Conall was er kapot van.
‘Maar Katie, ik hou van je.’ Het was de eerste keer dat hij dat zei.
‘Helemaal niet.’
‘Wel waar. Het spijt me van Helsinki. Het spijt me van Jasons trouwdag. Ik weet hoeveel het voor je betekende. Maar we konden de papieren van de overname niet getekend krijgen zonder dat er nog twaalf staf…’
‘Ik wil het niet weten.’
‘Ik zal minder gaan werken.’ Hij pakte haar beide handen vast. ‘Echt waar. Dat beloof ik je.’
‘Dat heb je al eerder gezegd, Conall.’
‘Maar dit keer meen ik het echt.’
‘Nee.’ Ze trok haar handen los. ‘Je bent veel te onbetrouwbaar en ik heb er geen zin meer in.’
Het rare was dat ze het ook echt meende. Ze speelde geen toneel en ze werd evenmin verscheurd door een conflict tussen haar hoofd en haar hart, waarin haar hoofd haar vertelde dat ze er echt een eind aan moest maken terwijl haar hart alleen maar krijsend protesteerde.
Conall was sexy, hij had macht, hij was rijk, hij had een mooie mond, hij rook heerlijk, hij had een volmaakte huid, hij had lekkere stoppeltjes, hij kon kussen als de beste… en het maakte niets uit. Ze had geen zin meer in de dans van Conall – stapje vooruit, stapje achteruit – en dit gevoel had ze nog nooit gehad: triest, maar ervan overtuigd dat ze de juiste beslissing nam. Ze was er zo zeker van dat er eigenlijk niets meer te beslissen viel.
Was dat wat er met je gebeurde als je veertig werd? Dat je niet langer wilde dat iemand je voor de gek hield? Zou er echt een eind komen aan het geduld van mensen? Zou je daar maar een bepaalde hoeveelheid van krijgen waarmee je je leven lang moest doen, zodat het hare nu op was? Hoe het ook zij, het was allemaal intens vervelend en ontwrichtend.
‘Ik meen het echt,’ zei ze.
Ze kon aan zijn verbijsterde gezicht zien dat het langzaam tot hem begon door te dringen.
‘Je kunt er niets aan doen,’ zei ze. ‘Ik weet dat je me niet opzettelijk verdriet wilde doen. Je bent niet echt slecht.’
‘Je hebt medelijden met me!’ riep hij uit.
‘Nee, ik…’ Maar god, misschien was het wel waar.
‘Wat moet ik zonder jou beginnen?’
‘Probeer het maar met een jongere vrouw,’ zei ze.
Hij was ontzet. ‘Ik wil geen jongere vrouw. Ik wil jou.’
‘Een meisje van in de twintig.’ Ze praatte gewoon door alsof ze hem niet had gehoord. ‘Die zien meestal het verschil niet tussen een uitdaging en een hopeloze kluns.’
En zij kon het weten. Toen zij in de twintig was, had ze genoeg tijd verspild omdat het onderscheid haar was ontgaan.
‘Maar wat is er dan gebeurd?’ vroeg hij. ‘Wat is er veranderd?’
Dat wist ze niet. Het was niet zo dat ze ineens barstte van de eigenwaan en nu overal liep rond te blèren dat ze fantastisch was en beter verdiende, R-E-S-P-E-C-T bijvoorbeeld. R-E-S-P-E-E-E-E-E-E-C-T!
‘Ik… eh… ik wens me gewoon niet langer druk te maken.’
‘Drúk te maken?’
‘Conall, ik heb altijd in liefde geloofd, in liefde die alles overwint. Maar dat is helemaal niet waar. Want kijk eens naar mij, ik ben veertig en de liefde heeft helemaal niets overwonnen. Behalve dan gedurende meer dan twee decennia mijn gezond verstand.’
‘Maar Katie…’
‘Zou je nu alsjeblieft weg willen gaan? En denk erom: een meisje van in de twintig.’
De harten van Conall en Katie kloppen niet meer als één. Iets heeft Katies hart van slag gebracht – misschien wel de mijlpaal van die verrekte verjaardag – en dat is Conalls hart niet ontgaan. Dat wringt zich nu ineens in allerlei bochten om weer in zijn borst te passen en zich het nieuwe ritme eigen te maken zodat het op de oude voet verder kan gaan.