. Ik hoef niet echt blij te zijn.’
‘Zo kun je toch niet leven.’ Moest je haar horen. Zij had de prachtige flat waarin ze met Sissy woonde omgeruild voor dit ellendige optrekje. Ze werkte zeventig uur per week, maar ze durfde niet eens nieuwe zomerkleren te kopen. Vorige week had ze zich in Primark voor een miezerige zeven euro bezondigd aan een pakje met drie hemdjes en daardoor had ze zich zo ellendig gevoeld dat ze die bijna weer teruggebracht had.
‘Ik ben sterk,’ zei Andrei. ‘Ik red me wel.’
‘Ja, ik ook.’ Ze slaakte een diepe zucht. En toen werd ze zonder waarschuwing ineens weer bekropen door die drang: ze moest het net op. Ze moest het nog eens controleren. Misschien was er dit keer iets veranderd. Ze trok een krukje naar het kleine bureautje dat in de hoek naast het raam stond en begon met de muis te hannesen.
Achter haar vroeg Andrei: ‘Ga jij nog huit, vanavond?’
Ze hamerde op de toetsen en staarde boos naar het scherm. Schiet nou eens op, verdorie! Waarom duurt het zo lang?
‘Lydia? Ga jij huit vanavond?’
‘Je zult wel blij zijn om te horen dat dat inderdaad het geval is.’
Daar waren de jongens inderdaad blij om. Ze waren van plan om onderuitgezakt naar The Apprentice te gaan kijken en minutieus aantekeningen te maken. Op een dag zouden zij ook net als Donald Trump zijn. Zonder dat stomme haar.
‘Ga je huit met Arme Klootzak?’
Toen Lydia nog maar net bij hen woonde en over haar vriend was begonnen, had Andrei zijn verbazing niet kunnen verbergen. ‘Heb jij vriend?’
‘Ja, natuurlijk heb ik een vriend.’ Wat dacht hij wel!
Andrei was bang dat hij erin zou blijven, zoveel medelijden voelde hij met die onbekende man. Er was geen Poolse uitdrukking die zijn pech onder woorden kon brengen, dus zag Andrei zich genoodzaakt om Engels te gebruiken. ‘Arme Klootzak.’
‘Ja, ik ga uit met Arme Klootzak. En noem hem niet zo.’
Goed. Gilbert dus. Wat was hij voor soort man? Hij moest toch wel iets speciaals hebben als hij Lydia onder de duim kon houden. (Zou hij dan die mysterieuze persoon zijn bij wie ze schoonmaakte? De reden waarom ze niet bereid was om de pannen in haar eigen flat af te wassen?)
Gilbert zat verschanst in een klein, donker café, een verlopen kroegje in een zijstraat ergens in het noorden van de stad, aan een tafel met vier andere mannen die zwaar in het Yoruba zaten te bomen. Hij kwam oorspronkelijk uit Lagos in Nigeria en had de afgelopen zes jaar in Dublin gewoond.
Toen Lydia binnenkwam, was de discussie zo hoog opgelopen dat ze haar niet eens zagen. Lydia sprak geen Yoruba, afgezien van de paar gore uitdrukkingen die Gilbert haar had geleerd om op Nigeriaanse feestjes uit te kunnen pakken, maar het klonk alsof ze iets in de zin hadden.
‘Dennengeur,’ hoorde ze. En vervolgens: ‘Strawberry Delight.’ Hmmm.
Plotseling kregen ze Lydia in de gaten, waarop het gesprek abrupt stokte en de vier mannen zich uit de voeten maakten. Alleen Gilbert bleef aan het tafeltje zitten.
‘Baby,’ zei hij. Zijn stem klonk als warme chocola, terwijl hij zijn hand naar haar uitstak. Hij had prachtige, sierlijke handen, de handen van een musicus. Maar dat was hij niet. Hij was net als Lydia taxichauffeur en zo hadden ze elkaar ook leren kennen – in een cafeetje waar alleen taxichauffeurs kwamen en alleen midden in de nacht. Het was een veilig toevluchtsoord, waar de chauffeurs een kop thee konden drinken en tegen elkaar konden klagen over het walgelijke gedrag van hun klanten.
Op de betreffende avond had Lydia langzaam een broodje ham zitten eten terwijl ze Gilbert bestudeerde. Zijn kortgeknipte haar, zijn mooi gevormde hoofd, zijn wimpers waar maar geen eind aan leek te komen… Já, had ze gedacht. Zeker weten. Ze wist ook dat ze niet bij iedere man in de smaak viel – dat scheen iets te maken te hebben met haar vlijmscherpe tong, die de meesten schrik aanjoeg, de slapjanussen – maar ze ging ervan uit dat Gilbert haar wel aan zou kunnen.
Ik ga, in tegenstelling tot mindere wezens, niet af op uiterlijk vertoon maar op vibraties en Gilberts levenskracht vertoonde opvallende pieken, die me attendeerden op zijn neiging om dingen verborgen te houden. Hij verdeelt zijn leven iets te graag in verschillende vakjes, om te voorkomen dat bepaalde dingen met elkaar in aanraking komen. Ik vertrouw hem niet helemaal, maar onwillekeurig mag ik hem toch wel.
Gilbert is kennelijk een man die van opvallende kleren houdt. Vanavond droeg hij een paar donkerblauwe puntschoenen die – als ik heel eerlijk ben – een beetje meisjesachtig aandeden. En zijn colbertje wekte helemaal argwaan. Er was iets ontzettend ráárs met de taille, die bijna ingeregen leek, alsof hij een korset droeg.
Lydia leek echt zo’n type dat uitgebreid de spot drijft met mensen die te veel aandacht hebben voor hun uiterlijk, maar ze nes -telde zich als een poes tegen Gilbert aan en grapjes bleven uit.
‘Hallo, jongens,’ riep ze naar de vier mannen die bij haar komst waren opgesprongen. ‘Wat is er aan de hand? Waar zaten jullie zo druk over te kibbelen?’
Ze begonnen aarzelend terug te komen, op weg naar de stoelen waarop ze net nog hadden gezeten.
‘Maak dat je wegkomt,’ zei Gilbert.
‘Nee, laat ze maar gaan zitten. Ik wil weten wat er aan de hand is.’
De vier mannen vielen weer op hun stoel neer.
‘En?’ zei Lydia. ‘Waar ging al die herrie over?’
Uiteindelijk was het Abiola die zijn mond opendeed. ‘Het gaat om Odenigbo.’ Meteen daarop begon Odenigbo weer heftig in het Yoruba te redeneren, gevolgd door de anderen.
Lydia pikte hier en daar een woordje op dat ze wel kon verstaan – citrusvruchten, lenteregen – en stak haar hand op om de mannen tot zwijgen te brengen. ‘Weer die boompjes?’ vroeg ze geërgerd. ‘Dat onderwerp hangt me echt de keel uit.’
In tegenstelling tot Lydia, die haar eigen auto had, reden de Nigerianen in drie taxi’s die door zeven chauffeurs gedeeld werden. Dus de luchtververser (in de vorm van een klein dennenboompje) die door één man was uitgezocht, had gevolgen voor de anderen.
‘Ik hóú van Strawberry Delight,’ zei Odenigbo zo uitdagend dat het voor de hand lag dat hij de enige was.
Zijn opmerking werd met veel gesputter ontvangen. ‘Strawberry Delight is walgelijk,’ zei Gilbert.
‘Het stinkt nog erger dan stank!’ zei Modupe.
‘Nog erger dan de passagiers!’
‘We hebben het hier al duizend keer over gehad,’ zei Lydia. ‘Dennengeur is prima en hetzelfde geldt voor Kruidentuin, maar de rest is rotzooi! En daar blijft het bij. Wie gaat er een drankje voor me halen?’
Het bleek al snel dat Gilbert Lydia als een koningin behandelde. Nadat hij in de kroeg twee drankjes voor haar had gekocht, nam hij haar mee naar zijn huis, een groot, oud en warrig pand dat hij met zes anderen deelde. In een keuken waar de muziek keihard aanstond, maakte hij iets te eten voor haar: een eenvoudige pizza. Niet omdat hij niet kon koken, maar uit respect voor haar argwanende Ierse smaakpapillen. Eerdere experimenten, waarin hij om haar te plezieren allerlei Nigeriaanse lekkernijen had opgediend (gekruide oesters, geitensoep en een rijstschotel) waren kennelijk geen succes geweest. De woorden te vet en bij elkaar geraapt zootje hingen nog steeds in de lucht. Kennelijk hield Lydia alleen van exotische mannen.
Zwijgend en geconcentreerd at ze haar pizza op. Gilbert probeerde een gesprek te beginnen, maar ze viel hem in de rede met een kort: ‘Stil.’ Ze had geen behoefte aan afleiding als ze zat te eten. Toen ze alle zes stukjes op had en het vet van de pizza van haar vingers had gelikt, schoof ze haar bord over tafel naar Gilbert toe, die het met veel gekletter in de gootsteen zette.
Conform de regels van het huis deed Gilbert een halfslachtige poging om op te ruimen door een kletsnatte doek over de tafel te halen voordat hij de borden onder een lauwwarme kraan afspoelde.
Lydia bleef zitten en keek toe zonder een vinger uit te steken. Voor wie ze – kennelijk met frisse tegenzin – ook huishoudelijk werk opknapte, Gilbert was het zeker niet.
‘Goed,’ zei ze, en ze sprong op zodra de borden in het afdruiprek stonden. ‘Laten we maar gaan.’
Ze gingen naar een feestje in een spelonkachtige club met ontzettend harde muziek en weinig licht. De andere feestvierders waren bijna allemaal Nigerianen, waarvan een groot aantal Lydia en Gilbert bij het kussen stoorden om Gilbert vol respect een stomp te geven. Toen Lydia genoeg had van die eeuwige schouderklopjes en het boven de muziek uit schreeuwen van ‘ben ik soms onzichtbaar?’ drong ze aan om naar huis te gaan en ze vertrokken samen richting zijn bed,
Er was een sterke band tussen hen en in lichamelijk opzicht pasten ze goed bij elkaar, maar – luister goed – hun harten klopten níét in absolute harmonie. Dat betekende echter niet dat het daar nooit van zou komen. Eigenlijk was er niets dat in de weg stond… afgezien van de sloten geld die Gilbert uitgaf aan zijn chique kleren.
Overigens scheen Lydia zich daar geen zorgen over te maken. Ze lag op zijn bed toe te kijken hoe hij vol genegenheid zijn korsetachtige colbertje in een plastic hoes deed. ‘Je bent een dandy,’ zei ze.
Dat vond hij leuk. ‘Zeg dat nog eens.’
‘Gilbert Okuma, je bent een dandy.’
‘Een dandy.’ Hij lachte en zijn witte tanden blonken in zijn donkere gezicht. ‘Weet je daar nog meer woorden voor?’
Ze was dol op zijn accent, zijn opzettelijk lijzige manier van praten en op de korte pauzes tussen elk woord.
‘Een ijdeltuit,’ opperde ze. ‘Een trotse pauw? Een fat? Een pronker?’ Eerlijk gezegd had de plaatselijke jeugd van Dublin, daar geboren en getogen, nog een andere benaming voor hem. Een aangeklede aap. Zo van: ‘Moet je die aangeklede aap zien! Die schoenen! En dat jasje!’
Maar daar trok Gilbert zich niets van aan. Die knullen waren domme harken, boerenkinkels die niet beter wisten.
Gilbert, een interessante man, leefde in het heden.
In het heden…
Maar daar zou wel eens verandering in kunnen komen.
Het werd een gezellige avond voor Matt en Maeve nadat ze een hartig diner met veel vlees weggewerkt hadden. Ze gingen innig verstrengeld met een hoeveelheid snoepgoed op de bank zitten en keken naar programma’s waarin huizen opgeknapt en opnieuw ingericht werden. Ze waren een verheffend voorbeeld van twee mensen die ontzettend veel van elkaar hielden, maar toch was er af en toe een spoortje te bespeuren van een derde persoon, de aanwezigheid van een man, die als sigarettenrook door de flat kringelde.
Om klokslag elf uur verkasten Matt en Maeve naar hun slaapkamer en ik was benieuwd wat er dit keer zou gaan gebeuren. Net als de eerste avond kleedden ze zich uit, om zichzelf vervolgens opnieuw aan te kleden alsof ze op het punt stonden om te gaan joggen. In plaats daarvan stapten ze in bed. Ze bleven nog een tijdje lezen, tot Maeve een laatje van haar nachtkastje opentrok en ik zette mezelf schrap voor de aanblik van met bont gevoerde handboeien, blinddoeken en andere seksspeeltjes. Maar in plaats daarvan haalde Maeve twee opschrijfboekjes tevoorschijn, een met een foto van een glimmende, rode Lamborghini op de omslag, de ander met een reproductie van een schilderij van Chagall, waarop een man de hand vasthoudt van een vrouw die als een ballon boven zijn hoofd zweeft.
Een beetje kribbig pakte Matt het Lamborghini-boekje en een pen aan. Boven aan een lege bladzijde schreef hij: DE DRIE ZEGENINGEN VAN VANDAAG. Daarna was zijn inspiratie kennelijk uitgeput. Hij staarde naar het witte papier en zoog op zijn pen alsof hij een examenkandidaat was die geen enkel antwoord wist.
Hij moest drie fijne dingen zien te vinden die hem vandaag overkomen waren. Maar er wilde hem niets te binnen schieten. God, wat had hij hier toch een hekel aan. Echt waar.
Met een goudkleurige pen schreef Maeve: ‘Ik heb vandaag een groene ballon bij een groen stoplicht gezien.’
Op de volgende regel zette ze: ‘Een klein meisje glimlachte zomaar om niets naar me.’
En haar derde zegening? ‘Matt,’ schreef ze en ze sloeg het boekje met een tevreden en voldaan gevoel dicht.
Matt zat nog steeds op zijn pen te sabbelen, hij had nog geen woord opgeschreven. Maar toen! In een plotselinge vlaag van inspiratie krabbelde hij:
Een mysterieus brok ijs is niet op mijn
auto gevallen.
Een mysterieus brok ijs is niet op mijn flat gevallen.
Een mysterieus brok ijs is niet op mijn
… op mijn…
In verlegenheid gebracht keek hij de kamer rond. Wat was er nog meer waarop dat mysterieuze brok ijs niet was gevallen? Waar hield hij van? Nou ja, van Maeve natuurlijk. Hij pakte zijn pen weer op.
Een mysterieus brok ijs is niet op mijn
auto gevallen.
Een mysterieus brok ijs is niet op mijn flat gevallen.
Een mysterieus brok ijs is niet op mijn vrouw gevallen.
Klaar! Hij zette blij een dikke streep op de bladzijde en gooide het boekje terug naar Maeve met een bijzonder tevreden gevoel. Dat was een mooi lijstje. Af en toe controleerde Maeve de lijstjes die hij had opgegeven om te zien of hij het wel goed deed en hij was bijzonder ingenomen met wat hij vandaag had geproduceerd.