‘Maeve?’
‘Mmm?’
Vertel het haar nou, vertel het haar nou. ‘…Eh…’ Toe nou, kluns, zeg het nou tegen haar. ‘… niets.’
Hoofd Internationale Verkoopafdeling, dat was Matts nieuwe functie. Dat stond tenminste op het stijve nieuwe visitekaartje dat hij die middag in het kantoor van het schrikbewind had gekregen, op dezelfde dag dat de Bank of British Columbia had toegezegd dat ze het nieuwe Edios-systeem zouden kopen. Matt was door de bonzen van Edios overladen met een stortvloed van felicitaties naar aanleiding van zijn promotie. De financieel directeur had hem de hand geschud, de voorzitter van de raad van bestuur had hem een schouderklopje gegeven en hij had zijn best moeten doen om de wanhoop van zijn gezicht te bannen terwijl de directeur, Kevin Day, hem vol enthousiasme van een stroom nieuwe informatie voorzag. ‘Je moet vuur met vuur bevechten in deze recessie. Je weet toch wat “internationaal” inhoudt, hè, jongen? Inderdaad, veel reizen! Al die fantastische nieuwe markten in het Verre Oosten, die liggen te wachten om veroverd te worden. Wie zou er beter geschikt zijn om als speerpunt van die invasie te fungeren dan onze eigen Matt Geary?’
Natuurlijk ging hij niet meer verdienen. ‘We zitten in een reces-sie, jongen, maar het gaat wel degelijk met meer prestige gepaard en natuurlijk met veel reizen!’
Maeve zou knettergek worden. Als hij het haar vertelde.
Maar inmiddels waren er al twee weken voorbij en hij had nog steeds niets gezegd. De tijd vloog voorbij, elke vierentwintig uur met nog meer vaart dan het etmaal daarvoor. Nat was bij Goliath bezig aan de laatste loodjes, over tien dagen zou ze al komen opdagen om Matt achter zijn bureau vandaan te jagen.
Iedere dag ging hij doodmoe naar bed, gebukt onder het gewicht van alweer een dag die voorbij was gegaan zonder dat hij het aan Maeve had verteld, en iedere morgen wist hij met misselijkmakende zekerheid dat hij het écht niet meer kon uitstellen. Maar dan kroop er een minuut voorbij, en nog een, en nog een, en op de een of andere manier stapelden die minuten zich op tot het verrassend genoeg alweer bedtijd was zonder dat er een woord over zijn lippen was gekomen.
Het afslaan van die promotie was nooit een optie geweest – alles was al in kannen en kruiken, zijn oude baan was verleden tijd, die was hem afgepakt en aan iemand anders gegeven – en toch kon hij de functie met geen mogelijkheid accepteren. Hij zat voor het blok, er was geen enkele uitweg.
Vandaag had hij de hele dag nog voor zich, maar hij wist dat hij opnieuw niets zou zeggen en dat hij vanavond gewoon naar bed zou gaan om morgen wakker te worden en weer niets tegen Maeve te zeggen. En die dag zou ook weer voorbijgaan en datzelfde gold voor alle nieuwe dagen, tot Nat haar opwachting bij Edios maakte en er op de luchthaven van Dublin een vliegtuig zou staan te wachten om Matt naar China te brengen. En wat zou er dan gebeuren?
‘Ga je vanavond stappen met Andrei?’
Rosie produceerde een raadselachtig glimlachje en bleef druk bezig met het uitzoeken van injectienaalden, want nee, ze ging vanavond niet met Andrei stappen, maar dat zou ze nooit bekennen aan haar collega Evgenia. Toon nooit zwakheid. Vandaag was alweer de achtste dag dat Andrei zich niet vertoond had en Evgenia hield het nauwkeurig bij.
Rosie begreep er niets van. Direct na het ‘voorval bij de voordeur’ had ze Andrei precies gehad waar ze hem wilde hebben: op zijn knieën. Er waren rode rozen aan te pas gekomen. En een hartvormig bedeltje, dat ze meteen door een juwelier had laten taxeren. De waarde had rond de tweehonderd euro gelegen, minder dan ze had gewild, maar toch een behoorlijk cadeau. En dan was er de plechtige belofte geweest dat Andrei op zijn werk zou vragen of hij de bus mocht lenen voor een romantisch weekendje samen in Kerry.
Maar toen was er plotseling een opmerkelijke, onverklaarbare kentering gekomen in zijn hartstocht. De laatste twee keer dat ze met elkaar uit waren geweest had de smeltende manier waarop hij haar altijd aankeek ontbroken, sms’jes werden schaars en over Kerry werd niet meer gepraat.
‘Maak maar een vuist, meneer Dewy,’ zei ze tegen de man in het hoge, smalle bed. ‘We gaan even bloed afnemen.’
‘Ik ben meneer Screed,’ zei hij met een zenuwachtige blik op de injectiespuit in Rosies hand.
O ja? Wie was meneer Dewy dan ook alweer? Ach ja, de man die vanmorgen in het bed hiernaast was overleden, nu wist ze het weer. Nou ja, ze leken toch allemaal sprekend op elkaar.
‘Meneer Screed.’ Ze probeerde een glimlach tevoorschijn te toveren. ‘Sorry hoor, lieverd. Het is een lange week geweest.’ Ze tikte op de holte van zijn elleboog. ‘Hebt u helemaal geen aders?’
De onverwachte tegenvaller met die knappe Fionn had haar zelfvertrouwen een deuk gegeven, maar daardoor was ze nóg dankbaarder geweest voor Andrei: híj zou haar nooit in haar eentje in een kroeg laten zitten, hij was een héér. Toegegeven, ze had wel voor zijn flat moeten staan wachten, maar hij had haar klopje, dat zo licht als een veertje was geweest, echt niet gehoord. Ze had gedaan alsof het ongelukje puur verraad was geweest, want zo hoorde dat nu eenmaal, ze speelde gewoon het spelletje mee. Het was precies wat mannen als Andrei verwachtten van meisjes als Rosie: gekwetste zieltjes, gevoeligheid, de behoefte aan geflikflooi en ga zo maar door.
Misschien – dat was toch altijd het eerste waar je aan dacht – was Andreis belangstelling voor haar tanende omdat hij iemand anders had ontmoet. Maar dat leek haar niet waarschijnlijk. Andrei was niet zoals Fionn, hij was standvastig en betrouwbaar.
Toch was ze raar genoeg af en toe een beetje ongerust over Lydia, ook al was die zo scherp en stekelig en had ze zo’n grote mond dat Rosie zich niet kon voorstellen dat er ook maar één man was die haar zou willen. Maar die flat was zo klein en mannen, zelfs de goeie, waren in principe beesten…
Katies hele gezicht zat vol mascaraspetters, die op kleine roetvlekjes leken. Ze tuurde aandachtig in haar badkamerspiegel om de schade op te nemen. Het was eigenlijk niet te geloven, dacht ze, dat ze er niet compleet afgetakeld uitzag. Ze had de laatste tijd hooguit vier uur slaap per nacht gehad. Haar huidverzorging was er compleet bij ingeschoten. Ze at allerlei rotzooi op de meest onmogelijke tijden: chocoladebiscuitjes als ontbijt en tosti’s om vier uur ’s ochtends. En ze deed ook niets meer aan lichaamsbeweging. Afgezien van seks dan, en om eerlijk te zijn deed ze daar een heleboel aan.
‘Is er geen melk?’ riep Fionn vanuit de keuken.
‘Waar had ik die vandaan moeten halen?’ Ze leunde tegen een deurpost en keek toe hoe hij stond te hannesen met een theezakje. ‘Je bent constant bij me geweest vanaf het moment dat ik gisteren klaar was met werken. En ik ben vannacht echt niet opgestaan om melk te halen.’
‘Ik loop wel even naar Jemima om wat te lenen.’
‘Nee, niet doen.’ Ze moesten haar niet als een winkeltje behandelen.
‘Waarom niet? Dat vindt ze echt niet erg.’
Maar misschien was dat wel het geval. Ze zou het Fionn alleen niet laten merken. ‘Drink het maar zwart, daar ga je echt niet dood van.’
‘We moeten een paar dingen inslaan.’ Hij maakte een vaag gebaar in de richting van de lege broodtrommel. ‘Eten en zo.’
‘Wat dacht je van vanavond? Zullen we eens een keer rustig thuisblijven?’
Hij fronste. Meende ze dat echt? Toen barstten ze allebei in lachen uit. Iedere avond was er wel iets. Er kon niets – echt helemaal niets – in Dublin gebeuren zonder dat Fionn er een uitnodiging voor kreeg: filmpremières, verjaardagsfeestjes, de lancering van een nieuwe auto, een hotel dat werd geopend. Hij had al zijn invitaties in de lijst van Katies spiegel gestoken en stond er vaak voor om ze te bewonderen. ‘Ik heb al die jaren echt midden in de rimboe gezeten,’ zei hij dan, ‘en moet je zien wat ik gemist heb.’
‘Als ik heel eerlijk ben, kunnen we het beter een avondje rustig aan doen,’ zei ze. Zelfs Fionn zag er vanmorgen een beetje bleek uit en er waren rimpeltjes rond zijn ogen die haar niet eerder waren opgevallen.
‘Morgenavond zou het vrij rustig moeten zijn,’ zei hij. ‘Wat hebben we dan?’
‘Mijn vaders verjaardag. Weet je nog?’
‘Ja hoor. Hoe laat?’
‘O… ga je dan mee?’
Het bleef even stil voordat hij zei: ‘Niet dan?’
Een vlaag van ongerustheid welde in haar op. Ze hadden zoveel plezier met hun tweetjes, de dagen en de nachten vlogen voorbij op golven adrenaline en opwinding. Het was alsof je constant high was dankzij een of andere happy drug zonder vervelende bijverschijnselen en ontgoocheling. Als ze haar familie losliet op Fionn zou ze binnen de kortste keren weer met twee benen op de grond staan.
‘Nou ja, weet je, Fionn, daar is het misschien nog net iets te vroeg voor.’ Hij zou echt voor de wolven worden gegooid. ‘Mijn familie is nogal hardvochtig.’
Zijn gezicht werd donkerrood. ‘Iets te vroeg? Maar we zijn al eeuwen samen.’
Drie weken pas, al moest ze toegeven dat het veel langer leek. ‘Mijn familie,’ zei ze onhandig, ‘heeft zich tegenover Conall schandalig gedragen.’
‘Ik ben Conall niet.’
Daar moest ze om lachen. ‘Vertel mij wat.’ Om hem wat minder neerslachtig te maken zei ze: ‘Wat zou je ervan zeggen als ik voor het komende weekend iets regel?’
‘En het spijt me echt van morgenavond.’
‘Laat maar zitten,’ zei hij, maar hij klonk nog steeds een tikje humeurig. ‘Het wordt vast een saaie bedoening.’
Een beetje triest zei ze: ‘Was dat maar waar.’
‘Gaan we daarna dan nog wel uit?’
‘Misschien wordt het wel laat.’
‘Ach Katie.’ Hij schopte kribbig tegen de koelkast. ‘Ik heb er de pest in als ik niet bij jou ben.’
Dementie. Daar was het dan, in zwart-wit en grijstinten, een digitale foto van Ellen Duffy’s hersenen waarop duidelijk te zien was dat ze leed aan vasculaire of multi-infarctdementie.
‘Dus ze heeft geen alzheimer?’ vroeg Murdy.
‘Nee.’ Buddy Scutt klemde zich aan dat ene stukje goed nieuws vast alsof het een reddingsboei was.
‘In feite kan dat best.’ Lydia wist alles van het onderwerp af, dankzij al de uren die ze internet gesurft had. ‘Soms komt vasculaire dementie naast alzheimer voor. Het kan er zelfs de oorzaak van zijn.’
‘Als ze geen alzheimer heeft, zitten we snor,’ zei Murdy enthousiast.
‘We zitten helemaal niet snor! Ze heeft een andere vorm van dementie die net zo erg is. En de kans bestaat nog steeds dat ze ook alzheimer heeft.’
‘Wat houdt dat multi-infarctgedoe nou eigenlijk precies in?’ vroeg Ronnie aan Buddy Scutt.
‘Dat ze honderden kleine beroertes heeft gehad,’ zei Lydia.
‘Ze heeft helemaal geen beroerte gehad,’ zei Murdy. ‘Dat hadden we wel geweten.’
‘Miniberoertes! Kleintjes! Dat kun je al uit de naam opmaken, maar ze hebben voor een stremming in de toevoer van bloed naar bepaalde delen van de hersenen gezorgd.’
‘Klopt dat?’ vroeg Ronnie aan Buddy Scutt, die er een beetje bedremmeld en beschaamd uitzag aan het uiterste puntje van zijn bureau. En terecht, dacht Lydia boos.
Buddy schraapte zijn keel. ‘Multi-infarctdementie is het gevolg van een aantal lichte beroertes, die ervoor zorgen dat het bloed niet meer ongehinderd naar bepaalde delen van de hersenen kan vloeien.’
‘Dat heeft zus net al gezegd.’
‘Dan zou ik er maar snel voor zorgen dat ze beter wordt.’ Dat was Ronnie. Hij sprak zacht, maar daardoor klonk het niet minder dreigend.
‘We kunnen er in ieder geval voor zorgen dat het niet langer gebeurt. We gaan haar onmiddellijk bloedverdunners voorschrijven zodat er een eind komt aan die beroertes.’
‘En zorg je er ook voor dat de schade wordt hersteld, dok?’ hield Ronnie hardnekkig vol.
‘Eh, nou ja…’ Buddy Scutt ging een beetje wanhopig verzitten. ‘De schade die inmiddels is veroorzaakt is onherstelbaar.’
‘Onherstelbaar?’ Ronnie ging nog zachter praten. ‘Lieve hemel, nee, daar ga ik niet mee akkoord.’
‘Geloof me, Ronald, als ik je moeder beter zou kunnen maken zou ik dat doen.’
‘Zus hier heeft je al bijna een jaar geleden gevraagd of er een scan gemaakt kon worden en toen heb je haar met een kluitje in het riet gestuurd. Een heel jaar waarin mam die multidingen maar bleef krijgen en waarin haar hersenen steeds zwaarder beschadigd raakten.’
‘We slepen je voor de rechter!’ verklaarde Murdy. ‘We kleden je tot op de laatste cent uit!’
‘We beginnen met die BMW.’ Buiten op de parkeerplaats was Murdy al bezig met een inschatting van Buddy Scutts bezittingen. ‘En hij heeft geen vrouw, dus hij kan zijn eigendommen ook niet op haar naam zetten. Dat doen lui zoals hij maar al te vaak, zodat fatsoenlijke mensen zoals wij geen cent krijgen, zelfs niet als de rechter ons gelijk geeft.’
‘Hou je bek, klungel,’ zei Lydia moe. ‘We gaan helemaal geen proces beginnen.’
‘Hij hoort uit zijn ambt gezet te worden.’
‘Maar dat gebeurt toch niet. Ze houden elkaar allemaal de hand boven het hoofd, artsen en de mensen die hen moeten veroordelen. Daar kunnen mensen zoals wij niets tegen beginnen.’
‘Maar we kunnen hem toch buiten de rechter om wel op zijn nummer zetten,’ zei Ronnie alsof hij in zichzelf sprak.
‘En jij moet ook je mond houden. Wraak kun je vergeten.’
De broers gedroegen zich inmiddels zo betrokken, dat ze er gewoon ziek van werd. Ze werkten er allemaal aan mee, aan Operatie Maffe Moeder. Alleen Raymond, die in Stuttgart ver van het vuur zat, bleef de afstand bewaren.
‘Hoe gaan we de zorg voor mam aanpakken?’
‘Ehhhhh…’
‘Wat vindt Hathaway van dit hele gedoe?’ vroeg Ronnie.
‘Hij zou eigenlijk hier moeten komen om te overleggen,’ zei Murdy. ‘Zodat we iets kunnen gaan plannen. Wanneer is hij terug uit Vietnam?’
‘Hij moet ook nog naar Cambodja,’ zei Lydia kortaf. Lieve hemel nog aan toe! Hathaway? Hij had niets met mam te maken, helemaal niets, en desondanks gedroeg dit stel zich alsof hij haar redder was.
‘Cambodja?’ grinnikte Murdy waarderend. ‘Hij is wel een gave vogel, hoor.’
‘Waarom proberen we zelf niet een plan te bedenken?’ stelde Lydia vriendelijk voor. ‘Dan kunnen we dat aan Hathaway voorleggen als hij weer terug is.’
‘Prima dan.’
Dus dat was het dan, dacht Lydia, op de terugweg naar Dublin toen ze eindelijk alleen was en het nieuws tot zich door kon laten dringen. Ze had geweten dat er iets helemaal mis was met mam. Het punt waarop ze hoopte dat ze zich alles had verbeeld lag al lang achter haar, maar om het officieel bevestigd te krijgen…
Ze had gelijk gehad. En alle andere mensen hadden de plank misgeslagen. En hoewel mam daar niet beter van werd, was het best fijn om gelijk te hebben.
Maar al die afschuwelijke verspilling… al die tijd. Een heel jaar dat mam van binnenuit was afgepakt. Arme mam.
En arme Lydia, dacht ze ineens. Haar mond zakte open en ze kwam tot de ontdekking dat ze hardop zat te huilen, grienend als een klein meisje, alsof haar hart brak. Ze nam een hand van het stuur en drukte die tegen haar mond in een poging om het angstaanjagende geluid van haar eigen verdriet te smoren. De tranen stroomden over haar wangen en zorgden ervoor dat ze nauwelijks iets zag, maar ze bleef toch doorrijden, want wat moest je anders?
De taxi stoof op een agressieve manier over een van de tien rijstroken van de boulevard, tussen de vrachtwagens, de auto’s, de fietsen en de brullende motoren door, en stopte in de laad- en losruimte voor de glimmende hoteldeuren. Een in livrei gehulde portier dook op, trok met een handig gebaar het portier open en Conall viel de auto uit in de drukkende vochtige nachtlucht. Hij gaf de taxichauffeur een handvol gekreukelde bankbiljetten en was net dankbaar op weg naar het koele, neutrale internationale interieur, toen hij een luide verwensing hoorde. Hij draaide zich om. Het was de taxichauffeur, een klein mager mannetje dat zweette onder zijn nylon overhemd. Zijn gezicht stond vals en hij was uit de auto gestapt – eruit! – iets wat taxichauffeurs nooit deden, zeker niet als een grote koffer met veel moeite in de achterbak gehesen moest worden. Hij stond te zwaaien met de bankbiljetten en ging met rappe, boze buitenlandse woorden tegen Conall tekeer. Het enige wat Conall verstond, was: Vietnam, Vietnam!
Gelukkig kwam de portier te hulp. Conall bleek de taxi afgerekend te hebben met Vietnamees geld, maar hij was helemaal niet in Vietnam. Waar was hij dan? Hij wist het niet. Indonesië? ‘Nee meneer,’ zei de portier. ‘In Cambodja.’ En toen Conall verwezen naar het vreemde geld in zijn portefeuille bleef staren, zei de man: ‘Mag ik even, meneer?’ Hij pakte beleefd de portefeuille en Conall zag dat hij een blik vol minachting wisselde met de taxichauffeur. Zo’n rare grote blanke man met al dat geld…
Maar de zaak werd snel afgehandeld en Conall kreeg zijn portefeuille terug. ‘Het spijt me.’
‘Ik heb hem een fooi gegeven,’ zei de portier.
‘Hartelijk bedankt en eh… geef jezelf er ook maar eentje.’
‘Dank u wel, meneer. Wilt u inboeken?’
Ze gaven hem een suite, een enorme ruimte met een grote zitkamer, een kleedkamer en twee badkamers. Hij zou hier maar vijf uur blijven, want om zes uur ’s ochtends vloog hij alweer naar Manilla. De inrichting was standaard-luxehotel: donzig, fluwelen behang, zware kleerkasten en hoogpolig tapijt waarin je bijna verdronk. Achter de met overdreven gordijnen gesierde ramen was het tweeëndertig graden.
Hij probeerde zijn stropdas af te trekken, maar die was allang verdwenen. Die had hij vandaag al op een gegeven moment tijdens de moeilijkheden afgedaan.
Vroeger begon zijn werk altijd in de auto vanaf het vliegveld, maar tegenwoordig stonden ze hem al bij de gate op te wachten als hij uit het vliegtuig stapte en brachten ze hem op de lopende band en in de rij voor de paspoortcontrole op de hoogte van de laatste ontwikkelingen. Nog voordat hij vanochtend de luchthaven van Phnom Penh had verlaten, was hij al uitgebreid voorgelicht over de plaatselijke infrastructuur, de landelijke wetgeving met betrekking tot bedrijven en de voor- en nadelen van mankracht.
Zoals gewoonlijk had hij een heel legertje plaatselijke juristen, accountants, vertalers, notulisten en assistenten tot zijn beschikking. Het team uit Phnom Penh had de vinger aan de pols en het had erop geleken dat dit een vrij eenvoudige sluiting zou worden. Tot Pheakdei Thong hem een wetenswaardigheidje over de plaatselijke wetgeving had verteld: er waren bijzonder gunstige belastingvoordelen verstrekt op voorwaarde dat de Cambodjaanse vestiging minstens tien jaar open zou blijven. En die draaide nu nog geen vier jaar. Als Conall de tent sloot, zou de directie voor de rechter gesleept worden.
Het oplossen van dit soort risicovolle plaatselijke kwesties was precies waarvoor Conall betaald werd.
Laat de directie er maar voor opdraaien – dat zou de goedkoopste oplossing zijn. Maar…
Pheakdei Thong had beleefd zitten wachten terwijl Conall bij zichzelf te rade ging en begon te spelen met ontelbare mogelijkheden, waarbij hij alle consequenties in overweging nam en elke nieuwe zich afsplitsende zijweg volgde tot hij uiteindelijk uitkwam bij allerlei gewone mensen, verspreid over de hele wereld, die al dan niet hun baan zouden verliezen.
Als ik het pakhuis in Hanoi handhaaf, maar de fabrieken sluit en een overeenkomst aanga met het aanleveringsbedrijf in Loas, dan kan de transportafdeling vanuit Indonesië overgeplaatst worden naar… waarheen? Misschien naar de Filippijnen, ja, oké, de Filippijnen. Maar in dat geval heb ik verder naar het noorden een haven nodig. Ho Chi Minh is een haven. Maar de Amerikaanse handelsembargo’s tegen Vietnam…
Goed dan doen we het op een andere manier.
We handhaven het aanleveringsbedrijf in Laos en – waarom is niemand nog op dat idee gekomen? – we gaan ook in Laos fabriceren, laten het transport per schip over de Mekong naar Thailand lopen, waar we een aantal pakhuizen neerzetten en de hogere kosten voor lief nemen omdat de arbeidskosten in Laos veel lager zijn… Maar wacht even, is de handel tussen Thailand en Laos niet aan banden gelegd…?
Hij had nog diverse andere mogelijkheden overwogen en gewenst dat hij zichzelf in tweeën kon delen, of in drieën, of nog liever in zessen, zodat hij weer snel terug kon naar de Filippijnen of naar Vietnam of naar Laos om duidelijkheid te krijgen over de plaatselijke omstandigheden. Uiteindelijk was hem duidelijk geworden dat de oplossing voor de huidige moeilijke impasse op de Filippijnen lag. Hij zou weer terug moeten naar Manilla. Verdomme.
Hij was meteen opgestaan. ‘We zijn hier klaar.’
Pheakdei Thong had hem verbaasd aangekeken. ‘Wat gaat er nu gebeuren?’
‘Niets. Jullie gaan gewoon op dezelfde voet door.’ Het was om ziek van te worden, al dat werk voor niets. ‘Kan iemand een vlucht naar de Filippijnen voor me boeken?’
Ze waren openlijk blij om van hem af te zijn. Weet je, had hij vermoeid gedacht, af en toe kon het behoorlijk deprimerend zijn om zo gehaat en gevreesd te worden. Hij had ze achtergelaten in een feeststemming vanwege zijn vertrek en een taxi genomen naar zijn hotel, waar hij van vermoeidheid gewoon vergeten was in welk land hij zich bevond.
Hij moest iets eten, hij kon zich niet herinneren wanneer hij voor het laatst een fatsoenlijke maaltijd had gehad. Hij hoefde niet eens op het menu van roomservice te kijken om te weten wat erop zou staan: een caesarsalade, een clubsandwich en een champignonpizza.
Maar hij was zo bekaf dat hij erg opzag tegen het gesprek dat hij zou moeten voeren als het eten gebracht werd. Hebt u een prettige dag gehad, meneer Hathaway? Zal ik nu meteen een kop koffie voor u inschenken, meneer Hathaway? Zal ik alles hier laten staan, meneer Hathaway?
Dit soort tenten had altijd een zak M&M’s in hun minibar, een feit dat in deze onzekere wereld als een paal boven water stond. En ja hoor, daar waren ze, zijn eigen kleine vriendjes. Heel voorzichtig, alsof hij van top tot teen beurs en stijf was, liet Conall zich op de grond zakken en kieperde toen het hele zakje met de verrukkelijke, van een laagje suiker voorziene pareltjes in zijn mond.
Toen de telefoon om zes uur ’s ochtends ging, lag hij nog steeds languit op de grond naast de minibar, met een klont half fijngekauwde M&M’s in zijn openstaande mond.
Twee dagen nadat Maeve terug was van haar huwelijksreis kwam ze David in de gang op het werk tegen. Schuldig bereidde ze zich erop voor dat hij triest zijn hoofd zou laten hangen en overdreven verdrietig langs haar heen zou schuifelen, zoals hij gedurende de maanden daarvoor iedere keer had gedaan als ze elkaar tegenkwamen. Maar tot haar grote verrassing kwam hij dit keer met een vriendelijke glimlach naar haar toe.
‘Welkom thuis, Maeve. Of moet ik mevrouw Geary zeggen?’ vroeg hij hartelijk. ‘Leuke huwelijksreis gehad?’
‘Eh… ja.’
‘Het spijt me dat ik op de grote dag niet ben komen opdagen…’
‘Nee! Alsjeblieft! Zit er maar niet over in, dat begrijp ik best. Vond je het vervelend dat we je een uitnodiging hebben gestuurd? We hadden het idee dat je misschien pissig zou zijn als we je niet uitnodigden en dat, als we je wel uitnodigden, je ook pissig zou zijn.’
‘Ja, ja, dat weet ik wel.’
‘David, het spijt me echt ontzettend,’ zei ze zacht.
‘Maakt niet uit.’
‘Bedankt.’
‘Waarvoor?’
‘Dat je me vergeven hebt.’
‘Hé, dat heb ik niet gezegd.’ Maar hij lachte, waardoor de zware last aan schuldgevoelens van haar afgewenteld werd en ze zich ineens bevrijd en opgewekt voelde. Een nieuwe dageraad gloorde in de betrekkingen tussen Maeve en David.
‘Ik heb je nooit willen kwetsen, David. Je betekende heel veel voor me,’ voegde ze er heftig aan toe. ‘Je bent een fijne vent. Dat was echt het laatste wat ik wilde.’
‘Dat weet ik.’ Met een gezicht dat bijna beschaamd leek, zei hij: ‘Ik heb ook een huwelijkscadeau voor jullie gekocht.’
‘Ach, David…’
‘Maar ik wil er hier niet mee rondlopen. Dan zou ik me een beetje…’
‘Ja natuurlijk! Ik snap het.’
‘Misschien kun je het bij me thuis ophalen.’
‘Natuurlijk, wat je wilt.’
‘Vanavond?’
‘Ja hoor, waarom niet?’
Eerlijk gezegd kwam vanavond prima uit. Matt moest uit eten met potentiële nieuwe klanten. Hij was nog maar net terug van zijn huwelijksreis en hij kon meteen weer met het geslijm beginnen waar hij zo goed in was. Volkomen onverwacht zei een inwendig stemmetje dat het misschien maar beter was als ze Matt van tevoren niet op de hoogte bracht. Natuurlijk zou hij het wel te weten komen als er ineens een gloednieuw huwelijkscadeau in hun flat opdook, maar het was toch niet nodig om hem nu al alles te vertellen? Misschien zou hij wel zeggen dat ze die moeite niet hoefde te nemen, dat David verleden tijd was. Maar dit was haar kans om vrede te sluiten met David en een eind te maken aan haar schuldgevoel. Wat Matt betrof, was alles oké, want Natalie was zo arrogant dat de deuk in haar zelfvertrouwen binnen de kortste keren zou verdwijnen, maar Maeve had David echt zwaar beschadigd en dat idee maakte haar stapelgek.