Ben onderweg, hou ze aan de praat.
Katie, die zich had verslapen, rende de trap af en probeerde ondertussen een sms’je naar Danno te sturen. En daarna, waarschijnlijk omdat ze toch haar telefoon in de hand had, schakelde ze rechtstreeks over naar de gedachten die zich de laatste drie dagen steeds sterker aan haar hadden opgedrongen. Conall heeft zijn lesje geleerd, hij houdt van je, hij heeft serieuze toekomstplannen met je. Ze was te hard geweest door erop te staan dat hij ter plekke met een ring op de proppen moest komen – het was een spontane daad geweest, een reactie vanuit een onweerstaanbare emotie. En wat ze maar niet kon vergeten was dat hij haar ten huwelijk had gevraagd. En dat hij had gezegd dat hij van haar hield…
Ze stond op het punt om door de knieën te gaan. Waarom zou ze nog langer lijden?
Misschien moest ze hem maar gewoon eens bellen, om een praatje te maken en te zien wat daaruit voortvloeide. Dan… Wacht even! Die bestelwagen kwam haar bekend voor! Het busje dat voor haar deur stond en waarvan ze had gedacht dat ze het nooit weer zou zien. Het was Cesar, de besteller van de bloemist.
O Conall.
Cesar sprong uit de auto. ‘Morgen, Katie.’ Conall had haar de afgelopen tien maanden zo vaak een boeket bloemen gestuurd dat ze Cesar inmiddels goed kende.
Cesar liep om de auto heen om de achterdeur open te doen en Katie liep achter hem aan. Haar hart had vleugeltjes gekregen. De zon kwam ineens van achter een dikke donkere wolk tevoorschijn.
Cesar stak zijn hand uit en Katie bukte om iets te kunnen zien. Ze vroeg zich af hoe groot het boeket zou zijn. Uit de omvang zou ze kunnen opmaken hoe serieus de bedoelingen van Conall waren.
Met veel geknisper van cellofaan haalde Cesar het boeket tevoorschijn en het was inderdaad een kanjer. Maar het zag er een beetje vreemd uit, vol rare spitse bloemen, scherp en bijna agressief. Was dat echt een… een distel, daar in het midden? Conall stuurde meestal lelies, elegant en geurend. Waarom stuurde hij nu die lelijke puntige dingen?
Een beetje argwanend stak Katie haar arm uit om de stekelige bos in ontvangst te nemen. Maar Cesar stond op zijn klembord te kijken. ‘Ben je verhuisd?’
‘Nee.’
‘Dit boeket is voor flat drie.’
‘Dat zal wel een vergissing zijn. Ik woon in flat vier.’
‘Dit is voor flat drie. Hier staat het.’ Hij wees op zijn werkblad.
‘Dat is gewoon een foutje, Cesar. Het spijt me, maar ik ben al te laat voor mijn werk.’ En dat zou nog later worden, omdat ze eerst weer naar boven moest met die bloemen, dus als Cesar die nu maar gauw wilde geven…
Ineens schoot haar iets te binnen. ‘Tenzij ze niet van Conall zijn.’
‘Ze zijn wel degelijk van meneer Hathaway.’
‘Dan zijn ze dus voor mij.’
‘Wacht even.’ Cesar had zijn mobiele telefoon gepakt. ‘Ik vraag het wel even aan de meisjes.’
Na een kort gesprek klapte hij zijn telefoon dicht. ‘Ze zijn voor die taxichauffeur, het meisje dat in de flat onder die van Katie Richmond woont.’
‘O.’ Katie wist niet wat ze anders moest zeggen, daarom zei ze het nog maar een keer. ‘O.’
Ze stond min of meer naar adem te happen. Wat was de bedoeling van Conall? Waar kende hij Lydia van? Hoe wist hij dat ze taxichauffeur was?
‘Ik… eh… mag ik even?’ Cesar gebaarde dat hij erlangs moest om bij de deurbel te komen en de bloemen bij de juiste persoon af te leveren. Hij zag er een beetje gegeneerd uit. Van echt oogcontact was geen sprake. ‘Goed… eh… Het beste ermee, Katie, fijne dag verder.’
‘Ja… eh… Cesar. Ja, van ’t zelfde.’
Lydia viel de flat binnen met alle zintuigen op scherp en op zoek naar tekenen van Andreis aanwezigheid. Of liever gezegd: in de hoop hem niet aan te treffen. Wees alsjeblieft niet thuis, ellendige Pool, wees op cursus, bij dat enge vriendinnetje van je, of gewoon op kroegentocht, alleen niet hier.
Ze stak haar hoofd om de deur van de zitkamer en daar zat hij. Shit. Dit was de eerste keer dat ze hem zag sinds… Sinds niks. Sinds dat voorval dat nooit plaats had gevonden.
‘Waar is Jan?’
‘Op zijn werk.’
‘Wanneer komt hij thuis?’
‘Na tienen.’
‘Blijf jij vanavond thuis?’ Misschien ging hij wel stappen met Rosie.
‘Ja.’
Minsk.
‘Rosie komt hiernaartoe,’ voegde hij eraan toe.
O nee! Dat was nog veel erger. Rosie was doffe ellende. Iedere keer als Lydia haar zag – wat niet al te vaak gebeurde, tot haar grote opluchting – kreeg ze last van die idiote neiging om hardop te gaan schreeuwen dat Rosie een schijnheilige tut was, die alleen maar deed alsof ze zo braaf was, en dat het er dik in zat dat ze in werkelijkheid koud en berekenend was en de hele wereld wilde onderwerpen. Niet dat Lydia het erg vond als iemand koud en berekenend was. Dat mocht je best zijn, maar dan moest je er wel voor uitkomen. En als je echt uit was op wereldheerschappij, dan moest je op z’n minst het fatsoen hebben om in een ondergronds hol te wonen, een wit pak te dragen en een dikke witte kat te strelen in plaats van rond te huppelen en te blaten over mooie bloempjes, donzige witte konijntjes en schattige roze kleurtjes. Het enige wat Lydia ervan weerhield om een vork in Rosies oog te planten was het feit dat Rosie kennelijk net zo’n hekel had aan Lydia als Lydia aan Rosie en dat ze geen enkele moeite deed om dat te onderdrukken. En dat respecteerde Lydia, omdat Rosie bij wijze van uitzondering dan eens niet net deed alsof.
‘Andrei, hoe lang duurt het nog voordat je op vakantie gaat?’
‘Vier weken, zes dagen en zestien uur.’
Dat was langer dan ze had gedacht. Veel langer. Shit. ‘O, ik heb je tas geleend,’ zei ze. ‘Je weekenddinges.’
‘Mij best,’ zei hij. ‘Waar ben je geweest? Bij je mam?’ Ze knikte kort.
‘Was ’t naar?’ vroeg hij.
Val dood met je was ’t naar, spelbreker. Als jij er niet was geweest zou Gilbert nog steeds mijn vriend zijn.
Natuurlijk wilde ze best toegeven dat zij ook een aandeel had gehad in het feit dat het met Gilbert was stukgelopen, maar op de keper beschouwd was het toch eigenlijk allemaal Andreis schuld geweest.
Ze liep naar de keuken en bleef abrupt staan. Daarna maakte ze rechtsomkeert naar de woonkamer. ‘Wat hebben al die bossen bloemen te betekenen? De hele keuken staat vol! Ik kan m’n kont nauwelijks keren!’
‘Die zijn voor jou.’
‘Haha.’
‘Echt waar. Ze zijn voor jou.’
‘Meen je dat?’ Ze was ervan uitgegaan dat hij die voor die druil-oor Rosie had gekocht. ‘Van wie zijn ze dan?’ Meteen schoot er een verschrikkelijke gedachte door het hoofd. ‘Toch niet van jou?’
‘Haha. Grapje.’ Zijn sarcasme stond als een huis.
Ze liep terug naar de keuken en keek vol verwarring en ergernis rond. Er waren vier bossen bloemen, stuk voor stuk kanjers. Een in de gootsteen, een op het aanrecht en twee rechtop op een keukenstoel alsof ze op het punt stonden hun eten naar binnen te werken. Ze wist ook meteen dat ze niet van Gilbert waren. Zo’n type man was hij niet en het was maar goed dat hij ook met andere wijven naar bed was geweest, want met dit soort sentimentele gebaren zou ze hem onmiddellijk zijn congé geven.
Wat moest ze ermee beginnen? Wat had je in vredesnaam aan bloemen? Bonbons kon ze nog begrijpen, maar bloemen waren gewoon stomme zinloze dingen. Poppy had toch ook een boeket gekregen toen ze bij haar laatste baan vertrok? Lydia kon zich nog vaag herinneren hoe ze daar allemaal laat op de avond overheen hadden gehangen in een poging het stuifmeel op te snuiven dat je een langer leven bezorgde. Zonder succes. Nogmaals: stomme zinloze dingen.
Ze draaide zich met een ruk om en liep terug naar Andrei. ‘Wie heeft ze gestuurd?’
‘Een man in een bestelauto.’
‘Ja, maar wie heeft ze gestúúrd?’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Open envelop. Bij elke verzame-ling.’
‘Dat heet een bós!’
Voorzichtig liep ze naar de bos in de gootsteen. In het midden zat een wit envelopje op een stokje, precies zoals Andrei had gezegd. Toen ze het probeerde te pakken prikte ze zich. ‘Au! Jezus!’ Wat was dat nou? Waren die groene blaadjes… brándnetels? Verdomme, ja! In feite zagen alle planten – bloemen kon je ze niet noemen, het waren voornamelijk distels en doornen – er prikkerig, agressief en gevaarlijk uit. Ze waren samengebonden met een snoezig klein strikje, maar dan wel van prikkeldraad. Ze trok de envelop open en las op een wit kaartje:
Toen ik deze zag, moest ik meteen aan jou denken.
Dat was zo onverwacht dat ze gewoon in de lach schoot. Maar het kaartje was niet ondertekend, dus pakte ze het kaartje uit het boeket dat op het aanrecht lag. Grote, dichte, vleeskleurige knoppen die op een hoop zaten en er griezelig uitzagen, alsof ze ieder moment hun kaken konden opensperren om je met hun vlijmscherpe tanden te verscheuren. Walgelijke krengen. Ze trok het kaartje er vlug uit, voordat ze tot leven kwamen en haar hand afbeten.
… en deze ook…
Lieve hemel!
Ze draaide zich om naar een van de boeketten op de stoel. Een dichte bos spitse oranje gevallen, even lang als scheermesschelpen en net zo scherp. Ze straalden een kwaadaardige energie uit.
… en deze…
Het laatste boeket was anders. Daar zaten echte bloemen in, rond en stralend, in felle kleuren: geel, rood en roze, alsof ze door een kind waren getekend.
… en deze. Conall Hathaway. Bel me.
Wíé? O, wacht even! Nu wist ze het weer! Meneer Wellington Road. Die ouwe rijke vent. Ze was zo moe geweest tijdens die rit, dat ze zich er nauwelijks iets van herinnerde. Behalve dat hij had gevraagd of ze met hem uit wilde.
‘Uít?’ Ze had een rolberoerte gekregen.
‘Ja. Een afspraakje.’
Daarna had hij gevraagd of ze van kantoorboekhandels hield. Of van drogisten. Een echte engerd. Volgens haar was ze nog nooit van haar leven in een kantoorboekhandel geweest.
‘Nee, hartelijk bedankt,’ had ze gezegd.
‘Waarom niet?'
Hoezo, waarom niet? Ze had zich omgedraaid en hem met grote ogen aangekeken. ‘Je bent mijn type niet.’ En ze had er nog aan toegevoegd: ‘En dat is nog zwak uitgedrukt.’
‘Ik ben een klootzak,’ had hij uitnodigend gezegd.
Waarop zij stomverbaasd had geïnformeerd sinds wanneer dat een aanbeveling was.
‘Ik heb gehoord dat meisjes dat leuk vinden. Jongere meisjes, in ieder geval.’
‘Hoor eens, betaal nou maar gewoon en stap uit.’
‘Ik ben geen gemakkelijke prooi.’
‘Dat ben je wel! Je biedt jezelf op een presenteerblaadje aan! Gemakkelijker kan het niet!’
‘Ja nu, maar dat is alleen maar om een begin te maken. Maar over een maand weet je niet meer wat je met me aan moet. Hoeveel krijg je van me?’
‘Acht euro veertig. Hou het maar op acht euro, maar dan moet je wel meteen uitstappen.’
Hij had haar een tientje gegeven. ‘Hou het…’
‘… het wisselgeld? Nee, dank je. Hier heb je twee euro. En stap nu alsjeblieft uit. Ik moet naar mijn moeder toe.’ En met een blik op haar horloge: ‘Ik moet eerst nog een paar uurtjes slapen.’
‘Een van mijn vriendinnen, die van voor Katie, heeft zevenenzestig uur in haar auto voor mijn huis gestaan nadat ik het uitgemaakt had.’
‘Ik zou nooit met zo’n vent als jij uitgaan. Je bent te oud. En te… Ik zou me dood vervelen… Hoor eens, je hebt misschien mot gekregen met die sexy gouvernante, maar die wil je vast wel terug hebben. Dat is altijd zo bij dat soort types.’
‘Ik heet Conall Hathaway. Je bevalt me. Je zult nog wel iets van me horen.’
‘Ruk in, stiekemerd. Je wilt zeker een bonnetje. Dat willen kerels zoals jij altijd.’
‘Wie heeft bloemen gestuurd?’ vroeg Andrei.
‘Een of andere gek.’
Andrei grijnsde.
‘Wat bedoel je daarmee?’ wilde ze weten.
‘Ik heb niks gezegd.’
‘Nee, maar je zat te denken dat een man wel stapelgek moet zijn om mij bloemen te sturen.’
‘Ik zei niks,’ zei hij iets te onschuldig.
Ze wierp hem een boze blik toe, maar liet het daarbij.
Fionn stond buiten op de stoep toen de blauwe deur achter hem openzwaaide. Hij deed net alsof hij naar de sterren stond te kijken, terwijl hij probeerde door de spleet tussen de gordijnen aan de voorkant een glimp op te vangen van Maeve. Maar het enige wat hij zag, was Matt die op de grond zat en een doos koekjes wegkaande.
‘Wat spook jij daar uit, jongeman?’ Een tweetal passerende politieagenten stoorden hem bij zijn gegluur.
‘Ik sta hier voor mijn eigen deur naar de sterren te kijken.’
‘De sterren zijn daar boven.’ De grootste van de beide agenten wees naar boven en pas toen Fionn zijn blik op de hemel richtte, liepen ze verder.
Fionn keek omhoog naar de diepblauwe duistere koepel en wachtte vol ergernis tot de twee smerissen verdwenen waren, voordat hij weer verder kon met het bespioneren van Maeve. En hij kon de sterren nota bene niet eens goed zien, niet hier in deze stad met al dat felle kunstlicht dat de natuur in de schaduw stelde. Armpje drukken met de natuur. Dat zinnetje beviel hem wel. Hij vroeg zich af of hij het van Grainne zou mogen gebruiken. Misschien wel, je wist maar nooit. Maar de kans dat ze het niet goed zou vinden was groot en Grainne was geen katje om zonder handschoenen aan te pakken… Om de een of andere reden keek hij om en zag in het schemerige licht een vrouw die verderop in Star Street naar hem toe kwam lopen. Ineens zag hij weer sterretjes… een spektakel vol kometen en kleuren zigzagde voor zijn ogen. Fionn was opnieuw verliefd geworden.
Fionns gedrag deed denken aan iemand die net iets nieuws had geleerd, pannenkoeken bakken bijvoorbeeld, of rijden op zo’n circusfietsje met maar één wiel. Je wilt het zo snel mogelijk onder de knie hebben. Maar terwijl hij helemaal sprakeloos van verliefdheid was voor deze nieuwe vrouw, dit frisse jonge ding dat zo van een bonbondoosje leek weggelopen, was hij toch zo vriendelijk om nog even bij Maeve stil te staan en hij wist dat hij altijd met genegenheid aan haar, zijn eerste liefde, terug zou denken. Maar ineens leek Maeve ongepolijst en slonzig – Waarom toch altijd die slobberige ribbroek? – en het soort vrouw op wie alleen een jongeman verliefd zou worden die nog geen ervaring in de liefde had. Deze nieuwe emotie was heel anders, oneindig veel geraffineerder, want Fionn was inmiddels veel volwassener en meer man geworden.
Hij richtte zijn liefdevolle blikken op het zwierige rokje van het visioen, haar smalle taille en haar zwaaiende paardenstaart. Alles leek bij elkaar te passen. Schoenen, riem en handtas. Een geborduurde blouse. Een eenvoudig meisje dat oude tijden in herinnering riep, zoiets als het begin van de jaren tachtig. Hij was er ineens van overtuigd dat ze in staat was om een knoop aan een overhemd te zetten. In gedachten zag hij al hoe ze de draad over haar mollige onderlip trok en met haar witte tandjes deskundig doormidden beet.
Fionn deed een stap naar voren om te voorkomen dat ze Star Street verder zou af lopen. Hij kon zich niet inhouden. ‘Hallo,’ zei hij.
Ze stond stil. Ze stond stil! ‘Hallo.’
Hij was zo dichtbij dat hij kon zien dat ze een smal gouden kettinkje met een kruisje om haar slanke blanke hals had.
‘Ik sta hier naar de sterren te kijken,’ zei hij.
‘Iedereen heeft zo zijn hobby.’
‘Zie je die daar?’ Hij wees naar een bijzonder helder speldenprikje. ‘Dat is de planeet Venus. Het is helemaal geen ster.’
‘Dat hou je toch niet voor mogelijk? Het lijkt sprekend op een ster. Alleen helderder.’
‘De helderste ster aan de hemel. Ze noemen het de planeet van de liefde.’ Of zou hij nu te ver gaan? ‘Ik ben Fionn Purdue.’
O, wat bescheiden! Wat lief! ‘Fionn, Fionn, Fionn. En hoe mag jij heten?’
‘Rosemary Draper.’
‘Rosemary,’ mompelde Fionn. God, wat mooi. Rose, Rose, Rose. Mary, Mary, Mary.
‘Mijn vrienden noemen me Rosie.’
‘Mag ik…?’
‘Ben je mijn vriend dan?’ O, ze flirtte! Die kleine madam die eruitzag alsof er nooit een onvertogen woord over haar lippen kwam!
‘Dat zou ik graag willen zijn.’
‘Ach, hou toch op, brutale aap!’ Maar ze lachte. Een zuinig lachje, niet echt hartelijk, maar toch.
Hij wist eigenlijk al alles van haar af. Hun huis zou er altijd netjes en gezellig uitzien, veel charmanter dan de identieke huizen van hun buren. Ze zou fantastisch met geld om kunnen gaan en wonderen kunnen verrichten met een paar centen en ze zou geweldig kunnen koken, waardoor goedkope karbonaadjes in betoverende hapjes veranderden. Ze zouden de enigen in hun straat zijn die voor hun vakantie naar het buitenland gingen, ze zou even slank blijven, ook nadat ze een heel stel baby’s had gehad, en ze zou er altijd snoezig uitzien in rokken en bloesjes die ze zelf achter de naaimachine had gemaakt. Fionn wist niet zeker waarom hun gezamenlijke leven zich in het midden van de jaren vijftig afspeelde, maar het was niet anders.
‘Wat doe je voor de kost, Rosemary?’ Hij was van plan om haar zo meteen te overdonderen met het nieuws dat hij binnenkort een tv-ster zou zijn.
‘Ik ben verpleegkundige.’
Een verpleegkundige! Daar leek ze veel te… nou ja, te nuffig voor. De verpleegkundigen die Fionn kende, waren nuchtere rauwe wezens die hun dagen doorbrachten met het liefdevol verzorgen van zieke en stervende mensen en hun avonden met het nuttigen van grote hoeveelheden alcohol in Copperface Jacks en het dansen met politieagenten en brandweerlieden.
‘Zou je me nu willen excuseren?’ Rosemary – zou hij haar Rosie durven noemen? – stapte om Fionn heen en liep in de richting van de openstaande deur.
‘Ga je naar binnen? Woon jij hier ook? Ik zit op de eerste verdieping!’ Wat was er met dit huis, waardoor het hier wemelde van de mooie vrouwen? Sirenen! Verleidsters! Daarna drong het ineens tot hem door dat ze waarschijnlijk alleen met hem was blijven staan praten omdat ze naar binnen wilde, en zijn blijdschap ebde weg.
‘Ik ga op bezoek bij mijn vriend. Andrei Palweski.’
‘Heb je een vriend?’ Dat was een klap.
‘Ik heb een vriend.’
Ja, natuurlijk. Nou ja, dat deed er ook niet toe. Daar zou hij wel korte metten mee maken.
‘In wel ziekenhuis werk je?’ riep hij, terwijl ze de trap op liep.
Haar onderbenen – het enige wat hij nog van haar kon zien – aarzelden even. Toen zweefden de toverwoordjes door de lucht naar hem toe. ‘In St. Vincent’s.’ Meteen daarna verdwenen haar benen naar boven.
‘Ik heb niets te eten en ik sterf van de honger,’ zei Lydia. ‘Vind je het goed als ik wat van dat rare Poolse brood neem?’
‘Ga je gang, maar het is muf.’
‘Oud. Mag ik ook wat van die rare Poolse kaas?’
‘Ja hoor.’
Ze legde wat van die witte kaas tussen twee plakjes oud brood en liet zich toen op de bank vallen. Je stond er toch van te kijken hoe lekker iets smaakte als je honger had. Het programma op de televisie ging over een of ander huis waar geesten uitgedreven moesten worden. Ze liet het over zich heen komen, te moe om te vragen of er niets beters was.
Vanuit haar ooghoeken wierp ze een korte blik op Andrei, alleen maar om te zien of hij nog geen aanstalten maakte om af te taaien naar zijn kamer. Alsof hij voelde dat ze naar hem keek, draaide hij zich om en keek haar aan en ze wisselden een blik van intense, wederzijdse afkeer. Openlijke antipathie. Daarna maakte een van hen – waarschijnlijk Andrei, concludeerde ze achteraf – een beweging en ineens werd alles wazig. Ze draaiden zich naar elkaar toe en wierpen zich toen op de ander, kussend, trekkend en rukkend, overmand door de razernij van lust.
Het ging precies zoals de vorige keer, behalve dat ze nu wist wat er zou gebeuren. Ze wist hoe fantastisch het zou zijn. Ze wist hoe zijn huid tegen de hare zou aanvoelen – heet en koud en glad en ruw. Ze wist dat hij haar heupen plat tegen het bed zou duwen, zodat de spieren in zijn bovenarmen uitpuilden. Ze wist dat zij op zou veren om hem te ontvangen. Ze wist hoe hij keihard bij haar naar binnen zou dringen om vervolgens soepel en snel als een zuigerstang op en neer te rammen. Ze wist dat ze haar benen om hem heen zou slaan en keer op keer klaar zou komen.
Het was echt een openbaring om tot de ontdekking te komen dat haar hier, in haar eigen huis, zoveel genot geboden werd. In haar eigen lichaam. De huid van zijn rug onder haar handpalmen, de weerstand van de spieren als ze haar hielen in zijn billen drukte. Als ze de rest van haar leven op deze manier kon doorbrengen, gevangen in dit moment, met Andreis mond op de hare, zijn lichaam op en neer pompend in het hare, zou ze met genoegen het eeuwige leven omhelzen.
Het was heel anders dan met Gilbert. Gilbert deed alles langzaam. Als ze niet alleen bij de gedachte aan die term al zou moeten kotsen, had ze misschien gezegd dat Gilbert de liefde bedreef. Maar bij Andrei was geen sprake van finesse, alles was wild en intens met de volumeknop van elke zenuw op tien, een dolle rit in een achtbaan, een korte, zinderende uitbarsting van losgeslagen zintuiglijke waarnemingen.
Harmonieus kloppende harten? Het is een wilde, hartstochtelijke vlaag van lust, waarbij alles in zo’n zenuwslopende, oorverdovend luide kakofonie door elkaar bonkt, dat ik daar niets van kan zeggen.
Op papier lijken Andrei en Lydia allesbehalve een ideaal paar, maar zoiets moet je ruim zien, hè?
Rosie klopte zacht op de deur van flat drie, deed een stapje achteruit, streek haar rokje glad en plakte een lief glimlachje op haar gezicht.
Maar de seconden tikten voorbij en de deur ging tot haar grote verbazing niet open. Ze was zelfs een tikje geërgerd. Dat ze nog een tweede keer moest kloppen maakte dat ze zich… nou ja, een beetje beledigd voelde. Toen ze opnieuw op de deur tikte, kwam er iets kils over haar en het zou Andrei heel wat moeite kosten om dat ijzige laagje weg te bikken.
En nog steeds – het was niet te geloven – kwam er niemand opdagen. Ze was echt verrast, want ze had met Andrei afgesproken dat ze om halfnegen langs zou komen en nu was het tien voor negen.
Moest ze echt nog een keer kloppen? Voor de derde maal? Echt waar?
Ze overwoog om gewoon beledigd de trappen af te zeilen. Daar droeg ze precies het goeie rokje voor. Maar ja, dat had geen zin als er geen man in de buurt was om daar een steek van in zijn hart te krijgen.
Ze klopte nog eens, dit keer een stuk driftiger, zodat ze de knokkels van haar handje pijn deed, maar de seconden tikten gewoon voorbij zonder dat de deur openging. Dit was absoluut onacceptabel. Rosie Draper was niet het soort meisje dat je voor een dichte deur liet staan.
Het was vast niet opzettelijk, want Andrei was stapelgek op haar. Er zou wel iets gebeurd zijn op zijn werk of met het busje of met die stomme Jan waardoor zijn plannen spaak waren gelopen. Maar goed, als Andrei zijn leven niet voldoende op orde had om aan zijn verplichtingen tegenover haar te voldoen, zou hij daarvoor de prijs moeten betalen.
Ze begon al na te denken over de manier waarop ze hem zou straffen. Misschien ging ze wel huilen, dan zou hij er vast bijna in blijven. Of ze kon op de ijzige toer gaan. Zou je me alsjeblieft willen vertellen, zou ze met angstaanjagende kilte vragen, waarom er geen sms’je gestuurd kon worden om me te vertellen dat er iets tussen was gekomen?
Maar hoe ze het ook aanpakte, ze zou overduidelijk laten blijken dat deze belediging weer een paar extra weken had toegevoegd aan de tijd die hij nog geduld moest hebben voordat – als dat al zou gebeuren – ze bereid was om met hem naar bed te gaan. Hij verlangde nu al zo naar haar dat hij er bijna gek van werd en het zou leuk zijn om de duimschroeven nog iets verder aan te draaien…
Goh, ze stond nog steeds voor de deur en die was nog steeds niet opengedaan. Kennelijk was hij echt niet thuis. Ze kon hem natuurlijk bellen, maar daar piekerde ze niet over. Zou zij, Rosemary Draper, de telefoon op moeten pakken om erachter te komen waar een man uithing? Dacht het niet!
Een etage lager hoorde ze dat stuk Fionn zijn flat binnen-lopen en roepen: ‘Ik ben er weer.’ Toen klonk er een mengeling van woest geblaf en geschreeuw. ‘Ruk in, idioot vuilnisbakmormel!’
Fionn had kennelijk zijn buik vol van sterrenkijken.
Hij was een adembenemende vent, dat viel niet te ontkennen, een van de knapste mannen die ze ooit had gezien. Overigens wel heel erg zelfingenomen.
Maar hij had om haar telefoonnummer gevraagd en Andrei was serieus in de fout gegaan. Rosie was een overtuigd aanhang-ster van veiligheidsnetten, tweede mogelijkheden en rampenbestrijdingsplannen.
Ze pakte een snoezig aantekenboekje uit haar handtas met blaadjes vol gele boterbloempjes. Met de bijpassende gele pen schreef ze:
Beste Andrei,
Ik ben zoals afgesproken bij je flat langs geweest, maar je was
er niet. Ik begrijp niet wat ik heb misdaan dat je het nodig vond
om me op deze manier te beledigen.
Ze overwoog even of ze er nog aan toe zou voegen: ‘Ik ben toch altijd goed voor je geweest’ maar ze vermoedde dat dat een beetje overdreven zou klinken. Minder is meer. Af en toe.
Ze scheurde het blaadje los en schoof het onder de deur door. Daarna huppelde ze een trap af en pakte het boekje opnieuw. In keurige blokletters schreef ze haar naam en het nummer van haar werk op, trok het velletje voorzichtig los, vouwde het dicht en schoof het rustig onder Fionns deur door.
Ze lagen in elkaars armen, met Lydia’s hoofd op Andreis brede borst en zijn vingers in haar warrige krullenbos.
‘Ik snap er niets van,’ zei Andrei peinzend. ‘Ik heb toch echt een hekel aan je.’
‘Mmm. En ik aan jou.’
‘Je hebt zulke slechte manieren.’
‘En jij hebt geen gevoel voor humor.’
‘Kun je me dan uitleggen waarom dit gebeurt?’
‘Geen flauwe notie.’
‘Hè?’
Ze zuchtte. ‘Waarschijnlijk omdat jouw vriendinnetje een beroepsmaagd is en deze flat veel te klein.’
De betovering ebde langzaam weg.
Ze stapte uit bed, viste haar kleren uit de vier hoeken van de kamer en bleef bij de deur staan. Ze deed geen poging om zichzelf te bedekken. Laat hem maar kijken. Maar eerlijk is eerlijk, hij bleef ook open en bloot op dat bed liggen, met het dekbed op de vloer, een arm onder zijn hoofd en zijn harde gespierde lijf in volle glorie. ‘Dit was de laatste keer,’ zei ze. ‘Heb je me gehoord? Als het weer gebeurt ga ik verhuizen. De deur uit,’ benadrukte ze. ‘Dan zullen jullie een andere huisgenoot moeten zoeken, en vergeet even niet hoeveel moeite dat de vorige keer heeft gekost. Je zult moeten adverteren in het Kabouterblad.’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik vind het best.’