Dag 55

Andrei lag zacht in bed te snikken. Heimwee, de kater van een weekendje stevig zuipen en het feit dat het zondagavond was, de naarste avond van de week, werden hem allemaal bij elkaar te veel.

Toen hij een sleutel in het slot hoorde, was hij verbaasd, want hij verwachtte Jan pas de volgende ochtend terug uit Limerick. En het boosaardige elfje had hij ook nog niet verwacht. Zij bracht de zondagavond meestal door met de Arme Klootzak. Maar ze was het wel degelijk, hij kon horen hoe ze rustig rondliep en die specifieke boosaardige sfeer door de hele flat verspreidde.

Hij stopte zijn gezicht in het kussen om het geluid van zijn snikken te verbergen. Het elfje mocht hem niet horen.

Lydia was zelf ook niet bepaald in topvorm. Uitgeput en gedeprimeerd van het weekend dat ze achter de rug had, was ze niet bepaald gecharmeerd van het vooruitzicht dat ze de volgende ochtend al om halfzes op moest staan en een zeventigurige werkweek voor de boeg had. En uit de chagrijnige sfeer maakte ze op dat minstens één van de Polen thuis was. Andrei waarschijnlijk.

Gilbert zou haar er wel weer bovenop helpen. In het weekend had ze hem echt gemist. Ze diepte haar telefoon op, drukte op redial en hoorde geërgerd dat ze alweer doorverbonden werd met zijn voicemail. Ze had hem al sinds vrijdag niet meer kunnen bereiken, hij was kennelijk behoorlijk pissig omdat ze ineens de benen had genomen. In het weekend waren ze altijd samen. Ze moesten allebei vrijdag- en zaterdagavond werken, meestal tot in de kleine uurtjes, en als ze dan rond drie uur ’s ochtends klaar waren, brachten ze de zaterdag en zondag samen door, lekker lui in Gilberts grote bed.

‘Hou op met dat gemok, klein kind dat je bent,’ zei ze. ‘Ik ben weer thuis en ik wil je zien.’

Heel even vroeg ze zich seriéús af waar Gilbert op dit moment uithing en hoe hij zijn weekend had doorgebracht. Er was niets dat erop wees dat hij het met andere meisjes aanlegde, maar ze werd verrast door het feit dat ze ineens overspoeld werd door een of andere vervelende emotie. Nee, dat was helemaal niet leuk.

Ze moest maar iets gaan eten. Of nog beter, lekker gaan slapen.

Volgens Poppy zat het er dik in dat Gilbert thuis in Lagos ergens een vrouw en zes kinderen verstopt had. Het was het eeuwige grapje waar Lydia’s vriendinnen steeds mee aankwamen, dat dubbelleven van Gilbert. Lydia had het altijd spottend weggewuifd, want iemand die zoveel geld uitgaf aan kleren als Gilbert kon niet ook nog eens zeven andere personen onderhouden.

Maar ze moest toegeven dat het wel mogelijk was. In ieder geval niet onmogelijk.

Gilbert was gesloten.

Achterbaks zou je ook kunnen zeggen.

Toen ze elkaar leerden kennen had hij gezegd dat hij dertig was, maar een paar weken later liet hij zich ontvallen dat hij pas zevenentwintig was. Er waren bepaalde dingen die ze wel van hem wist – bijvoorbeeld dat hij gedeeltelijk eigenaar was van een restaurant in North Great Georges Street – maar die had ze van Odenigbo gehoord. Gilbert was er zelf nooit over begonnen. Maar goed, waarom zou hij ook? Hij was haar eigendom niet en er was ook meer dan genoeg dat hij niet van haar wist.

Maar ze moest toegeven dat bepaalde dingen die Gilbert beweerde wel heel ongegrond waren. Hij had haar bijvoorbeeld verteld dat hij allergisch was voor eieren. Dat had hij bij hoog en bij laag volgehouden. Een vleugje schuimgebak kon voor hem de dood al betekenen, had hij gezegd. Maar ze had zelf gezien hoe hij opgewekt een omelet wegwerkte en daarna was hij niet tot zeven keer zijn normale formaat opgezwollen en had hij ook niet snakkend naar adem en piepend om een adrenaline-injectie over de grond gerold.

Ze begreep dat hij loog om een rookgordijn op te trekken en te voorkomen dat ze het naadje van de kous te weten zou komen. Gilbert had bepaalde dingen die hij helemaal voor zichzelf wilde houden. Zo was hij nou eenmaal en dat had ze liever dan een of andere slapjanus die erop stond om zich helemaal binnenste buiten te keren en dan van haar verwachtte dat ze hetzelfde zou doen.

Maar desondanks wenste ze vanavond toch dat haar vriend een beetje minder geheimzinnig zou doen. Het was een heerlijke zomeravond en ze werd gek bij het idee dat ze hier in de flat opgesloten zou zitten. Wanhopig smeet ze er een paar sms’jes tegen-aan, maar er was niemand die wilde gaan stappen. Shoane lag nog steeds in bed met een kater van de avond ervoor en Sissy had een afspraakje! Met een of andere vent die ze had ontmoet toen ze ergens in de rij stond om kaartjes te kopen. En Poppy zat met een spreadsheet voor haar neus en probeerde een tafelschikking voor haar bruiloft te maken. Kennelijk viel dat niet mee, omdat diverse leden van de familie niet meer met andere leden spraken en dus ver uit elkaar moesten worden gehouden.

‘Laat ze dat toch lekker zelf uitzoeken,’ adviseerde Lydia.

‘Dat gaat niet.’ Het bleef even stil, toen zei Poppy een beetje huilerig: ‘Maar af en toe heb ik het gevoel dat ik het liefst de benen zou nemen.’

Dat kon Lydia best begrijpen. Als zij op haar zesentwintigste zou moeten trouwen, zou ze doodsbang zijn. Ze kon maar niet begrijpen waarom Poppy daarvoor gekozen had. Ze was nog zo jong, ze had nog zoveel jaren te leven en die moest ze dan allemaal doorbrengen met Bryan, die best aardig was, hoor, maar zou Poppy echt de komende vijftig jaar in hem geïnteresseerd blijven? Bij het idee dat ze zelf voor die keus zou staan, werd ze vanbinnen koud van angst.

‘Ga vanavond nou maar mee. Een paar borrels drinken zal je goed doen.’

‘Dat kan ik niet maken, Lids.’ Er klonk een vleugje hysterie in Poppy’s stem.

‘Zal ik dan naar jou toe komen om je te helpen met die schikking?’

‘Je zou me helemaal niet helpen. In plaats daarvan zou je me alleen maar op het idee brengen dat ik knettergek ben om op mijn zesentwintigste al te gaan trouwen en zeggen dat Bryan een saaie piet is…’

‘Ik heb nooit gezegd dat Bryan een saaie piet is.’ ‘Betrouwbaar! Je zei dat hij betrouwbaar is en dat is hetzelfde als saai.’

‘Maar ik mag Bryan!’

‘Niet genoeg om met hem te trouwen.’

‘Nee, want jij gaat al met hem trouwen.’

‘Maar je wilt ook niet dat ik met hem ga trouwen.’

‘Het maakt mij niet uit, als je maar gelukkig bent.’ Dat was een van de meest praktische zinnetjes die ze in haar leven ooit had geleerd, dacht Lydia. Diplomatiek zonder oneerlijk te zijn. Het was niet juist om ronduit te liegen. Een meisje moest zich wel aan bepaalde regels houden.

‘Maar je denkt dat ik niet gelukkig word als ik met Bryan trouw.’

‘Jawel, Poppy, jawel hoor. Echt waar.’

‘Maar…’

‘Heus, geloof me nou maar. Luister, ik moet er nu vandoor, dus ik laat je verder met rust. Veel succes en zo.’

Ze verbrak de verbinding en was opgelucht dat ze zich uit dat wespennest had kunnen bevrijden. Mensen werden gewoon stapelgek als ze op het punt stonden om te gaan trouwen.

Sombertjes overwoog Lydia wat haar die avond verder te doen stond. Ze kon gaan werken – dat zou ze eigenlijk moeten doen om nog iets terug te verdienen van het inkomen dat ze in het weekend was misgelopen. In gedachten zag ze zichzelf de trap af lopen, in de auto stappen en het VRIJ-bordje aanklikken, maar alles wat ze in haar lijf had, verzette zich daartegen. Ze kon het gewoon niet opbrengen om weer een hele serie ‘Van harte bedankt’ en ‘Muchas gracias’ aan te horen. Vanavond niet.

Ze kon ook online gaan om bepaalde dingen uit te zoeken, maar dan ging ze nog liever werken. Verlamd door het grote aan-bod van vervelende dingen begon ze te dagdromen en probeerde te beslissen aan welke broer ze de grootste hekel had. Wat een geluk dat de keus zo ruim was. Murdy was natuurlijk een eerste-klas smeerlap, dat zag je al op het eerste gezicht. Hij had zich losgemaakt uit de taxiwereld en was in de badkamers gegaan. Inmiddels had zijn bedrijf twee showrooms in County Meath. Hij leefde op grote voet in een gloednieuw landhuis, compleet met pilaren, aan de rand van de stad, met een blonde vrouw die in een Jeep reed en twee bolle, ontevreden kinderen. Hij reed zelf in een BMW, ging naar de zonnebank, nodigde mensen uit voor ‘dineetjes’ en balanceerde dagelijks op het randje van een faillissement. Gisteravond waren zijn golfclubs weer in beslag genomen. Pascal Cooper van Cooper Sports (‘voor al uw sportbenodigdheden’) was naar het huis toe gekomen en er had een korte, gemompelde discussie plaatsgevonden bij de drie meter hoge voordeur. Lydia had een paar geïrriteerde zinnetjes van Pascal opgevangen: ‘Het was een speciale bestelling van Jackson Hole’, gevolgd door: ‘We kunnen dit vreedzaam oplossen, of ik stuur de politie… Ach, Lydia, hoe gaat het ermee! Je ziet er goed uit, hoor. Je hebt echt een prachtige kop met haar. Bevalt het een beetje in de hoofdstad?’ ‘Hallo, meneer Cooper.’ ‘Pascal, Pascal! Al dat gemeneer geeft me het gevoel dat ik oud ben. Oké, Murdy, kom op met die clubs!’ De clubs waren vanuit de kofferbak van Murdy’s BMW verhuisd naar die van Pascals tien jaar oude Civic en met een paar luide knallen van de uitlaat die door Murdy als een opzettelijk vertoon van minachting werden beschouwd was Pascal de oprit weer af gesjeesd.

Ronnie was heel anders. Hij leefde van de hand in de tand, was gesloten en raadselachtig en scharrelde op zijn minst met twee onbekende dames. (‘Zijn rechterbal weet niet wat zijn jongeheer uitspookt’, om met Raymond te spreken.) Hij was met de regelmaat van de klok zoek en bleef soms een paar dagen en dan weer een week onvindbaar. Dan stond zijn mobiele telefoon uit en als hij weer op kwam dagen, wilde hij geen verklaring geven. Hij had een zwarte baard en een dikke bos zwart haar en zag er een beetje satanisch uit. Zijn karakter had ook satanische trekjes, peinsde Lydia. Eigenzinnig, maar dan wel heel erg. Hij werd nooit boos, hij kon tien jaar lang over iets blijven doorzeuren zonder ooit zijn geduld te verliezen, maar toch was ze er min of meer van overtuigd dat onder de oppervlakte een waanzinnige hoeveelheid woede schuilging. Poppy zei vroeger altijd dat Ronnie half een engerd en half een stuk was. Ze had ook vaak gezegd – dat was voordat de betrouwbare Bryan op het toneel verscheen – dat ze eigenlijk ontzettend nieuwsgierig was hoe het zou zijn om met hem naar bed te gaan, maar dat ze bang was dat ze zich na afloop behoorlijk bezoedeld zou voelen.

En dan was er nog Raymond, die zodra hij oud genoeg was de benen had genomen naar Stuttgart. Toen ze nog klein waren, was Raymond altijd Lydia’s favoriete broer geweest, met wie je de meeste lol kon hebben. Maar gedurende de laatste anderhalf jaar was ze dat lolbroekengedrag van hem gewoon gaan haten. Iedere keer als ze een serieus gesprek met hem wilde beginnen, gaf hij er weer een of andere ‘geestige’ draai aan.

Ze sprong op. Ze wilde zich bedrinken en als het niet anders kon, dan maar in haar eentje. Tot op heden was in je eentje drinken nog niet strafbaar. Ze ging de deur uit om wat lekkere snacks en een fles wijn te kopen en zette de hele mikmak op het aanrecht.

Ze besloot om als voorgerecht de Sour Cream met Bieslook Pringles te nemen en als hoofdgerecht de Smoky Barbecue Pring-les… Wat was dat?

Rare geluiden. Ze luisterde ingespannen. Ze kwamen uit de kamer van de Polen. Een soort onderdrukt gejammer. Ze liep naar de deur.

Lag daar iemand te vrijen? Maar wie dan? Jan was er niet en Rosie zou er niet over piekeren om zonder ring om haar vinger haar broek voor Andrei uit te trekken. Lydia nam even de tijd om haar haat jegens Rosie te koesteren. Ze kon dat kind met haar gestreken kleren niet uitstaan – ze was pas eenentwintig en wie streek er op die leeftijd nou zijn kleren? – net zomin als haar keurige paardenstaart, haar houding van vermoorde onschuld en de allesbehalve onschuldige manier waarop ze seks als onderhandelingsmiddel gebruikte… Misschien had Andrei eindelijk genoeg van haar gekregen en was hij nu bezig iemand anders te pakken. Maar dat was bijna even ongeloofwaardig als het vermoeden dat hij met Rosie lag te wippen. Hij was in alle opzichten altijd zo streng in de leer… Maar toen herkende ze het geluid ineens: huilen! Andrei (of misschien was het Jan, maar om de een of andere manier verdacht ze toch Andrei ervan, ondanks zijn stoïcijnse manier van doen) lag te huilen! Nee maar, dat was echt te grappig voor woorden. Dat moest ze met eigen ogen zien.

Ze klopte op de deur en deed meteen open, voordat Andrei (of misschien Jan) kon roepen dat ze weg moest gaan.

Het was Andrei, die zich ontzet bij haar aanblik met een ruk omdraaide naar de muur en heftig in zijn ogen wreef.

‘O hallo, Andrei. Heb je hier soms een kat?’ vroeg ze. ‘Ik hoorde van die rare geluiden.’

‘Geen kat.’ Zijn stem klonk gesmoord.

‘Je huilt.’

‘Nee.’

‘Welles, ik heb het zelf gehoord. Wat is er aan de hand? Heeft Rosie het uitgemaakt?’

‘Nee.’ Dan zou hij pas echt een reden hebben gehad om te huilen.

‘Sta op en kom maar naar buiten. Ik verveel me.’

‘Nee.’

‘Doe het nou maar, da’s een stuk beter dan hier in je eentje als een meisje te blijven grienen. Kom op, ik heb wijn en chips.’

Ze zou hem toch niet met rust laten en aan zijn hoofd blijven zeuren tot hij toegaf. Met tegenzin zwaaide hij zijn benen uit bed.

‘Waarom huilde je nou eigenlijk?’ vroeg Lydia.

Daar moest hij even over nadenken. Het was moeilijk om de triestheid die hem af en toe bekroop te omschrijven, maar heimwee had er toch wel van alles mee te maken. Eerlijk gezegd had hij ook toen hij nog in Polen woonde wel eens dat soort aanvallen van somberheid gehad, maar daar wilde hij nu niet aan denken.

Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik wou dat ik nog in mijn eigen land woonde.’

‘Ik ook.’

Hij tilde zijn hoofd op. Was dat vriendelijk bedoeld?

Nee.

‘Dat was een grapje,’ zei ze bijna verbaasd. Het had nu lang genoeg geduurd. ‘Maken jullie in Polen nooit grapjes?’

‘Natuurlijk wel!’ En veel betere dan ze dat hier in dit achter-lijke land voor elkaar konden krijgen. ‘Maar jij… als jij het zegt, is het niet grappig.’

‘Kijk naar jezelf, jankerd.’

Waardig legde hij de vier Pringles die hij in zijn hand had weer neer en stond op. ‘Ik ga weer naar bed.’

‘Blijf zitten. Ik ga je vertellen wat mij in het weekend is overkomen, dat zal je wel opvrolijken.’

Maar toch moest hij weer huilen. Hij was ervoor in de stemming en het was allemaal toch wel erg triest. Wat een verhaal, hij kon nauwelijks wachten om het aan Jan te vertellen.

En hij bekeek Lydia ineens met andere ogen.

‘Dus daarom ben je zo’n onaangenaam persoontje!’

‘Ach… ja, dat zal wel.’ Was ze echt zo onaangenaam? ‘Maar wat is jouw excuus dan?’