Dag 60

Het bleef tot halfzes ’s ochtends stil in Star Street 66. Toen stond Lydia op. Ze strompelde naar de badkamer, waar ze – anders kan ik het niet omschrijven – met tegenzin onder de douche stapte. Ze vond het niet leuk om nat te worden. Ze was bang voor water. (Ze wist natuurlijk niet dat ze in een vorig leven een stok -staartje was geweest, een dier dat in de woestijn leeft en nooit met water in aanraking komt. Sommige eigenschappen blijven ook in een volgend leven bestaan.)

Ze tastte achter zich, op zoek naar haar crèmespoeling en stootte met haar elleboog Andreis douchegel van het rek. Nee! Ze deed een glibberige poging het flesje nog te grijpen, maar het floepte uit haar ingezeepte handen en kwam met een klap op de vloer van de douche terecht. Irkoetsk! Ze wilde Andrei en Jan niet wakker maken. Dat verdraaide, vervelende stel was al erg genoeg als ze genoeg slaap hadden gehad, maar als ze voortijdig wakker werden gemaakt zouden ze nog strammer en chagrijniger zijn.

God, ze dreven haar wel tot het uiterste. In drie weken had ze hen nog niet één keer zien lachen. En niemand kon beweren dat ze haar best niet had gedaan om ze wat op te vrolijken door ze een beetje gezellig te jennen, zoals ze met alle mannen deed. Maar in plaats van de handschoen op te pakken en haar lik op stuk te geven reageerden ze alleen maar verbijsterd.

En ze zat met hen opgescheept, zij waren de hoofdhuurders. Eigenlijk vroeg ze zich af waarom ze haar niet gewoon vertelden dat ze moest ophoepelen, omdat iedereen kon zien dat ze een hekel aan haar hadden.

Misschien kwam dat omdat haar kamer echt belachelijk klein was, in feite niet meer dan een grote kast. (Kennelijk was het ooit de keuken geweest, een benauwd pijpenlaatje, voordat een of andere geheimzinnige vroegere eigenaar had besloten om de tweede slaapkamer te verbouwen tot een keuken waarin je ook een eettafel kwijt kon. Dat was allemaal mooi en aardig, maar het betekende wel dat de vrijgekomen ruimte nauwelijks het etiket ‘kamer’ verdiende.)

Lydia had het – terechte – vermoeden dat de voormalige keuken door heel wat potentiële kamerbewoners was afgekeurd voordat zij kwam opdagen. Het bed was smal en kort, er was geen make-upspiegel (omdat er geen toilettafel was) waar ze haar snoertje met oranje lampjes in de vorm van bloempjes omheen kon hangen en er was ook geen kast, zodat Lydia haar meeste kleren in dozen onder het bed bewaarde. Ze had ook het vermoeden – alweer terecht, Lydia vergiste zich niet vaak – dat Andrei en Jan hadden verwacht dat zij een vrouwelijk tintje aan de flat zou geven. Maar in dat opzicht hadden ze uiteraard de plank misgeslagen. Het was niet gemakkelijk geweest om aan Andrei en zijn roosters te ontsnappen, want hij was een vastberaden type en ze had er elk grammetje van haar aanzienlijke standvastigheid voor moeten aanspreken, maar het was belangrijk om vanaf het eerste moment vast te leggen wie de baas was. Zodra ze er zeker van was dat de knullen niet van haar verwáchtten dat ze de boel zou opruimen, zou ze zich aan de regels houden.

Misschien…

Ondertussen was de huur een echte meevaller, wel honderd euro per week goedkoper dan haar vorige kamer, en het huis lag lekker dicht bij het centrum. En toen ze ontdekt had dat de knullen uit Gdansk kwamen, hadden ze haar er – per ongeluk – attent op gemaakt hoe handig namen waren die op ‘sk’ eindigden. Gdansk! Ze had het zo geweldig gevonden dat ze het halve net had afgezocht naar soortgelijke plaatsnamen. En dat waren er massa’s! Tomsk en Omsk, Minsk en Moermansk. Ze maakte er regelmatig gebruik van. Waarom wist ze eigenlijk niet, ze vond ze gewoon leuk. Gdansk had een positieve klank, het deed een beetje denken aan ‘dank’, maar al die andere en dan met name Minsk en Irkoetsk, klonken als vloeken. En nog veel sissender en valser dan de woorden die ze meestal gebruikte. Minsk! Wat had dat toch een ontzettend pissige bijklank! Geweldig gewoon. Als je het op de goeie manier zei, kon je iemand de stuipen op het lijf jagen. Irkoetsk! Wat kon je toch ontzettend geïrriteerd overkomen als je dat een beetje nadruk meegaf. Het waren gewoon geweldige krachttermen die haar zomaar in de schoot waren geworpen en nu ze constant op zwart zaad zat, was ze dankbaar voor elk gratis presentje.

Maar ondanks al die nieuwe gratis krachttermen miste ze Sissy toch ontzettend, net als de mooie, grote flat die ze gedeeld hadden. Het was een luxe die je tegenwoordig nauwelijks meer voor mogelijk hield, maar Sissy en zij hadden zelfs een hulp in de huishouding gehad! Nu moest ze wel toegeven dat die maar één keer per week kwam, maar dat was meer dan genoeg geweest. Zelfs als de keuken zo smerig was geweest dat je zat te wachten tot de muizen een rondedansje op het aanrecht maakten, had Lydia gewoon de andere kant op kunnen kijken, omdat ze wist dat het over een dag of zo allemaal weer in orde zou komen.

En Sissy was precies hetzelfde. Sissy gaf er niets om. Zíj zou Lydia nooit hebben lastiggevallen met een rooster van schoonmaakbeurten. Op vrije dagen bleef je lekker in je pyjama lopen of je zat in een plaid gewikkeld op de bank tv te kijken en tien bakken muesli met chocola weg te kanen in plaats van je mouwen op te stropen en met rubberhandschoenen en heet water aan de slag te gaan.

Maar de dagen van huishoudelijke hulp, kleerkasten en een normale huisgenoot waren voor Lydia verleden tijd… Ze bleef voor de spiegel in de badkamer staan en goot een stevige hoeveelheid van een serum dat kroezen moest voorkomen op haar haar. Ze mocht dan geen cent te makken hebben, maar daar zou haar haar nooit onder lijden. Ze verhongerde nog liever dan haar serum op te geven. Lydia en haar woeste krullenbos waren in een constant gevecht gewikkeld en dat ze toevallig even geen geld meer had, was nog geen reden om de strijd te staken zoals de meeste vrouwen waarschijnlijk hadden gedaan. Lydia liet zich niet door haar haar op de kop zitten. Nee hoor, zij hield die krullen stevig onder de duim.

Naar de keuken, waar ze acht theelepels poederkoffie in een enorme mok – met als opdruk LYDIA’S MOK – schepte, die ze vervolgens half met kokend water vulde en verder vol liet lopen met kraanwater. Ze dronk het op alsof het een drankje was, waarvan de laatste slok haar bijna deed kokhalzen, liet de mok op tafel staan, schoot haastig een spijkerbroek, sportschoenen en een sweatshirt met capuchon aan en ging ervandoor.

Beneden op straat was het zonnig maar koud toen Lydia naar een taxi liep. Een taxi? Wat is dat voor een brutaal nest dat zich te goed voelt voor het openbaar vervoer?

Maar wat een verrassing… ze gaat achter het stuur zitten! Je zou bijna verwachten dat ze van plan was om de wagen te jatten, maar toen ze het sleuteltje in het contactslot stak, werd het ineens duidelijk dat het om haar eigen auto ging en dat ze taxichauffeur van beroep was!

Het was een of andere oude Toyota, niet echt goed en niet echt slecht. Gewoon een van die saaie wagens waar taxichauffeurs een voorkeur voor schijnen te hebben. Maar als je naging hoe Lydia over hygiëne thuis dacht, was het toch wel opvallend dat haar auto schoon en fris was. Ze was kennelijk trots op haar vehikel.

Ze zette de radio aan en kon ondanks de ruis nog net een opdracht oppikken: een man die vanuit het Shelbourne naar het vliegveld moest worden gebracht.

De banden piepten toen ze haastig een U-bocht maakte en op weg ging naar het centrum. De verkeerslichten sprongen net op groen. ‘Gdansk,’ zei ze, en ze smakte van tevredenheid bijna met haar lippen.

Maar toen ze voor het Shelbourne stopte en haar passagier achter in de auto stapte, zag ze dat hij haar van top tot teen op -nam. Irkoetsk! dacht ze.

‘Je bent een meisje!’ riep hij uit.

‘Toen ik vanmorgen keek, nog wel,’ zei ze met een strak gezicht. Irkoetsk! Irkoetsk! Irkoetsk!

Waarom trof ze nou weer een kletsmeier? Terwijl het nog zo vroeg was en ze pas acht theelepeltjes koffie had gehad?

‘Hoe is dat?’ vroeg de passagier gretig. ‘Om een vrouwelijke taxichauffeur te zijn?’

Ze kneep haar lippen op elkaar. Hoe dacht hij dat het was? Precies hetzelfde als wanneer je een mannelijke taxichauffeur was, maar dan met klojo’s zoals hij die op een onfatsoenlijk uur in de ochtend vragen begonnen te stellen waarop ze geen antwoord had.

‘Wat doe je als er moeilijkheden zijn?’ vroeg hij. Dat vroegen ze allemaal. ‘Als iemand niet wil betalen?’

‘Mag ik u ook iets vragen?’ vroeg ze.

‘Maar natuurlijk!’ Hij genoot echt van het woordenspel met dit lekkere kleine stuk met haar wilde krullen, die nog steeds vochtig waren en naar de douche van die ochtend roken.

‘Hebt u de Here Jezus al als redder en leidsman in uw leven verwelkomd?’

Hij hield meteen zijn mond. De rest van de weg werd in stilte afgelegd.

 

Dag 60…

Thuis, in Star Street 66, begon er leven in de brouwerij te komen. Andrei was al wakker vanaf vijf over halfzes, toen Lydia opzettelijk iets met veel gekletter op de vloer in de badkamer had laten vallen. Sinds ze bij hen was ingetrokken, verkeerden Jan en hij min of meer in shocktoestand. Zo’n meisje als zij hadden ze nog nooit ontmoet en het enige wat aan haar beviel, was dat ze zo klein was. Klein genoeg om in het kleine bed in het kleine kamertje te passen.

Andrei staarde weemoedig voor zich uit en dacht aan de heerlijke tijd met hun voormalige huisgenoot, een elektricien-annexaccordeonist uit de Oekraïne die Oleksander heette. Het leven met hem was echt harmonieus geweest, want hij was nooit thuis. Hij had iedere nacht doorgebracht in de veel chiquere flat van zijn vriendin, Viktoriya, en zijn kamer in Star Street 66 was voornamelijk als garderobe gebruikt. Maar toen was Viktoriya gevallen voor de charmes van een Ier, een ambtenaar met een hoge functie bij het ministerie van Landbouw, en moest Oleksander zichzelf weer bedruipen. Hij had al een hele serie slapeloze nachten achter de rug omdat zijn voeten vijftien centimeter over de rand van het bed staken en toen hij bij wijze van oplossing een stoel achter het bed had gezet, had het houten voeteneind zo in zijn kuiten gesneden dat hij tot op de dag van vandaag twee paarsrode striemen op zijn benen had. Hij was er uiteindelijk wel in geslaagd om dat voeteneind van het bed te slopen, maar toen was het hele ledikant ingestort. De oplossing daarvoor was geweest om dan maar op het matras op de grond te gaan liggen, maar toen zijn rug daartegen in opstand kwam, had hij tegen Andrei gezegd dat hij het voor gezien hield.

Daarna waren er een heleboel mensen, voornamelijk Poolse kerels, naar de kamer komen kijken, maar die hadden zonder uitzondering gezegd dat ze niet in dat bed pasten. Ze hadden ook ontzettend moeten lachen bij het idee dat Oleksander Sjevtsjenko (inmiddels een bekende figuur, omdat hij altijd voor Trinity zat te spelen en zo’n beetje een bezienswaardigheid was geworden) in dit poppenkamertje had gewoond. Dus toen de Ierse Lydia haar opwachting maakte, waren Andrei en Jan zo verblind door haar perfect geschikte kleine gestalte, dat ze helemaal niet in de gaten hadden gehad dat ze een boosaardig elfje was.

En daar betaalden ze nu de prijs voor.

Ze zaten eindeloos met elkaar te discussiëren en kwamen daarbij telkens op dezelfde vragen uit: Waarom? Waarom was ze zo onaardig? Zo lui? Zo wreed?

Andrei waarschuwde Jan dat ze waarschijnlijk nooit het antwoord zouden weten. Het leek hem raadzaam om maar gewoon te accepteren dat ze zo humeurig was, net zoals ze de regen moesten accepteren en al die andere dingen in dit vervelende, natte land.

Nadat ze zich gewassen en aangekleed hadden, liepen de jongens naar beneden, waar ze eerst hun handen naar buiten staken en vervolgens uitvoerig en sarcastisch hun verbazing uitten omdat het niet regende dat het goot, voordat ze naar de bushalte liepen. Daar gingen hun wegen uiteen. Andrei moest naar een industrieterrein in het oosten en Jan naar een winkelcentrum in het noorden.

Jan vertelde graag dat hij in de IT werkte en dat was in zekere zin ook zo. Hij werkte in een gigantische supermarkt, waar hij de online bestellingen verwerkte. Hij liep de godganse dag door de gangpaden achter een kar met twaalf afzonderlijke winkelmandjes, voorzien van de boodschappenlijstjes van twaalf verschillende klanten. Als zijn twaalf mandjes vol waren, bracht hij ze naar een laadstation, waar ze met een vrachtwagen door heel Dublin werden afgeleverd, terwijl hij naar de printer sjokte om de volgende twaalf lijstjes op te halen. Hij had geen flauw idee hoeveel keer per dag hij de hele procedure afwerkte.

Andrei werkte ook in de IT, alleen bij hem was dat echt het geval. Hij reed door de stad in een witte bus om overal op kantoren computers te repareren. Die bus speelde hem constant door zijn hoofd. Hij was een pragmatisch type en het zat hem ontzettend dwars dat hij die iedere avond weer bij de zaak moest inleveren, waar hij vervolgens veertien uur werkloos op een parkeerplaats bleef staan, terwijl hij hem zo goed had kunnen gebruiken. Met name om Rosie op te halen. In zijn verbeelding zag hij zichzelf al voor het huis staan waar ze samen met vier andere verpleegkundigen woonde. Als hij dan toeterde, zou ze de trap af komen huppelen en de bewondering voor de bus zou op haar hartvormige gezicht te lezen staan. Hij had al twee maanden en acht dagen verkering met Rosie (een Iers meisje, dat echter in alle andere opzichten het tegendeel van het boosaardige elfje Lydia was), maar tot op heden was ze niet bereid gebleken haar maagdelijkheid aan hem te schenken. De gespierde Andrei met zijn aantrekke-lijke uiterlijk en zijn stralend blauwe ogen was eraan gewend geraakt dat hij altijd zijn zin kreeg bij een meisje, maar hij was echt onder de indruk van Rosies ouderwetse deugdzaamheid. En daardoor was zijn aanvankelijke wellust veranderd in iets dat veel ingewikkelder was.

 

Dag 60…

Op de begane grond van Star Street 66 werden Matt en Maeve zoetjes wakker geschud uit hun slaap door een zenwekker met tinkelende geluidjes die op een Tibetaanse geitenbel leken. Het begon met wat spaarzaam getingel, dat in de loop van tien minuten werd opgebouwd tot een kakofonie van snoezige klokjes. Dat leek niet echt bij Matt te passen. Hij was meer het type voor een wat agressiever geluid, waardoor elke zenuw in zijn lijf zou opschrikken en hij meteen uit bed zou springen om zich met een soort tarzankreet op de borst te slaan. ‘Jaaah! Kijk uit, mensen, ik kom eraan!’

Maar Maeve wilde de klokjes, dus Maeve kreeg de klokjes. Net als een lekker ontspannen ontbijtje. Ik had het vermoeden dat Matt best tevreden zou zijn geweest met een Snickers, die hij onderweg naar het werk gedachteloos naar binnen kon werken, maar in plaats daarvan zette hij een kopje thee voor Maeve terwijl Maeve havermoutpap voor hem maakte. Daarna gingen ze gezellig samen aan de bar in de keuken zitten en controleerden tegelijk of de ander wel alles had wat nodig was voor een lekker ontbijt. Honing en sinaasappelsap en zo.

Op de vensterbank in de keuken stond een bewerkt zilveren lijstje met hun trouwfoto. Ik moet zeggen dat ze zich daarvoor behoorlijk uitgesloofd hadden. Vooral Maeve. Aan de foto te zien, hadden ze gekozen voor een traditionele bruiloft met de hele heisa die daarbij hoort. Maeves jurk was een van die bedrieglijk eenvoudige modelletjes van zware, gladde satijn die vanaf een empirelijfje recht omlaag viel. De wijde hals toonde een stel mooie, romige schouders, terwijl een met parels bezet kroontje haar dikke blonde haar bij elkaar hield in een knot waaruit een paar ondeugende pijpenkrulletjes langs haar gezicht omlaag vielen. Ze leek sprekend op een meisje uit een van die boeken van Jane Austen waar ze kennelijk zo dol op was. Matt, met beide armen om Maeve, keek recht in de camera met de blik van een man die net de staatsloterij heeft gewonnen, maar zijn best doet daar niet over te pochen. Hij droeg een donker pak dat een bijzonder serieuze indruk maakte. Het soort pak dat mannen aanhebben als ze een vredesverdrag ondertekenen. Hij had kennelijk het duurste kloffie uitgezocht dat er te vinden was, om aan te geven hoe belangrijk dit huwelijk voor hem was. (Ik wil niet echt onaardig lijken, maar toen deze foto drie jaar geleden was genomen, waren ze allebei een stuk… dunner. Kennelijk speelde zoetigheid toen nog niet zo’n grote rol in hun leven. Grapje.)

Maeve dronk het laatste slokje van haar sinaasappelsap op, Matt liet zijn lepel in zijn lege kom vallen, ze namen allebei een vitaminepilletje dat ze met behulp van een slokje water uit hetzelfde glas naar binnen werkten, en liepen toen – eindelijk – de flat uit om naar hun werk te gaan. Matt in zijn auto, met glimmend gepoetste schoenen, een chic kostuum en een modieus kapsel. Maeve op haar fiets, met kleurloze lipgloss en in een ribbroek die zo lelijk was (veel te groot voor haar en in een afzichtelijk olijfgroene kleur) dat je het gevoel kreeg dat ze hem juist daarom had uitgekozen.

Ze gaven elkaar een kus en namen afscheid. ‘Pas goed op,’ zei Matt.

Waarvóór? vroeg ik me meteen af. Iedereen die zo eigenwijs was om in de spits op een fiets te klimmen kon dat soort opmerkingen van familie en vrienden wel verwachten, maar toch wist ik dat Maeve helemaal niet bang was dat ze ondersteboven gereden zou worden door een onnadenkende automobilist. Wacht even, begrijp me niet verkeerd, ze was wel degelijk bang, maar waarvoor wist ik niet, want ze hield me op afstand. Het enige wat ik zeker wist toen ik naar haar keek, was dat ze niet bang was om uitgelachen te worden vanwege haar idiote kleren. Fascinerend.

Matt keek Maeve na tot ze opgeslokt was door de file en begon toen na te denken over zijn auto. Die stond zo ver weg dat hij zich afvroeg of het niet verstandiger was om de bus ernaartoe te nemen.

 

Dag 60…

In de flat van Jemima bleek de hond geen nadelige gevolgen te ondervinden van zijn aanval van duizeligheid. Jemima probeerde hem mee te lokken naar de keuken, maar hij deed eigenwijs. ‘Nurks, Nurks, mijn lieve Nurks…’ Het beest scheen dus echt Nurks te heten! Wat… nou ja, wat ráár.

Jemima was al sinds kwart over zes gewassen en aangekleed. Ze had geen geduld met mensen die niet uit bed konden komen. Ze ging op haar hurken zitten, waarbij haar knieën kraakten alsof er een pistool werd afgeschoten, en bracht haar gezicht vlak voor de chagrijnige kop van Nurks. ‘Dat Fionn komt, betekent nog niet dat ik niet meer van jou hou,’ zei ze.

Ineens was alles duidelijk. Nurks was kribbig omdat hij had ontdekt dat de ‘schone jongeling’ op bezoek zou komen.

‘Kom maar, dan krijg je eten.’

Binnen de kortste keren stond Nurks de ontbijtdans te huppelen. Hij was snel op zijn teentjes getrapt en niet bepaald vergevingsgezind, behalve als het om voedsel ging.

Ik waagde me niet in de buurt van Jemima. Ik wilde haar niet bang maken. Niet als dat niet nodig was. Desondanks bereikten haar gedachten me wel. Ze straalde sterke, aanhoudend scherpe vibraties uit die zich dwars door de propvolle flat een weg wisten te banen en mijn aandacht opeisten.

Ze dacht vol genegenheid aan het woord ‘Nurks’. Echt een prachtig woord, vond ze. Je moest er gewoon wel een bepaald gezicht bij trekken. Ze hield trouwens ook van het woord ‘krompir’. Dat was Servisch voor aardappel en het klonk gewoon als een hapklare brok. En dan had je nog ‘bizar’, wat misschien wel haar lievelingswoord was, met een vrolijke, feestelijke bijklank die haar altijd aan het gerinkel van een tamboerijn deed denken.

De meeste mensen vonden Nurks een rare naam voor een hond, maar als iemand de brutaliteit had om dat hardop te zeggen, zei Jemima altijd dat hij die zelf gekozen had. Bij het asiel hadden ze gezegd dat hij Declan heette, maar die naam paste totaal niet bij hem. Ze was ervan overtuigd dat hij best zijn eigen naam kon uitzoeken, dus toen ze hem mee naar huis had genomen – waar hij meteen wegkroop in een hoekje en treurig met zijn snuit op zijn voorpoten ging liggen – had Jemima hem een hele lijst met prachtige hondennamen voorgelezen. King? Hannibal? Rambo? Prins? Ze lette goed op zijn reacties, maar bij iedere naam gromde Declan ‘Nrrrk’, gevolgd door een kort blafje dat een beetje als ‘ksk’ klonk. Het duurde even, maar toen verstond ze hem ineens en het werd Nurks.

Ze hadden haar in het asiel gewaarschuwd dat hij een bijzonder moeilijk exemplaar was. Er waren veel dingen waar hij niet tegen kon. Mannen met pruiken. Volkszangers. De kleur geel. De geur van hairspray.

Maar hij werd altijd kalm bij het geluid van knisperende papiertjes. En van meisjes met rood haar. Van een Yorkshire-accent. En van de muziek van George Michael, maar dan wel de eerste platen (en niet Wham! – hij had de pest aan Wham!).

Hij was een overgevoelig, wispelturig beest, dat voorzichtig aangepakt moest worden, maar Jemima liet zich niet ontmoedigen. Zij was van mening, en dat zei ze ook tegen de man van het asiel, dat evenwichtige, gelijkmoedige honden altijd wel een huis vonden, maar dat het juist die arme, uit het lood geslagen beesten waren die dat veel harder nodig hadden.

Tussen ons gezegd en gezwegen, ik vraag me ineens af of ik niet een beetje al te haastig was toen ik Jemima een humeurig oud wijf noemde.

Nadat hij zijn ontbijt ophad, keek Nurks Jemima strak aan met een vochtige, smeltende blik en wierp vervolgens vanuit zijn ooghoeken een paar onrustige blikken door de keuken. Hij was echt een fantastische hond, dacht Jemima vol trots. Veel intuïtiever dan de meeste mensen. Maar dat was niet zo moeilijk, want het gros daarvan liep toch rond met hun ogen in hun zak.

‘Ja, ik voel het ook,’ zei Jemima tegen Nurks. ‘Maar we laten ons niet op de kop zitten!’ Ze draaide zich met een ruk om en ging in een spreidstand staan, alsof ze met iemand op de vuist wilde. ‘Heb je me begrepen?’ vroeg ze – nee, ze éíste het gewoon – met een boze blik (maar godzijdank wel naar de verkeerde hoek). ‘We laten ons niet op de kop zitten!’ herhaalde ze met stemverheffing.

Maak je niet druk, Jemima. Het gaat echt niet alleen om jou.

 

Dag 60…

Matt wilde zijn dagelijkse Goede Daad het liefst zo snel mogelijk achter de rug hebben. Onderweg naar zijn werk speurde hij de straten af op zoek naar de kans om iemand een plezier te doen. Bij de bushalte in de verte stond een eenzame vrouw te wachten. Ze had kennelijk net de bus gemist, want rond deze tijd stond er altijd een hele meute mensen die elkaar als haviken in de gaten hielden om te voorkomen dat ze bij aankomst van de bus in de stampij achterbleven.

Hij liet het rechtervoorraampje zakken en riep: ‘Waar moet u naartoe?’

De vrouw stond net een sms’je te versturen en keek verrast op. Ze was een stevig gebouwde tante in een oranje jack en ze kon net zo goed zevenendertig zijn als zesenzestig. ‘Hoezo?’

‘Wilt u een lift?’

‘Maar ik kan toch niet maar zo bij u in de auto stappen? Bij een vreemde vent? Lees je soms geen kranten, knul?’

Poeh!

‘Ik ben geen vreemde vent, ik ben een aardige vent.’

‘Nou ja, als je er toevallig op kickt om mensen met een bijl een kopje kleiner te maken zou je dat vast niet toegeven.’

‘Ik ben getrouwd en dol op mijn vrouw. Ik heb niet eens een bijl.’

‘En kinderen?’

‘Nog niet.’

‘Ik heb er vier.’

‘Stap maar in, dan kunt u me alles over ze vertellen.’

‘Ja, en dan kom jij ineens met die bijl op de proppen.’

‘Ik verdien mijn brood met het verkopen van software.’

‘Jack de Ripper ook.’

‘Helemaal niet!’

‘Luister nou eens.’ Ze zuchtte diep. ‘Je zult best een schat van een man zijn en om eerlijk te zijn zie je er ook zo uit, maar ik kan het risico niet nemen. Als de politie zou vragen wat ik aanhad, zouden mijn kinderen met hun mond vol tanden staan. En ik sta echt afschuwelijk op alle recente foto’s die van me genomen zijn. Ik wil niet dat die kop op alle lantaarnpalen in de stad wordt geplakt. Rij nou maar door, joh.’

Verdorie.

Terneergeslagen reed Matt verder. Zijn dagelijkse Goede Daad hing als een molensteen om zijn nek. En het bleef hem de hele dag dwarszitten, alsof hij een haartje in een van zijn ogen had. Bovendien vlogen de dagen tegenwoordig zo snel voorbij dat het net leek alsof hij meteen opnieuw aan de bak moest zodra hij er een goede daad op had zitten. En er zwaaide wat als hij vanavond thuiskwam zonder dat hij op zijn minst ‘één keer aardig was geweest voor een ander’. Hij kon niet tegen Maeve liegen en hij zou zich zo schuldig voelen dat hij niet naar huis durfde voordat hij aan zijn plicht had voldaan.

En echt aardig zijn voor iemand was moeilijker dan je zou denken. Ten eerste had Maeve er al die verrekte regels aan verbonden. Het telde niet als je zo’n blaadje van een dakloze kocht, dat was te gemakkelijk. Geld geven aan een straatmuzikant kwam ook niet in aanmerking, tenzij je ook een praatje met hem of haar maakte, ze een complimentje maakte over hun spel, een verzoeknummer aanvroeg en daarnaar bleef luisteren terwijl je duidelijk liet merken dat je het goed vond. (Bijvoorbeeld door met je voet op de maat te tikken, of met je hoofd te knikken. Om midden op straat te gaan dansen was wel erg overdreven, maar je mocht het overschot niet meenemen naar de volgende dag.)

De Goede Daad moest er emotioneel in hakken. Het moest iets zijn waar hij eigenlijk helemaal geen zin in had.

Naar zijn werk gaan telde echter niet mee. Raar genoeg vond Matt zijn baan bij Edios meestal leuk (hij was al een tijdje geleden bij Goliath weggegaan), maar hij werd stapelgek van dat gedoe met de Bank of British Columbia. Dat was natuurlijk in zekere zin zijn eigen schuld, dat wilde hij best toegeven, want de bank was heel tevreden geweest met hun oude softwaresysteem. Bijzonder tevreden, tot Matt ze lastig begon te vallen en probeerde hen over te halen met Edios in zee te gaan. Maar wat moest hij dan? Het was zijn werk om nieuwe klanten aan te trekken. Hij had gewoon de stoute schoenen aangetrokken en het Ierse kantoor van de bank gebeld en toen ze hem vertelden dat hij het heen-en-weer kon krijgen, had hij de klap geïncasseerd en zonder een spier te vertrekken nog eens gebeld en nog eens, tot de mensen van hun inkoopafdeling het eindelijk zat waren en vermoeid hadden ingestemd met een afspraak. Matt was door het dolle heen geweest. Een gesprek mocht dan niet meer zijn dan het begin van een hele procedure, maar wat hem betrof, betekende het gewoon dat de zaak al min of meer rond was. Dat wil niet zeggen dat alles zo gemakkelijk ging. Het kostte Matt altijd enorm veel wilskracht, alsof hij met blote handen een cruiseschip moest omdraaien. De hoeveelheid charme die hij in de loop der jaren had moeten opbrengen om software te verkopen was voldoende geweest om vrede in het Midden-oosten te garanderen. Maar hij was eraan gewend dat het resultaten bracht.

Alleen hield de Bank of British Columbia hem mooi aan het lijntje. In de afgelopen acht maanden hadden ze niet alleen met hem geflirt en hem beduveld, maar ze hadden zich ook door Edios uitgebreid in de watten laten leggen: van een zeven uur durend diner in een van Dublins duurste restaurants en een filmpremière tot een dag naar de paardenrennen. Nu begonnen ze te zeuren om kaartjes voor Wimbledon – en kaarten vol Wimbledon kostten handenvol geld! – terwijl hij nog steeds niet wist of ze nu wel of niet van plan waren het systeem te kopen. Inmiddels kende Matt de namen van hun echtgenotes, hun vriendinnetjes, hun kinderen en hun honden, maar – en dat overkwam hem eigenlijk nooit – hij had geen flauw idee of ze zouden toehappen.

De bank had gevraagd of er vanochtend weer een overleg kon plaatsvinden en Matt had geen flauw idee waarom. Hij had samen met zijn ploeg vijf schitterende presentaties verzorgd, alle vragen en opmerkingen waren naar genoegen beantwoord en hij had persoonlijk op elk uur van de dag en de avond allerlei telefoontjes afgewerkt, waarin hij zo’n beetje honderd procent garant had gestaan voor aanpassingen, ondersteuning en een snelle afwerking. Wat zouden ze nu dan weer willen?

Waarschijnlijk kaartjes voor het Centre Court.

Hij bleef er nog vier seconden langer kribbig over piekeren tot de radio zijn aandacht opeiste. (Piekeren lag niet in zijn aard en hij hield het dan ook nooit lang vol.) Overal in Europa waren ineens raadselachtige brokken ijs uit de lucht komen vallen. Een daarvan, met de omvang van een fauteuil, was in Madrid door de voorruit van een geparkeerde auto geknald. Een week later was een soortgelijk brok dwars door het dak van een huis in Amsterdam gegaan en nog geen dag later had weer een ander brok in Berlijn het standbeeld van een of andere legeraanvoerder van zijn sokkel gekegeld. Er waren allerlei deskundigen opgetrommeld om het fenomeen te bestuderen, maar tot op heden waren die er niet in geslaagd om achter de oorsprong te komen. En ze konden evenmin vertellen waar volgende zou landen.

Matt luisterde vol genoegen. Hij was dol op dit soort berichten. Ze deden hem denken aan buitenaardse wezens die op aarde landden.

Hij was zo geboeid door het verhaal dat hij niet eens merkte dat hij achter elkaar door twee groene stoplichten kon rijden. En door drie. Pas bij het vierde achtereenvolgende groen besefte hij wat er was gebeurd. Vier keer groen licht op rij! In de spits! Zou dat beschouwd kunnen worden als een van de Drie Zegeningen van vandaag? Hij had het gevoel dat Maeve daar niet in zou trappen, voor haar telde een parkeerplaats vlak voor hun flat nog niet eens mee als blijk van hemelse goedkeuring, dus vier keer groen op rij zou ze vast ook niet meerekenen. Maar wat hém betrof, was het wel een zegen.

Heel even dacht hij aan de eigenaardige koers die zijn leven had ingeslagen, vol goede daden en zegeningen die alleen in drieën kwamen. Dat kwam allemaal door Maeve en door het feit dat ze viereneenkwart jaar geleden al haar kleingeld in de trein had laten vallen en hij ineens had gedacht: Jezus, ik ben verliefd. En niet op mijn vriendin.

Hij had geprobeerd om net te doen alsof er niets aan de hand was. Hij kon niet verliefd zijn op Maeve, want Natalie en hij waren het volmaakte stel. Natalie met haar elegante hals, haar prachtige bruine ogen en haar gevatheid. Hij had al bijna een jaar verkering met Natalie en toch kon hij Maeve niet uit zijn hoofd zetten. Ze was de eerste aan wie hij dacht als hij zijn ogen opendeed en dat bleef de hele dag zo doorgaan. Dag in, dag uit werd hij gekweld door valse inwendige stemmetjes die hem influisterden: Je leidt het verkeerde leven.

Hij werd er zo bang van dat hij geen hap meer door zijn keel kon krijgen. Hij had nog nooit eerder zo’n volwassen besluit moeten nemen en het was duidelijk dat hij er niet omheen kon om Natalie te kwetsen en allerlei chaos en ellende te veroorzaken.

En ineens drong ook tot hem door dat Maeve en David wel degelijk een stel waren. Maar hield Maeve van David? Dat zat er dik in, dacht Matt, want Maeve was geen type om met de gevoelens van andere mensen te spelen. Maar zelfs als dat niet het geval was, dan zou er toch geen man bestaan die haar niet de zijne wilde maken? Dat betekende dat hij stuk voor stuk met al die kerels zou moeten concurreren. Daar was hij best toe bereid, maar zo’n fantastisch meisje als Maeve zou vast geen greintje waardering hebben voor hem en zijn manier van leven, vol auto’s en dure pakken. Hij was zelfs nog nooit met traangas bestookt!

Wat moest hij doen als hij haar niet zou kunnen krijgen? Hoe moest hij dan verder leven?

Maar meteen daarna kreeg zijn optimistische aard weer de overhand. Hij had toch zeker evenveel kans om Maeve voor zich te winnen als die andere kerels? Hij was een fatsoenlijke vent, hij had nooit willens en wetens een ander schade berokkend en hoewel hij zich nooit met zijn hele hart voor een of andere zaak had ingezet, lag dat vast aan het feit dat hij eigenlijk nog nooit zo’n doel had gevonden. Dolfijnen! Hij hield van dolfijnen. Misschien moest hij maar een ‘Red de Dolfijn’-T-shirt op de kop tikken, wat hij dan naar het werk kon dragen. Hoewel… hij kon zich natuurlijk vergissen… misschien werden dolfijnen helemaal niet met uitsterven bedreigd! Nou ja, er zou vast wel íéts te vinden zijn. Schildpadden, bijvoorbeeld… Maar wacht even, dit was nou precies het soort problemen waar je in verzeild raakte als je je anders probeerde voor te doen dan je was. Hij was Matt Geary, een fatsoenlijke vent. Misschien was dat wel genoeg voor Maeve. En natuurlijk kon hij best een beetje veranderen, om Maeve halverwege tegemoet te komen, zeg maar. Zoals… neem nou Brad Pitt. Het ene moment is hij gewoon alleen maar een mooie jongen die samen met Jennifer Aniston allerlei idiote diëten volgt en het volgende moment is hij een eervol man die met de mooie Angelina aan zijn zijde links en rechts kinderen adopteert.

Matt begon zo subtiel mogelijk informatie over Maeve te verzamelen. Hij kwam erachter dat ze enig kind was, de beminde dochter van ouders op leeftijd die de hoop eigenlijk al hadden opgegeven. Ze had economie gestudeerd aan de universiteit van Galway en nadat ze haar studie had afgerond was ze naar Australië vertrokken – samen met een vriendje! – en had twee jaar lang in Melbourne gewoond, tot haar visum afliep. Daarna had ze een jaar door Azië en Zuid-Amerika gereisd – niet met het vriendje, dat was kennelijk uit geraakt – voordat ze op de bonne -fooi terugkeerde naar Ierland en bij Goliath terechtkwam.

Matt koesterde die feiten omtrent Maeve als een schat en probeerde voortdurend meer te weten te komen, tot hij ineens zijn gezond verstand terugvond. Wat haalde hij zich verdorie in zijn hoofd?

Hij probeerde zichzelf zover te krijgen dat hij weer dezelfde persoon werd als voor die fatale treinreis. Hij zat zo diep in de ellende, hij was zo verward en chaotisch, dat hij gewoon niet snapte dat niemand iets in de gaten had.

Af en toe wist hij zeker dat hij en Natalie ieder moment uit elkaar konden gaan, maar vrijwel meteen daarna was hij er weer van overtuigd dat hun relatie stond als een huis en dat het slechts een kwestie van tijd was voordat ze gingen samenwonen.

Om alles iets gemakkelijker te maken probeerde Matt echt de slechte kanten van Natalie te ontdekken, maar het enige wat hij kon bedenken, was dat ze haar wenkbrauwen te sterk epileerde. Af en toe stonden er gewoon druppeltjes bloed op haar huid. Welke vrouw zou zichzelf dat aandoen? Welke vrouw was bereid haar eigen lichaam te verminken?

Tien dagen nadat Matt voor het eerst besefte wat er aan de hand was, lag hij op Natalies bed en keek toe hoe ze zich aankleedde om uit te gaan.

Ze trok een spijkerbroek aan en keek in de spiegel, maar wat ze zag beviel haar kennelijk niet, want ze rukte de spijkerbroek weer uit en pakte een andere. Die kwam ook niet door de keuring, dus trok ze nog een andere aan. Maar die lag algauw ook op de vloer en uiteindelijk vroeg Matt: ‘Hoeveel spijkerbroeken heb je eigenlijk?’

‘Geen idee.’

Als ze dat niet eens wist, waren het er in ieder geval te veel! ‘Raad eens,’ drong hij aan. ‘Vijf?’

‘Meer.’

‘Tien?’

‘Meer.’

‘Nog meer?’

Ze stond even na te denken en zei toen: ‘Een stuk of zestien. Maar je snapt natuurlijk wel dat ik die niet allemaal draag.’

‘Hoezo natuurlijk?’

‘Omdat bootcut helemaal uit is. Die trek ik nooit meer aan. Ik kan ze net zo goed naar de container brengen.’

‘Ik dacht dat bootcut juist weer in was.’

‘Maar dat is een ander soort bootcut.’

‘Hoeveel spijkerbroeken zou Maeve volgens jou hebben?’ wil -de Matt weten. Dat was een gevaarlijke vraag. Zou Natalie zich niet afvragen waarom hij ineens over Maeve begon?

Maar Nat was ook dol op Maeve, ze vond haar echt een schatje, en Matt sloeg heel even door toen hij zich afvroeg of ze niet met hun drietjes samen konden gaan wonen.

‘Maeve? Ik zou het niet weten. Twee?’

Twee. Ja, dat was het normale aantal spijkerbroeken voor een mens. Dan kon je er een aantrekken, terwijl de ander in de was zat. Elk aantal boven de twee was belachelijk, doorgeslagen kooplust. En toen herinnerde Matt zich ineens dat hij zelf zeker een stuk of zes spijkerbroeken had. Maar dat zou veranderen, zwoer hij in stilte. Dat zou allemaal veranderen als… Nee! Nee, daar wilde hij niet aan denken. Dat zou niet gebeuren. Er zou helemaal niets veranderen. Hij en Natalie bleven voor altijd bij elkaar.

Natalie was zover. Ze stond voor hem met haar slanke hals, en haar lange benen in een van haar zestien spijkerbroeken.

‘Je ziet er geweldig uit,’ zei hij.

Maar dat was niet genoeg, besefte hij met een scheut van angst.

 

Dag 60…

Om vijf over halfzes ’s ochtends was Katie wakker geworden in Conalls schandalig behaaglijke bed toen Conall zich bukte om haar een afscheidskus te geven. Hij was geschoren en aangekleed en er hing een scherp citroenachtig luchtje om hem heen. ‘Ik bel nog wel,’ zei hij.

‘Kee,’ mompelde ze, en ze viel meteen weer in slaap. Ze had een dagje vrij genomen. Niet zogenaamd ziek, maar gewoon echt een dag vrij die ze van tevoren had opgenomen, omdat ze dan bij het etentje ter gelegenheid van haar verjaardag gewoon net zoveel kon drinken als ze wilde, zonder dat ze de hele dag op haar werk moest vechten tegen de neiging om te gaan kotsen. Natuurlijk zouden andere mensen het nooit in hun hoofd halen om op maandag hun verjaardag te gaan vieren – in feite was ze zelfs pas vrijdag jarig – maar het moest wel op maandagavond, omdat Conall vandaag naar Helsinki ging om banen te schrappen en een stel ongelukkige Finnen de stuipen op het lijf te jagen, precies zoals hij tien maanden geleden bij Apex International in Ierland had gedaan…

De ochtend na Katies openbaring dat ze in geval van crisis de kans zou krijgen om naar India te gaan, werd ze op het werk begroet door Danno met de mededeling: ‘De nacht van de lange messen. De helft van de verkoopafdeling is ontslagen. Ik heb gehoord dat Hathaway de Slager hun bureaus vannacht al via eBay heeft verkocht.’

‘Wat is daar nou precies van waar?’ wilde Katie weten. Wat haar echt bezighield, was dat ze de Knight Ryders zo snel mogelijk Ierland uit wilde hebben. Zodra ze in het Duitse luchtruim waren, was haar verantwoordelijkheid afgelopen.

‘Hij heeft vijf mensen van de verkoopafdeling ontslagen,’ zei Danno een tikje kregel.

Katie controleerde haar e-mails. Het vliegtuig dat het gezelschap naar Duitsland zou brengen was inmiddels in Dublin geland…

‘Van hoeveel?’

‘Zevenendertig.’

… Lila-May was al in de Four Seasons om Elijah en de jongens op te pikken…

‘Dat is niet echt de helft, hè?’ Desondanks voelde ze toch een rilling van angst. Er waren mensen ontslagen. Het onheil was geschied. ‘Heeft hij echt hun bureaus verkocht?’

‘Dat klopt.’ Danno hield er de overtuiging op na dat je nooit je verlies moest erkennen als iemand je op een leugen betrapte. ‘Hij heeft er vijftien euro voor gekregen. Ze zijn gekocht door een Spaans bedrijf dat houten treintjes maakt. En poppenhuizen. En…’

Katies telefoon ging over en ze had ineens het gevoel dat ze beter niet kon opnemen. Dan zou haar hele leven in puin vallen.

Het was Lila-May. ‘Elijah is ervandoor.’

Zou ik daarvan de schuld krijgen? was Katies eerste gedachte. Meteen gevolgd door: Ach, ik word toch ontslagen, waar maak ik me druk over?

Elijah kon natuurlijk naar buiten zijn gegaan om sokken te kopen, maar dat zat er niet in. Zeker niet toen Lila-May vertelde dat hij de bewaker met de hak van zijn cowboylaars een klap op de kop had gegeven en zich als een haas uit de voeten had gemaakt. ‘Die man moet gehecht worden.’

Katie drukte haar vingers tegen haar ogen. Levende legendes bezorgden je altijd zo verdomd veel werk.

‘Oké, begin maar met te vragen of ze het hele hotel willen doorzoeken. Met name de bars.’ Ze hing op en riep: ‘Iedereen meteen ophouden. Elijah heeft de benen genomen.’

Er klonken verschrikte kreetjes, zelfs een paar van Marketing, wat heel aardig van die lui was, want dit was duidelijk een prprobleem.

Danno pakte een dikke zwarte viltstift en begon daar zo discreet mogelijk aan te snuiven, om zich voor te bereiden op het drama dat voor de deur stond.

‘George!’ zei Katie. ‘Bel iedere journalist die je kent en al je contacten bij de roddelkranten, voor het geval hij ergens is gesignaleerd.’

(George had een wat wazige en nauwelijks tastbare uitstraling. Alleen een dun laagje venijn voorkwam dat hij in het niets oploste. Hij was bijzonder populair bij journalisten, die hem een volmaakte roddelkont vonden.)

‘Moeten we niet proberen dit geheim te houden?’ vroeg Audrey bezorgd.

‘Nee, geen tijd.’ Ondanks haar paniek zag Katie toch dat een man het kantoor was binnengekomen. Dat zou de pezige, hongerige barbaar wel zijn. ‘Vertel het maar rond, dan hebben we hem sneller te pakken.’

Hij stond inmiddels voor haar bureau. ‘Ik ben Conall Hathaway,’ zei hij. ‘En wie ben jij?’

‘Katie Richmond.’

Hij knikte en onwillekeurig had ze het idee dat hij die naam ergens opsloeg, voor het geval hij haar zou moeten ontslaan.

‘Wat is er aan de hand?’ Hij wuifde om zich heen naar de paniek die bijna tastbaar was.

‘We zijn een leadzanger kwijt. Elijah Knight.’ Met een sarcasme dat voor haar doen heel ongewoon was, voegde ze eraan toe: ‘Hij is van de Knight Ryders, een metal band die onder contract staat bij Apex…’

‘Die ken ik wel.’

Haar telefoon ging, waardoor het gesprek afgekapt werd. Het was de tourmanager, die wilde weten hoe lang hij het vliegtuig nog moest vasthouden. Katie drukte haar hand tegen haar voorhoofd en vroeg zich af wat ze moest doen. Weggaan of blijven? Blijven of weggaan? De roadies hadden zeker vijf uur nodig om de set op te bouwen. En had een podium zonder zanger wel zin? Maar ja, wat was een zanger zonder podium?

‘Katie?’

‘Vertrek maar.’ Haar maag kromp samen bij de gedachte dat ze het misschien bij het verkeerde eind had. ‘Zorg maar dat de crew op tijd in Berlijn is, zij hebben de tijd nodig om de zaak voor vanavond op te bouwen. Als ik Elijah niet op een lijnvlucht kan zetten, regel ik wel een charter.’

Nu heb ik er dus voor gezorgd dat Elijahs vliegtuig zonder hem vertrekt. En als ik nu eens geen andere vlucht voor hem kan regelen? Dat zou zo’n blunder zijn, dat het vast in de kranten komt.

Conall Hathaway stond er nog steeds, met een kille blik in zijn ogen. Hij stond peinzend naar haar mok te staren, waarschijnlijk om die op eBay te verkopen. Ze legde er haar arm met een beschermend gebaartje omheen.

Ik haat mijn baan. Ik haat die angst. Ik haat het feit dat zoveel mensen afhankelijk zijn van alles wat ik besluit.

‘Als je bent gekomen om me te ontslaan, zul je toch nog even moeten wachten,’ zei ze tegen Conall. Ze was te ongerust om op haar woorden te letten en floot naar Danno alsof hij haar trouwe viervoeter was. ‘Jij daar. Mee. En jij ook, Audrey.’ Ze keek Conall Hathaway aan. ‘Want ik ga nu op zoek naar Elijah.’

‘Wat gebeurt er als jullie hem niet vinden?’

‘We moeten hem vinden. Ze spelen vanavond in Berlijn voor tachtigduizend mensen.’ Het idee!

‘Waar ga je zoeken?’

‘We beginnen met de kroegen.’

‘En als je hem daar niet treft?’

‘Dan zijn er nog wel wat nachtvlinders…’

‘En als hij niet bij een van die dames is?’

‘Dan eh… dan… denk ik…’ Katie bleef even voor zich uit staren en begon de naweeën te voelen van haar slapeloze nacht, haar burn-out en het gepieker over de crisis en de kansen die daaruit voortvloeiden. Vervolgens hoorde ze zichzelf zeggen: ‘Dan zal het vanavond in Berlijn een instrumentaal optreden moeten worden. Daarna komen de fans natuurlijk in opstand, tachtigduizend dromen vallen in puin, het verlies zal in de miljoenen euro’s lopen en…’

‘En?’

‘En…’ Ze haalde haar schouders op en lachte vol opluchting, want heel even was alles zo helder als glas. ‘En dan gaan we op een dag allemaal dood en heeft dit gedoe geen bal te betekenen.’

Uiteindelijk kwam alles toch nog goed. Na een tip van een behulpzame buitenstaander was Elijah ergens in een gezellig hoekje in een kroeg aangetroffen, ladderzat en goedgeluimd. Katie en Danno hadden hem een vliegtuig in gesleept, waren samen met hem naar Berlijn gevlogen, lieten hem bij de Duitse pr-man achter en vlogen linea recta retour. Elijah trad gewoon op en er was verder niets aan de hand. Maar de mogelijke consequenties van het debacle zaten Katie een dag later nog steeds dwars. Stel je nou eens voor dat ze Elijah niet hadden gevonden? Of dat hij te dronken was geweest om op te treden? Maar ach, wat maakte het allemaal uit als ze toch ontslagen werd? Bij wijze van troost ging ze in haar lunchpauze naar de kantoorboekhandel in de buurt. Ze vond het leuk om tussen de pennen en de aantekenboekjes te neuzen, omdat al die kleurenpracht een geruststellende uitwerking had op haar gekwetste ziel. Ze vond een dagboek met gedroogde viooltjes in het papier geperst. Prachtig. Nou ja, de bladzijden waren daardoor eigenlijk veel te dik geworden, maar dat kon haar niets schelen, ze vond het mooi en ze ging het kopen… Wel verdorie! Daar had je zowaar Hathaway de Slager, die bij de gekleurde plakbriefjes stond te piekeren en gedachteloos het ene na het andere blokje chocola met noten en rozijnen in zijn mond propte.

Wat had hij hier in háár toevluchtsoord te zoeken?

Ze ging meteen op weg naar de deur. In plaats van hier te blijven kon ze net zo goed naar de drogist gaan, die vond ze bijna net zo leuk als een kantoorboekhandel. Een drogisterij was een soort hoorn des overvloeds, een wenkend licht in de duisternis, een plezierig oord… te laat! Conall Hathaway had haar gezien! Terwijl ze elkaar aankeken, verfrommelde hij het papiertje van de reep en veegde snel zijn mond af met de rug van zijn hand.

‘Katie. Hallo. Hoe is het ermee?’ Zijn adamsappel wipte op en neer terwijl het laatste stukje chocola in zijn slokdarm verdween.

‘Prima.’ Er viel een stilte en met de automatische reactie van iemand die op een pr-afdeling werkt, zei ze: ‘Gaat het een beetje?’

Conall haalde hulpeloos zijn schouders op. ‘Ik ben op dit moment niet bepaald populair bij Apex.’

Waar haalde die vent het lef vandaan! Het klonk gewoon… hoe heette dat ook alweer? O ja, achterbaks!

Ze keek hem met een nietszeggend gezicht aan en dacht ondertussen: Je bent achterbaks. Aan mijn gezicht zul je niet kunnen zien dat ik vind dat je achterbaks bent, zonder dat jij dat weet. Waarschijnlijk stuur je mij de laan uit, maar ondertussen kan ik toch maar mooi denken dat jij ze achter de ellebogen hebt, zonder dat je daar ook maar iets aan kunt doen!

Het was een heerlijk gevoel. Zo heerlijk, dat ze zei: ‘Misschien moet je maar eens ander werk gaan doen.’ Om vervolgens te verduidelijken: ‘Als je tenminste behoefte hebt aan liefde.’ Heb ik dat echt gezegd? Ze was nog verbaasder toen ze zichzelf hoorde zeggen: ‘Zou priester iets voor je zijn?’

India, dacht ze, terwijl ze naar zijn verbijsterde gezicht keek. India. Wat hij ook deed, het kon haar niet deren. Meer dan haar ontslaan kon hij niet doen en dan vertrok ze meteen naar India. Om verlicht te worden. En hopelijk zou ze daar door het water ook een vreselijke darminfectie oplopen, waardoor ze tonnen zou afvallen. Nou ja, tónnen was een beetje overdreven, ze zou al blij zijn met vijf kilo. Was ze nou maar niet zo dol op eten. Maar India zou daar wel mee afrekenen. India, dacht ze. India.

‘Priester?’ vroeg Conall.

‘Of anders een dokter die blinden geneest?’ opperde ze. ‘Die worden waarschijnlijk overstelpt met liefde.’

Conall keek Katie een tikje droefgeestig na toen ze met een kaarsrechte rug de winkel uit liep. En dat op tien centimeter hoge naaldhakken. Een meisje dat indruk maakte. Nou ja, hij wist ook wel dat ze eigenlijk geen meisje meer was. Ze was ouder dan zijn gebruikelijke type. Hij had op Personeelszaken haar dossier doorgelezen en dus wist hij alles van haar af. Niet alleen haar salaris en haar adres, maar ook haar leeftijd: negenendertig. Maar hij was tweeënveertig en misschien werd het tijd dat hij eens een vriendin kreeg die niet tien jaar jonger was dan hij, iemand met dezelfde culturele achtergrond als hij, iemand die zich David Bowie nog herinnerde uit de tijd dat hij voor het eerst aan de weg timmerde. En uit de tijd dat hij een comeback maakte.

Conall Hathaway had het behoorlijk te pakken. Het kwam door die opmerking die Katie gisteren had gemaakt: ‘En dan gaan we op een dag allemaal dood en heeft dit gedoe geen bal te betekenen.’ Het had hem heel even een blik gegund op een volkomen andere manier van denken. Hij was altijd zo op zijn werk gericht en op de akelige keuzes die hij moest maken, maar ineens waren al die spanningen verdwenen. Heel even had hij het gevoel gehad dat zijn leven van geen enkel belang was en dat zijn beslissingen ook niets te betekenen hadden. Het gevoel van bevrijding dat daarop was gevolgd, had hem verbijsterd. Katies originaliteit, haar moed en vooral haar wijsheid hadden hem geïntrigeerd. En wat helemaal indruk had gemaakt, was dat ze hem gewoon had uitgelachen. Omdat hij zo geschrokken was.

Als hij alleen maar had geweten dat de waarheid oneindig veel ingewikkelder was. Eigenlijk was het allerbelangrijkste dat de harten van Conall en Katie in volkomen eendracht klopten. Daar kwam nog bij dat de vorm van Katies gezicht – de wijd uit elkaar staande ogen en het taps toelopende kinnetje – ergens diep in Conalls onderbewustzijn een herinnering losmaakte aan de onderwijzeres op wie hij op de aanvallige leeftijd van vijf jaar hopeloos verliefd was geweest. En de geur van petroleum – afkomstig van Danno’s dikke zwarte viltstift – voerde Conall terug naar zijn illegale maar o zo opwindende tienertijd. En dan was hem uiteraard niet ontgaan dat Katie een stevige boezem had, verpakt in een strak wollen vestje. Een uitmonstering die haar op een zalige, inconsequente manier tegelijkertijd iets moederlijks gaf en iets wat daar in de verste verte niet op leek.

Met een boze blik op een bakje gekleurde punaises die hem ook niet konden helpen, vroeg hij zich wrevelig af wat hij in vredesnaam moest doen. Hij kon moeilijk vragen of ze met hem uit wilde, om haar vervolgens te ontslaan. Of haar eerst ontslaan en dan vragen of ze met hem uitging. De derde mogelijkheid was natuurlijk om haar niet te ontslaan, maar hij wist niet zeker of hij dat wel kon verantwoorden.

Het was een verrekt vervelende toestand. Meestal pakte hij gewoon wat hij wilde. Ik ben Conall Hathaway, dacht hij, en ik krijg altijd wat ik wil.

Een beetje triest pakte hij een doosje met rode, hartvormige plakbriefjes en liep naar de kassa.

 

Dag 60…

In het park droomde Nurks dat hij een springpaard was. Hij maakte hoge, verre sprongen over onzichtbare hindernissen, terwijl Jemima op een bankje zat en de frisse, gezonde ochtendlucht inademde. Nurks sprong en rende rond, met zijn lange ezelachtige oren plat tegen zijn kop en zijn kroezige grijze haren wapperend in de wind. Een man ging naast haar zitten en leek bijna gefascineerd door de halsbrekende toeren van het beest. ‘Kijk toch eens naar die hond,’ zei hij.

‘Die is van mij,’ merkte Jemima kortaf op. ‘En ik ben dol op hem.’ Dat zei ze alleen maar om te voorkomen dat de man hen allebei een genant gevoel bezorgde door iets te zeggen in de trant van: ‘Heb je ooit zo’n mafkees gezien?’

‘Hij is levendig genoeg, dat staat vast. Eh… wat is het voor soort hond?’

‘In het asiel zeiden ze dat hij een cockerspaniël was…’

‘Een spániël? Is hij niet aan de grote kant voor een spaniël?’ ‘… een kruising van een collie…’

‘Collies zijn leuke beesten en heel gelijkmoedig.’

‘… en misschien ook iets van een draadharige terriër…’

‘Een draadharige terriër? Ja, misschien wel,’ zei de man terwijl hij nadenkend fronste.

‘… en ik heb ook gehoord dat een van zijn overgrootouders een Ierse wolfshond was.’

‘Fijne vaderlandslievende honden.’

Jemima stond op en floot Nurks. ‘Ik moet ervandoor,’ zei ze tegen de man. ‘Mijn zoon Fionn komt logeren. En dan moet ik natuurlijk alles op orde hebben.’

Ze hoefde eigenlijk helemaal niet naar huis, ze was gewoon op zoek naar een excuus om die heerlijke woorden te zeggen: Mijn zoon Fionn komt…

‘Hij is tuinman.’ Ze kon zich niet inhouden, ze was gewoon veel te trots. ‘En hij heeft net een eigen tv-programma gekregen. Voorlopig zes weken op proef. Maar als het goed loopt, zal het wel verlengd worden.’

‘Mooi zo.’

‘Hij woont in Monaghan, maar tijdens de opnamen logeert hij bij mij. Ze hebben hem wel een hotel aangeboden, maar hij heeft gezegd dat hij liever naar mij ging.’

‘Mooi zo.’ De man ging even verzitten.

‘Er is een gat in de markt – je zou het zelfs een enorme leegte kunnen noemen – voor een goed tuinprogramma. Ik heb het nagekeken en het is gewoon ongelooflijk dat die zo schaars zijn. Gisteravond heb ik per ongeluk zitten kijken naar iets dat gepresenteerd werd door een vent die Monty Don heette, en de baarlijke onzin die daarin werd uitgeslagen…’

‘Monty Don is toch geweldig!’

‘Maar je kunt hem nauwelijks relevant noemen, vindt u niet?’

‘Hij is een tuinman met een tuinprogramma over tuinieren. Kan het nog relevanter?’

‘Het programma van mijn zoon heeft veel meer te bieden. “Een stevig fundament voor onze levensstijl in de eenentwintigste eeuw.”’ Het was een rechtstreeks citaat uit de promotietekst die Fionn haar gestuurd had. ‘“Ons leven wordt steeds sneller, maar we hebben nog steeds behoefte om terug te keren tot het land. De woorden waar alles om draait zijn Vers! Organisch! Uit eigen tuin!”’

‘Klopt als een bus.’ De man stond op.

‘Het heet “Je Eigen Privéparadijs”,’ riep Jemima hem na toen hij haastig wegliep. ‘Hou het in de gaten. Binnenkort kun je het zien, bij Kanaal 8.’

 

Dag 60…

Maeves dagelijkse ritje naar het werk was zo’n riskante onderneming, dat je er kaartjes voor had kunnen verkopen. Ze was nog brutaler en roekelozer dan ze vierenhalf jaar geleden was geweest, toen Matt voor het eerst haar met een oranje pompon versierde muts door het verkeer had zien schieten. Nu schoot ze als een streep door de smalle gangetjes tussen vrachtauto’s en bussen, volgde zigzaggend ingewikkelde routes tussen lange rijen auto’s die kop aan kont stonden en stoof af en toe – daarbij bleef je hart echt stilstaan – door rood, waarbij ze op een miraculeuze wijze de verbijsterde automobilisten ontweek die van twee kanten op haar af kwamen. Het was een met adrenaline gelardeerde exercitie die in flagrante tegenspraak was met haar vriendelijke, zoetgevooisde wekker.

Ze werkte niet meer voor een softwarebedrijf, maar op de afdeling Reserveringen van Emerald, een bescheiden hotelketen. De administratie van Emerald was gevestigd in het souterrain van het hotel dat als hun vlaggenschip fungeerde, het Isle. Maeve liep glimlachend en om zich heen knikkend door het lange kantoor naar haar bureau, dat helemaal aan het eind stond.

Ze schakelde haar monitor in, pakte de inhoud van haar postbakje en begon meteen te werken. Overal om haar heen zaten haar talrijke collega’s te babbelen over wat ze de avond ervoor gegeten hadden, maar Maeve bleef strak naar haar scherm kijken en tikte vlijtig door.

Het scheen dat Maeve niet alleen op de afdeling Reserveringen werkte, maar dat ze de afdeling Reserveringen wás. In haar eentje. Ze had rond de twintig collega’s, maar dat waren allemaal loonslaven of uitzendkrachten die net in dienst waren of op het punt stonden om weer te vertrekken, dus dat betekende dat Maeve zelden de neiging voelde om een gezellig babbeltje met iemand te maken. Begrijp me niet verkeerd, ze bleef altijd vriendelijk en beschaafd, maar Maeve zocht gewoon geen toenadering. En dat was wel vreemd, evenals het feit dat haar werk niet bepaald veeleisend was. Eerlijk gezegd zou een goed afgerichte aap het net zo goed kunnen doen en van een vrouw met haar charme en haar kwaliteiten verwachtte je toch iets anders. Wat was er gebeurd sinds haar glorietijd bij Goliath, toen ze zo veelbelovend was geweest dat ze haar opleiding al twee weken eerder dan gepland had afgesloten? Of zou de toestand onhoudbaar zijn geworden nadat Matt de mooie Natalie aan de kant had gezet voor Maeve en hadden ze het allebei raadzaam gevonden om ergens anders te gaan werken? Misschien had ze in het huidige economische klimaat geen andere baan kunnen vinden.

Maeve bleef de hele ochtend vlijtig doorwerken en naar gelang de vraag suites met een rookverbod en tweepersoonskamers uitdelen. Ze was wel een beetje trots op haar werkzaamheden: voor mensen die op bezoek kwamen in een vreemde stad stond toch een bed te wachten omdat Maeve daarvoor had gezorgd.

Om klokslag één uur liep ze haar kantoortje uit en ging naar een broodjeswinkel in de buurt, waar ze hartelijk begroet werd door de moederlijke vrouw achter de toonbank.

‘Ha, die Maeve. Wat zal het zijn?’

‘Hallo, Doreen. Een broodje hams…’

‘… hamsalade, bruin brood, zonder mosterd? Een zakje chips, naturel, en een blikje Fanta? Ik weet niet waarom ik dat maar blijf vragen.’

‘Op een dag bezorg ik je misschien wel een verrassing,’ zei ze.

‘Laat maar. Ik weet niet of ik zo’n schok wel zal overleven. Het leven is al een en al onzekerheid, ik hou het liever zo.’

Gewapend met haar lunch ging Maeve buiten in het zonnetje op de trap van de Centrale Bank zitten en liet de talrijke toeristen en het winkelende publiek aan zich voorbijtrekken, op zoek naar een mogelijkheid om haar dagelijkse Goede Daad te verrichten. Ze vroeg zich af of het echt zo was dat het bij koud weer gemakkelijker ging. Ze was er in maart mee begonnen, een maand waarin mensen nog steeds allerlei dingen meesleepten die gemakkelijk konden vallen. Handschoenen bijvoorbeeld, en sjaals en mutsen. Het enige wat Maeve dan te doen stond, was het verloren kledingstuk oppakken en achter de persoon in kwestie aan hollen, om zich vervolgens te laten bewieroken. Daarentegen had de zomer weer gezorgd voor toeristen, zielige vreemdelingen die geen snars snapten van de onlogische stadsindeling van Dublin. De laatste paar weken was Maeves dagelijkse plicht haar min of meer in de schoot gevallen als weer een of andere verbijsterde Italiaan of Amerikaan haar de weg vroeg. Ze deed altijd haar uiterste best om ervoor te zorgen dat de bezoekers precies wisten waar ze naartoe moesten en soms liep ze zelfs een eindje mee. Maar vandaag zat er geen schot in. Er was niemand die verbijsterd op een kaart stond te turen, niemand die hulp nodig had om een kinderwagen de trap op te dragen en niemand die dolgraag even een telefoon wilde lenen. Het was tien voor twee, bijna tijd om terug te gaan naar haar werk en nog steeds had ze niemand gevonden die ze een dienst kon bewijzen. Maar toen – aha! – zag ze een mogelijkheid. Een jong stel, duidelijk toeristen. Het meisje stond naast een ontzettend Iers uitziende groene brievenbus en de jongen nam een foto van haar.

Maeve sprong op. Eigenlijk wilde ze dit helemaal niet doen, ze had er nooit écht zin in, maar achteraf zou ze zich een stuk beter voelen. Ze liep naar hen toe en lachte een beetje geforceerd. ‘Zal ik een foto van jullie samen nemen? Naast de brievenbus?’

Ze keken haar met grote ogen aan, alsof ze in een stel zout -pilaren waren veranderd. Zouden ze geen Engels verstaan?

‘Frans?’ vroeg ze. ‘Voulez-vous…’

‘We zijn Amerikaans,’ zei het meisje.

‘Oké. Willen jullie dan een foto waarop jullie samen staan? Naast die… eh… brievenbus?’

‘Eh…’ zei de jongen, die zijn camera extra stevig vasthield.

Maeve snapte het ineens. ‘Hoor eens, ik ben echt niet van plan om jullie camera te stelen. Hier…’ Ze hield het meisje haar schoudertas voor. ‘… neem die maar als onderpand.’ Het meisje weigerde. ‘Alsjeblieft,’ zei Maeve. ‘Ik probeer alleen maar behulp -zaam te zijn.’

‘Bedoel je dat je een goede daad wilt doen?’ vroeg het meisje.

‘Precies!’ Maeve begon meteen te stralen.

‘Dan is het in orde,’ zei het meisje. En tegen de jongen: ‘Ik snap wat ze bedoelt. Geef haar de camera maar.’

Maeve maakte een paar foto’s en het stel was ontzettend aardig en dankbaar en ze zeiden dat ze ‘een kei’ was en ‘Als je ooit in Seattle komt…’

‘Dan nemen jullie een foto van mij en mijn man?’

‘Ja hoor!’

Uiteindelijk voelde ze zich een stuk beter. Het probleem was dat het boek waarin dit dagelijkse gedrag werd aanbevolen – zo’n geval over zelfhulp – geen rekening hield met het feit dat de mensen die Maeve een dienst probeerde te bewijzen daar niet altijd gelukkig mee waren. Ze reageerden vaak verward, argwanend of ronduit blasé. Vorige week had ze nog twintig minuten van haar lunchpauze met een Brabantia-afvalemmer lopen sjouwen. Niet echt zwaar, maar wel onhandig. En dat dwars door de drukte, helemaal van Abbey Street naar het station in Tara Street. En de vrouw die de afvalemmer had gekocht en die ze verder helemaal niet kende, was behoorlijk geïrriteerd geweest toen Maeve niet samen met haar in de trein stapte om de afvalemmer voor haar naar huis te dragen.

Maar vandaag zat het mee. Ze vroeg zich af hoe het Matt zou vergaan met zijn goede daad. Het zou wel weer iets met de auto te maken hebben, bijvoorbeeld dat hij iemand anders voorrang had gegeven hoewel dat helemaal niet hoefde. Dat was altijd zo. In bepaalde opzichten waren Matt en zij zo verschillend, dat het gewoon idioot was dat ze elkaar hadden gevonden. Maar ze had altijd een zwak voor hem gehad en ze wist nog precies op welk moment ze verliefd op hem begon te worden…

Dat was iets meer dan vier jaar geleden geweest, op een zaterdag -avond in april. Maeve had in Davids bed liggen doezelen, toen ze plotseling wakker was geschrokken en zijn pols had gepakt om op zijn horloge te kijken.

‘Jemig, David, het is al halfnegen! Opstaan! Wie gaat er het eerst onder de douche?’

‘Wacht even.’ Hij negeerde haar schrikreactie. ‘Doe eens rustig aan.’

‘Maar zo meteen staan de anderen op ons te wachten! Als we nu niet meteen gaan, missen we zelfs het optreden!’

‘Rustig nou maar,’ zei hij kalm. Hij keek haar strak aan en ze voelde zich ontspannen. ‘Kalm aan,’ zei hij opnieuw. ‘Vijf of tien minuten eerder maakt nauwelijks iets uit.’

‘Oké,’ zei ze terwijl ze met een diepe zucht de spanning uit haar lijf liet vloeien.

‘Oké.’

David en Maeve. Maeve en David. In zekere zin was Goliath één groot bemiddelingsbureau. Er werkten meer dan tweehonderd mensen van wie het merendeel onder de dertig was en die hadden de neiging om alles in groepsverband te doen, met name dingen als concert- en festivalbezoek en het bijwonen van benefietvoorstellingen. Als je op iemand viel, hoefde je er alleen maar voor te zorgen dat je bij dezelfde groep zat. Echte afspraakjes, zoals samen uit eten, vonden ze maar niets. Dat gold in ieder geval voor de mindere goden, want het management hield er eigen regels op na. Afdelingshoofden zoals Matt en Nat waren van een ander slag, die gingen voor een weekendje naar een hotel, compleet met dubbele massageafspraken, roomservice en meer van dat gedoe. Maar er werd niet op elkaar neergekeken, het was gewoon ‘doen wat je niet laten kunt’.

Al snel nadat Maeve aan haar opleiding bij Goliath was begonnen drong het tot haar door dat haar collega’s grote aanhangers van het ‘voor wat, hoort wat’-principe waren. Ze wist nog maar net waar de koffieautomaat stond, toen ze al werd ingelijfd bij een comité dat een liefdadigheidsvoorstelling voor daklozen moest organiseren. De drijvende kracht daarachter was David. Samen met de andere vrijwilligers slaagde hij erin een paar bekende komieken over te halen om – uiteraard met afzien van salaris – een voorstelling te geven voor het personeel van Goliath waarvan de volledige opbrengst naar het goede doel ging. In de maanden daarna, toen Maeve heel wat vrije avonden opofferde om het project van de grond te krijgen, merkte ze dat David steeds meer belangstelling voor haar begon te krijgen. Wat haar ook opviel, was dat een paar van de andere meisjes in het comité daarom jaloers op haar waren, en ze voelde zich onwillekeurig gevleid. David was heel bereisd, intelligent en fel tegen alles wat op onrecht leek en hij was net een stukje ouder dan de rest, maar toch viel hij op haar. Haar vorige vriendje, Harry, die ze tijdens haar studie in Galway had leren kennen en met wie ze naar Australië was gegaan, was ook best leuk geweest, hoor, maar niet zo indrukwekkend als David.

Toen de avond van het optreden was aangebroken, ging alles van een leien dakje, met name dankzij de efficiënte organisatie. Het evenement bracht duizenden euro’s op en na afloop, toen het organisatiecomité zich ter verhoging van de feestvreugde gezamenlijk had bezopen, deed Maeve wat ze al wekenlang had geweten dat ze die avond zou doen. Ze ging met David mee naar huis.

En dat was dat. Vanaf toen waren ze een stel. Ze hadden massa’s dingen gemeen. Fietsen. Pils. Toeareg-bands. Body-boarding in Clare. Hummus in de koelkast. Boeken van Barbara Kingsolver. Altruïstische neigingen. Maeve had nog nooit iemand ontmoet die zo principieel was als David, zo door en door góéd.

‘Oké, dan ga ik wel eerst onder de douche,’ zei Maeve.

Maar David trok haar stijf tegen zich aan en draaide een van haar krullen om zijn vinger. ‘Laten we niet gaan.’

‘Hè? Waarheen?’

‘Laten we vanavond thuisblijven.’

Verbluft vroeg ze: ‘Wat moeten we dan doen?’

‘Ik kan van alles bedenken.’

Maar ze hadden de hele middag al in bed gelegen. Daar had ze nu even genoeg van.

‘Ik heb Fanfare Ciocarlia nog nooit gezien,’ zei ze. ‘Ik wil ernaartoe.’

‘En ik wil samen met jou thuisblijven.’

‘We hebben de kaartjes al betaald.’ Dan zou hij zich wel bedenken. Hij hield niet van verspillen.

‘Dat is maar geld.’

‘Ja, maar…’

‘Oké,’ zuchtte hij. ‘Je bent kennelijk liever bij je collega’s dan bij mij.’

‘David…’ Maar hij was al uit bed gestapt en onderweg naar de douche.

En toen was ze bij het optreden – een groep zigeunermuzikanten die fanatiek allerlei liedjes uit James Bond-films op tuba’s stond te spelen – nota bene Matt tegen het lijf gelopen! Hij stond samen met de anderen als een gek te dansen! Een hele verrassing, omdat afdelingshoofden eigenlijk alleen op vrijdagavond met hun personeel in de kroeg zaten. Samen stappen was er nooit bij. En het was een leuke verrassing ook, want iedereen was dol op Matt. ‘Matt!’ schreeuwde Maeve boven de muziek uit. ‘Ik wist niet dat je van dit soort dingen hield.’

‘Ik ook niet, maar het is verrekte gaaf!’

Verrekte gaaf?

‘Waar is Nat?’ riep ze.

‘Die is er niet. Ze vindt dit niks.’

Hij had lef getoond door toch zonder haar te komen en wat ze eigenlijk nog vertederender vond, was dat hij zo… zo… nou ja, dat hij voor geen meter kon dansen. Hij huppelde rond als een jong hondje en trok zich er niets van aan dat hij uitgelachen werd. Schattig gewoon. Matt, dacht Maeve terwijl haar hart smolt…

Dat ik steeds maar weer in hun geheugen ga zitten roeren… Ik ben ertoe in staat, maar netjes is anders. Ik kan niet zomaar in hun verleden snuffelen naar dingen die ik wil weten zonder dat er iets verandert. Ik zorg nu al voor ruis op de lijn, voor onrust en opschudding. Ik dring binnen in hun leven, verschijn in hun dromen en blijf in hun hoofd zitten. Na afloop zal iedereen erkennen dat ze voelden wat er ging gebeuren. Dat ze het wisten.

 

Dag 60…

Fionn zat zo’n honderdvijftig kilometer verderop in de kalkachtige, grijze grond van County Monaghan te wroeten, maar er was zo’n sterke band tussen Jemima en hem dat je je daar alleen maar aan hoefde vast te klampen om als een soort tram door de ether te suizen. Op dit moment bevond hij zich in een laag, wit huisje met een klein stukje grond, op ongeveer drie kilometer afstand van een middelgrote stad die Pokey heette. Een adembenemend plekje, dat met veel pijn en moeite tot stand was gekomen. Het huis was omgeven door een dunne nevel, maar de zon was al zichtbaar en probeerde fantatiek de mist te verdrijven, waardoor het net leek alsof zijn huis een aureool droeg.

En lieve hemel, de vibraties die de man uitstraalde! Zo krachtig dat ze gewoon gekleurd waren: gouden toontjes van charme, chocolabruine aardsheid… en nog iets anders… een wispelturig zilvergrijs sliertje dat alleen zichtbaar werd als je er niet rechtstreeks naar keek.

Ik geef het toe. Ik kon geen hoogte van hem krijgen. Nog niet, tenminste. Maar dit kan ik jullie wel vertellen: zijn haar kon best een wasbeurt gebruiken. Hetzelfde gold voor zijn spijkerbroek. En voor zijn aanrecht. Het was allemaal niet vies, dat niet, maar echt próper was het ook niet. Fionn koesterde kennelijk argwaan ten opzichte van hygiëne. In zijn onderbewustzijn leefde het vermoeden dat het een kunstmatig concept was, verzonnen door grote chemische bedrijven om de mensen zover te krijgen dat ze onnutte schoonmaak -middelen kochten, bijvoorbeeld tapijtshampoo. Van een paar bacillen ga je heus niet dood, zei hij vaak. (Tenzij ze levensbedreigend waren natuurlijk.)

Hij zat zich vol te proppen met muesli, terwijl hij tegelijkertijd zijn sokken aantrok en aan een mok thee lurkte. Het was vijf over twee en hij had eigenlijk al aan het werk moeten zijn. Fionn had meer klanten dan hij aankon, voornamelijk vrouwen die op het land rond Pokey woonden.

Dat Fionn alleen woonde, zag je meteen aan zijn huis. Een aantal van zijn lakens was van polyester, zijn kussens waren zo oud dat ze bijna plat waren en de vering van zijn bank liet ook te wensen over. Alles was functioneel en kaal, bijna triest.

Hij slikte de laatste hap muesli weg en hield vervolgens de kom boven zijn gezicht om het restant van de melk in zijn mond te laten lopen. Ten slotte veegde hij met zijn mouw de melk van zijn kin, schoot een jack en leren enkellaarsjes aan (heel onpraktisch voor een tuinman) en liep naar buiten.

In de tuin baggerde hij over een modderig paadje, pakte een handvol groen loof en trok vijf dikke, oranje wortels uit de grond. Het land bij zijn huis werd alleen gebruikt als moestuin. Er was een kas met tomaten, frambozen groeiden langs staken omhoog en een groot stuk werd gebruikt als aardappelveld. Hij schudde het zand van de wortels, gooide ze op de rechtervoorstoel van zijn aftandse, dertien jaar oude auto en reed naar de stad.

 

Dag 60…

Katie had tot een uur of twaalf geslapen en werd in haar eentje wakker in Conalls schitterende bed in Conalls prachtige slaapkamer in Conalls enorme huis. Het wonderbaarlijke dekbed, dat aanvoelde alsof het met de allerzachtste marshmallows was gevuld had zich met innige liefde om haar heen gewikkeld. Alles is in orde, fluisterde het, alles is in orde. De muur tegenover haar, geschilderd in een tere pasteltint die Dusty Plum heette, glimlachte haar toe. Het hoge plafond staarde vol genegenheid omlaag alsof het wilde zeggen: Het is een eer om jouw plafond te mogen zijn. De zware plooien in de zijden gordijnen ruisten en ritselden terwijl ze vroegen of ze al zover was dat het stralende daglicht naar binnen mocht. Dit was echt een hemelse slaapkamer. Als het tussen haar en Conall uit zou raken – iedereen beweerde immers vol overtuiging dat het daarop zou uitlopen – dan was dit vast een van de dingen die ze het meest zou missen.

Dat en het ‘verwennen’.

Elke vrouw die ze kende (nou ja, met uitzondering van haar moeder) snakte naar bijzonderheden over de manier waarop Conall zich tussen zijn heerlijk geurende lakens gedroeg.

‘Goed,’ zei Katie altijd. ‘Fijn.’

‘Goed? Fijn? Niet bovenaards?’

‘Goed. Fijn.’

‘Maar hij ziet er zo goed uit, zo krachtig, zo wispelturig… Ik dacht dat hij echt verbazingwekkend zou zijn.’

‘Als puntje bij paaltje komt…’ Katie had zich aangeleerd om bij dit zinnetje op een schitterende manier te schokschouderen… ‘dan is hij toch maar een man.’

Dat vond niemand leuk om te horen. Maar, vond Katie, als iedereen die ze kende erop stond om haar het welgemeende advies te geven dat ze maar beter een tikje terughoudend kon zijn ten opzichte van Conall, dan konden ze er ook geen bezwaar tegen maken dat zij dat deed. (Of liever, dat ze deed alsof. Ja, ze lette goed op dat ze niet al te zeer onder de indruk kwam van Conalls krachtige persoonlijkheid en zijn buitenmaatse matras, maar als het op verwennen aankwam, dan gaf ze zich volkomen over. Ze was negenendertig – nou ja, inmiddels bijna veertig – en als vrouw seksueel op haar hoogtepunt!)

Buiten op de overloop voelde de kale houten vloer ruw aan onder haar blote voeten en de stoffige muren leken op open wonden. Conall had zich een keer tijdens een weekend verveeld en besloten het behang eraf te trekken, maar hij was al snel gestopt toen hij ontdekte dat er zeker nog een stuk of zes, zeven andere lagen onder zaten. Op de vloer stonden schilderijen achteloos tegen elkaar aan geleund naast een heel stel verhuisdozen dat nog niet uitgepakt was. Afgezien van de slaapkamer en de badkamer zag het huis er nog precies zo uit als toen Conall erin was getrokken, ongeveer drie jaar geleden. De prachtige slaapkamer was te danken aan Katies voorgangster, een meisje dat Saffron heette en dat kennelijk over een schitterende smaak beschikte, maar helaas had Conall het uitgemaakt voordat ze de kans had gehad om zich op de andere vertrekken uit te leven. (De badkamer kwam op het conto van Kym, het meisje voor Saffron, maar Katie was van mening dat Kym niet aan Saffron kon tippen.)

De keuken was het ergste van alles, een wildernis vol oranjegeel linoleum met geometrische patroontjes en mosterdkleurige kastjes die van ellende uit elkaar vielen. De keukentafel, die nooit werd gebruikt, lag vol brochures van Duitse bedrijven die beeldschone strakke keukens maakten en monsters van marmer, steen en diverse houtsoorten die Conall had laten komen zonder ooit tot een besluit te komen. Katies blik bleef er af en toe op hangen – met name op de brede, lichteiken planken – en dan kromp ze gewoon in elkaar van verlangen en ergernis. Ze kon er zo’n beeldig huis van maken! Nou ja, eerlijk gezegd zou iedereen dat kunnen als ze over Conalls geld konden beschikken.

Ze draaide het prachtige hout de rug toe omdat ze op zoek was naar iets te eten. In Conalls kasten zou ze geen flintertje gewoon voedsel vinden, maar er lagen altijd wel stapels chocoladerepen en zakken vol snoepjes. En ze kon er ook op rekenen dat de vriezer een oogverblindende verzameling ijs in de aanbieding had.

Af en toe leek het net alsof Conall alleen maar op suiker leefde. Hij was de enige man die ze kende die van toetjes hield. Maar dankzij zijn mannelijke spijsvertering eiste al die suiker niet dezelfde tol van hem als van haar. Zijn dijen waren hard en gespierd, zonder ook maar een spoor van blubber, in tegenstelling tot de hare. God, wat benijdde ze hem toch.

Maar vandaag hoefde ze niet naar de vriezer toe. Op het lelijke, beschadigde aanrecht stond een hele verzameling cadeautjes voor haar. Een fles champagne met een plakbriefje waar ‘drink mij’ op stond, een kiloverpakking dure bonbons met ‘eet mij’, een enorme bos rozen met ‘ruik mij’ en een met roze linten versierde doos vol ragfijn ondergoed met ‘draag mij’.

Ze pakte alles op en liep terug naar de slaapkamer, verdrietig omdat Conall er niet was om het met haar te delen. Ze vroeg zich af hoe het met die Finnen zou gaan, of Conall al een hele ploeg met de grond gelijk had gemaakt. Ze kon zich nog goed herinneren hoe dat bij Apex was gegaan.

Conall was op de begane grond begonnen, waar hij uiteindelijk een vijfde van de afdeling Verkoop de laan uit stuurde, en werkte zich langzaam maar zeker door het gebouw naar boven. Op de eerste verdieping was een kwart van de administratie in een zwart gat verdwenen. De volgende zou Juridische Zaken worden, op de tweede. En ondertussen zaten pr en marketing, op de bovenste verdieping, angstig op een hoopje te wachten tot het mes er bij hen in zou worden gezet.

Het gebouw was overstroomd met wat Danno trollen noemde – voetvolk afkomstig van Sony – die zich aan het eerste het beste bureau zetten om contracten door te spitten en de gegevens door te spelen aan Conall Hathaway die uiteindelijk het laatste woord had.

‘Hij is Shiva, de god van de vernietiging,’ zei Danno, en voor de verandering had Katie het gevoel dat hij niet overdreef. Het waren niet alleen personeelsleden die het loodje legden, ook een groot aantal van de minder succesvolle artiesten van het label werden gedumpt. Heel wat levens werden verpest door de beslissingen van één man.

‘Wat zou zo’n baan met iemands ziel doen?’ vroeg Katie zich af.

‘Ziel?’ riep Danno spottend. ‘Conall Hathaway heeft geen ziel.’

‘Hij heeft zijn ziel aan de duivel verkocht,’ zei Lila-May.

‘Poeh!’ zei Danno. ‘Je bedoelt dat de duivel zijn ziel aan hém heeft verkocht. Daarna heeft Conall de scherpe randjes nog eens flink aangezet en het eindresultaat met schandalig veel winst verkocht. Maar waar maak jij je eigenlijk druk om, Katie Richmond? Als alles voorbij is, ben jij toch de enige die nog een baan heeft!’

Hoe gek het ook mocht klinken, het leek echt alsof Conall helemaal gefascineerd was door Katie. Aanvankelijk wilde niemand dat geloven, maar toen het eindelijk tot de mensen begon door te dringen, snapten ze daar helemaal niets van. Waarom Katie als er nog zoveel jongere, geilere meisjes beschikbaar waren?

Maar Conall toonde geen greintje belangstelling voor hen. Hoewel het de bedoeling was dat hij de hele Europese opzet van Apex saneerde, bracht hij naar verhouding veel te veel tijd door in het kantoor in Dublin, waar hij op de meest onverwachte momenten opdook, om zich vervolgens op Katie te storten met allerlei overbodige vragen, wat hij net zo goed aan een van zijn trollen had kunnen overlaten. En dat Katie kennelijk als een magneet op Conall werkte, werd door haar collega’s helemaal niet op prijs gesteld.

‘Ik zat net te bellen met mijn vriendin in Calgary,’ zei Lila-May, ‘toen ik opkeek en Hathaway de Slager naast me zag staan. En die had eigenlijk in Amsterdam moeten zitten. Mijn hart stond gewoon stil! Alleen maar omdat hij weer een glimp van Katies tieten wilde opvangen.’

Lila-May, een aantrekkelijk klein krengetje, vond het helemaal niet leuk dat ze overschaduwd werd door Katie. En hetzelfde gold voor Tamsin. Audrey zat er niet mee.

‘Ik ben Conall Hathaway en ik krijg altijd wat ik wil!’ Danno sprong op en begon door het kantoor te flaneren. Hij pakte Katie vast, trok haar achterover in zijn linkerarm, bracht zijn gezicht vlak boven het hare en had zelfs het lef om zijn vrije hand op haar borst te leggen. ‘Ik moet je hebben,’ gromde hij. ‘Ik zal je krijgen.’

‘Hou daarmee op, Danno!’ Katie rukte zich los. ‘Doe dat in hemelsnaam niet.’

‘Maar waarom jij?’ vroeg Lila-May peinzend, terwijl ze Katie met een vlijmscherpe blik probeerde te doorboren. ‘Ik bedoel maar… waarom jij?’

Katie vond dat net zo ongelooflijk als de rest. Mannen als Conall, met dat soort pakken, dat soort horloges en dat soort macht, hoorden ook dat soort vriendinnetjes te hebben. Ze was te oud en te sterk door het leven getekend voor hem. Om nog maar te zwijgen van haar dijen.

‘Ik zou het niet weten, maar als je lang genoeg leeft, kijk je nergens meer van op,’ zei ze.

‘Zo oud ben je nou ook weer niet,’ zei Danno.

‘Waarom doen jullie dan net alsof dat wel zo is?’

‘Zou je met hem naar bed gaan om onze baantjes te redden?’ vroeg George.

‘Dat zal onze baantjes niet redden.’

‘Aha! Dus je overweegt wel om met hem naar bed te gaan!’

Ja, natuurlijk deed ze dat. Dachten ze nou echt dat ze niet alleen stokoud maar ook oerstom was?

Maar Conall Hathaway was druk bezig om drommen mensen te ontslaan en hetzelfde zou over een paar dagen haar collega’s en waarschijnlijk ook Katie zelf overkomen. Het kwam bijna neer op collaboratie.

‘Ja, nou en of! Nou en of!’ kraaide Danno. ‘Terwijl je de pest aan hem hebt.’

Ja, ze kon hem en het werk dat hij deed niet uitstaan, maar grappig genoeg had ze niet meer zo’n hekel aan hem sinds hij zo duidelijk liet blijken dat hij haar aantrekkelijk vond. Niet omdat ze een onbeschreven blad was, zo’n vrouw die automatisch viel op mannen die haar aantrekkelijk vonden, maar omdat hij haar verrast had. Zoals haar collega’s haar maar al te graag onder de neus wreven, had Conall net zo goed zijn oog kunnen laten vallen op de jonge, wulpse Lila-May, of op de jonge, bijna net zo wulpse Tamsin, of op de jonge Audrey, die helemaal niet zo wulps was, maar toch wulpser dan Katie. Maar die had hij allemaal links laten liggen en hij had zonder aarzelen voor Katie gekozen. Wie zou daar nou niet van onder de indruk komen?

En wat Danno ook mocht beweren, Conall Hathaway had helemaal niet de kille vissenogen van een moordenaar. In ieder geval niet constant. Af en toe konden die ogen haar het gevoel geven…

‘Ik zou maar oppassen als ik jou was,’ waarschuwde Danno. ‘Je bent een verdroogd bos dat al een jaar lang geen druppeltje regen heeft gezien. Als jij toestaat dat Conall Hathaway jou in vuur en vlam zet, zou dat wel eens een laaiend inferno kunnen veroorzaken dat ons allemaal verteert.’

Danno mocht dan een vervelende lastpak zijn, hij had wel gelijk. Het was een jaar geleden dat ze met iemand naar bed was geweest. (De nuloptie, noemde haar vriendin Sinead dat.) Het was belangrijk, nee… van lévensbelang, dat ze zich niet gedroeg als een ouwe vrijster die hunkerde naar een vent.

Want dat was ze zeker niet.

 

Dag 60…

Fionn reed met één hand en veel te snel. Binnen tien minuten stopte hij al op de oprit van een groot huis dat aan een ranch deed denken – een van die walgelijke, Amerikaanse landhuizen – en slenterde naar de achterkant, achteloos zwaaiend met zijn bos wortels.

‘Jill,’ riep hij, terwijl hij op de ruit van de achterdeur tikte. ‘Ik ben het, Fionn.’

(Jill bleek een zorgelijke vrouw die zoveel energie in anderen stak – haar vier kinderen, haar man, haar bejaarde moeder – dat er bijna niets voor haarzelf overbleef. Afgezien van een spoortje angst was haar levenskracht zo uitgeput dat ik heel even de indruk kreeg dat ze dood was.)

Bij het horen van Fionns stem kreeg ze een stoot energie toegediend. Fionn was het cadeautje dat ze zichzelf had gegund, onderdeel van een geheime overeenkomst die ze had gesloten om te voorkomen dat ze stapelgek werd. Haar enige genoegen bestond uit het nemen van een slaaptablet. Ze nam het iedere avond om van zeven uur heerlijke vergetelheid te kunnen genieten, maar toen had Tandy – haar vijftienjarige dochter – het recept gejat en een overdosis genomen. Tandy had meteen aan iedereen verteld wat ze had gedaan, dus er was meer dan genoeg tijd geweest voor het leegpompen van haar maag, maar het had voor Jill wel het einde betekend van de slaaptabletten. Met een tienerdochter kon je echt helemaal níéts in huis hebben, geen mascara, geen enkellaarsjes, geen broodmessen en geen slaapmiddelen, want die egoïstische kleine krengen pikten meteen alles in! Zodra Tandy terugkwam uit het ziekenhuis was ze met het broodmes naar haar slaapkamer gevlucht en had ze bij wijze van experiment een paar sneetjes in haar arm gemaakt. Ze had in een tijdschrift iets gelezen over zelfmutilatie en dat had haar wel interessant geleken, maar tot haar grote schrik had het afschuwelijk veel pijn gedaan. Het meisje in het tijdschrift had dat niet gehad, die zei dat ze volkomen gevoelloos was geweest. Terwijl Tandy op zoek bleef naar een andere dramatische manier om aandacht te krijgen en overwoog om dan maar zwanger te worden, moest Jill verder ploeteren zonder slaaptabletten en zonder zich te kunnen verheugen op een nacht vol vergetelheid.

Maar toen had ze Fionn leren kennen en niemand kon hem van haar afpakken. Behalve Fionn zelf misschien. Hij was zo populair dat hij haar zo voor een ander in de steek kon laten als dat toevallig in zijn hoofd opkwam.

Vandaag was hij veertig minuten te laat. Hij was nooit op tijd en ze begon net te denken dat dit misschien de dag zou zijn waarop hij helemaal niet kwam opdagen, maar door de opwinding van het feit dat hij er toch was, was die angst snel verdwenen.

‘Kom binnen.’ Ze deed net alsof ze de kluiten modder die hij op haar schone houten vloer achterliet niet zag.

Fionn smeet de wortels op de keukentafel. ‘Nog geen tien minuten geleden uit de grond gehaald.’

‘Wortels!’ Jill accepteerde het presentje alsof het om diamanten ging. ‘Met de aarde van jouw tuin er nog aan!’

‘Lekker en zoet,’ zei hij met een stralende glimlach. ‘Eigenlijk net als jij. Nu moet ik je nog iets vertellen. Ik ga een tijdje naar Dublin.’

‘Voor dat… tv-gedoe?’ Jill hield haar adem in.

Iedereen in Pokey wist wat er was gebeurd toen Grainne, de zus van Carmine Butcher die ‘bij de televisie was’, naar huis was gekomen voor de doop van Carmine junior. Toen had ze Fionn ontmoet en meteen besloten dat hij genoeg sterkwaliteiten had om zijn eigen tuinprogramma te beginnen. Een paar dagen later dook er een zilverkleurige BMW op voor het witte huisje van Fionn en die had hem meegenomen naar Dublin, waar hij screentesten had moeten ondergaan, had geoefend met de autocue, gesprekken voerde met de productiemaatschappij en nog veel meer.

‘Ja, vanwege dat tv-gedoe,’ bevestigde Fionn. ‘Geen lekkere tijd om weg te gaan, net nu de groei in alle tuinen zit, maar ik wil het toch proberen om te zien hoe het gaat.’

‘O…’ Jill zat meteen in zak en as, maar er waren ontegenzeggelijk voordelen aan verbonden dat je tuinman zijn eigen tv-programma had. ‘Iedereen denkt dat je het geweldig zult doen.’

‘Hou op.’ Met een onbehaaglijk gebaar.

‘Als je me maar niet vergeet zodra je een grote ster bent.’

‘Ik word helemaal geen ster. Het is maar een tuinprogramma. En ik blijf hooguit een maand weg.’

‘Dan zullen ze je in een hotel moeten onderbrengen.’

‘Welnee. Ik logeer bij Jemima.’

‘Wilden ze daar dan niet voor dokken?’ Jills bewondering be -gon al te tanen.

‘Jawel hoor. Maar ik logeer liever bij Jemima.’

‘Echt waar?’ zei Jill teleurgesteld. Ze had niets tegen Jemima, dat was best een geschikt mens voor zo’n steile protestantse mien, maar Jill had iets met hotels. Haar favoriete dagdroom was dat haar huis in een enorm gat was gevallen – gewoon de schuld van de aannemer, dus de verzekering dekte de schade – en dat zij naar een hotel mocht tot alles weer in kannen en kruiken was. Ze was dol op hotels. Je kon de grootste rotzooi maken, bijvoorbeeld door alle handdoeken op de grond te smijten, makeup in de lakens te smeren, ketchup op de vloerbedekking te morsen en zelfs wijnglazen te breken, er was altijd iemand anders die daarvoor opdraaide. (Soms, als ze echt een slechte dag had, kwam er nog bij dat haar vier kinderen, haar man en haar moeder vastzaten in het ingestorte huis. Ze wenste hun geen kwaad toe, ze wilde alleen niet dat ze samen met haar naar het hotel gingen, dus waren ze allemaal nog gezond van lijf en leden en zaten eindeloos monopolie te spelen, terwijl ze zich in leven hielden met blikvoer.)

‘Ik ga maar meteen beginnen,’ zei Fionn terwijl hij door het raam naar de tuin wees. ‘Alles is behoorlijk gegroeid sinds de laatste keer dat ik hier was.’

‘Je moet alleen niet te lang wegblijven. De tuin zal je missen,’ zei Jill. ‘En ik ook,’ voegde ze er uitdagend aan toe.

‘Ik zal jou ook missen,’ zei Fionn terwijl hij haar opnieuw zo’n stralend lachje schonk. Het leek echt alsof hij met haar flirtte.

Jill hield heel even de adem in terwijl ze zich afvroeg of Fionn ooit…

Maar nee, dat zou hij nooit doen.

Fionn flirtte met iedereen – zelfs zijn foto flirtte – maar hij rotzooide niet met getrouwde vrouwen. Dat hoorde niet. Of het was de moeite niet waard. Hij had geen zin in boze echtgenoten die naar zijn huis toe kwamen en zijn tuin overhoophaalden. (Dat was één keer gebeurd, bij wijze van vergissing. De vrouw van Francy Higgins had ’s middags in het geheim afspraakjes met Carmine Butcher, maar Francy was tot de slotsom gekomen dat Fionn de minnaar moest zijn, gewoon omdat Fionn net zo knap was als een filmster en Carmine zo in een griezelfilm mee kon spelen. Fionn slaagde erin om Francy te kalmeren, maar pas nadat Francy een ruit van zijn tomatenkas had ingetrapt en Fionns auto met Fionns eigen aardappelen bekogeld had. Er was weinig schade aangericht, maar het voorval had de planten van streek gemaakt en dat kon Fionn niet hebben. Een aardappel had nooit gevraagd om een aardappel te worden en ook niet om voortijdig uit de grond gerukt te worden en tegen de voorruit van een auto te belanden.)

Geen wonder dat het me zoveel moeite kostte om Fionn te doorgronden, hij was een vat vol tegenstrijdigheden en hij wilde dat iedereen van hem zou houden, maar hij was geen versierder, in ieder geval niet wat de meeste mensen daaronder verstonden. Hij geloofde niet in veelwijverij, ook al had hij af en toe moeite om zich daaraan te houden.

Fionns leven scheen vol meisjes te zijn die zichzelf aanboden omdat ze zijn vriendinnetje wilden worden en als ze leuk en aantrekkelijk genoeg waren, was hij meteen bereid toe te geven. Maar het gebeurde ook wel eens dat een leuk en aantrekkelijk meisje zichzelf aanbood als zijn nieuwe vriendin, terwijl Fionn bij nader inzien al een vriendinnetje bleek te hebben. In zo’n geval vond hij dat de meisjes het maar beter samen konden uitzoeken. Soms probeerden ze hem erbij te betrekken door in tranen uit te barsten en hem te gebieden om een keus te maken, maar daar brandde hij zijn vingers niet aan. Als hij aan een van hen de voorkeur zou geven, zou de ander boos op hem zijn en hij vond het maar niets als mensen boos op hem waren. In werkelijkheid vond hij alles best, wat de uitkomst ook zou worden: of het nu het nieuwe meisje werd of het oude, dat maakte niets uit.

Maar af en toe kreeg het meisje dat gewonnen had het idee dat zij en Fionn zouden gaan trouwen en de vrijgezellenwoning met de kunststoflakens zouden omruilen voor een knus straatje in Pokey waar de banken nog vering hadden en de huizen centrale verwarming. Zo’n meisje had onveranderlijk het idee dat ze Fionn zou kunnen veranderen in een keurige, geld verdienende onderneming met officiële nota’s en een schoon, nieuw busje met zijn mobiele nummer op de zijkant. Meestal kwamen ze pas op dat moment tot de ontdekking dat Fionn maar tot op zekere hoogte meegaand was. Als iets maar belangrijk genoeg was, gaf Fionn geen millimeter toe.

 

Dag 60…

In de flat op de bovenste verdieping van Star Street 66 valt me op dat de potente Conall die ochtend helemaal niet langs is geweest om Katies spiegel op te hangen voordat hij naar Helsinki vertrok. De spiegel staat nog steeds op de grond. Daar word ik om onverklaarbare redenen heel nerveus van. Er komen moeilijkheden van – dat weet ik heel zeker – als de spiegel niet bij Katies thuiskomst vanaf de muur op ons neerkijkt.

O god, daar is ze al…

Ze liet haar tas vallen en schopte haar laarzen uit. De ene kwam veilig op de grond terecht, maar de andere vloog tegen de plint toen ze rechtstreeks naar de zitkamer liep, op zoek naar haar spiegel.

Eerst – uit pure naïviteit? – keek ze naar de muur, maar toen daar niets hing, richtte ze haar blik op de vloer. En daar stond de spiegel, nog precies zoals de laatste keer dat ze hier was, hij leunde met een verontschuldigende blik – als dat tenminste mogelijk was – tegen de kast.

Ze bleef er een hele tijd naar kijken, met samengeknepen lippen alsof ze een vieze smaak in haar mond had.

Katie werd niet snel kwaad, maar nu was ze dat wel degelijk.

Ik wilde helemaal geen platina horloge, dacht ze. Daarbij vergeleken waren al haar andere cadeautjes in het water gevallen (haar moeder had haar een broodtrommel gegeven). Ze had ook niet gewild dat Conall gisteravond het eten van alle tien gasten betaalde, omdat al haar mannelijke familieleden het niet konden uitstaan dat Conall rijk was. (Ze had haar vader iets horen mompelen over ‘poenige klootzakken’, ook al ontkende hij dat nog zo hard.) Het enige wat ze echt voor haar verjaardag wilde hebben was dat Conall een belofte die hij al zeventien dagen geleden had gedaan na zou komen en iets in de muur zou slaan waaraan ze haar spiegel kon ophangen. Ze had hem laten zien waar ze hem wilde hebben, ze had zelfs met een balpen een kruisje op de plek gezet en hij had haar bezworen dat hij ’s ochtends, voordat hij naar Helsinki ging, even zou aanwippen om ervoor te zorgen. Hij had zelfs gezegd dat het een werkje van vijf minuten was.

Toen hij dat zei, had het zo eenvoudig geklonken dat ze zich afvroeg of ze het niet zelf zou kunnen doen. Maar ze had geen boormachine en die wilde ze ook helemaal niet hebben en ze was niet van plan om in het verlengde daarvan ook nog een roze gereedschapskist en een zootje pluggen aan te schaffen.

Conall had ook een mannetje kunnen regelen, een of andere klusjesman of zo, toen ze de spiegel kocht, maar ze was op haar stuk blijven staan. Haar spiegel moest opgehangen worden door Conall en door niemand anders. Ze wilde dat hij een gebaar zou maken, dat hij er tijd en energie voor vrij zou maken, dingen die niet voor geld te koop waren.

Ze pakte haar telefoon op en tikte rap een sms’je in.

Spiegeltje, spiegeltje aan de wand. Oeps, nee.

Spiegeltje, spiegeltje, nog steeds op de vloer.

Ze was diep verontwaardigd, echt waar. Conall is een egoïstische leugenaar, dacht ze. Conall is een onbetrouwbare klootzak. Alleen flitsten die gedachten veel sneller en feller door haar hoofd, in schelle kleuren. Al die beloften die Conall niet was nagekomen zoemden door elkaar als veelkleurige vliegende schotels en eigenlijk was ze nog het kwaadst op zichzelf. Eigenlijk had ze er nooit in moeten toestemmen om met hem uit te gaan. Per slot van rekening had ze geweten waar dat op zou uitdraaien…

Acht werkdagen nadat Conall bij Apex was opgedoken wilde hij Katie spreken, en hoewel ze meer dan genoeg tijd had gehad om een smoesje te verzinnen had ze dat niet gedaan.

Hij was begonnen met een mededeling. ‘Ik heb nieuws voor je,’ zei hij.

‘Zet je me te koop op eBay?’

‘Nee. Ik heb met de artiesten gesproken. Ze zijn allemaal dol op je. Ze beschouwen je als een soort moeder. Je mag je baan houden.’

‘En hoe zit het met mijn collega’s?’

‘Die mogen ook blijven.’

‘Het hele stel?’

‘Het hele stel.’

‘Met hetzelfde salaris?’

‘Met hetzelfde salaris.’

Ze bleef hem argwanend aankijken.

‘Het is geen truc,’ zei hij. ‘Alles is rechtdoorzee. Momenteel worden de nieuwe arbeidscontracten opgesteld en die hebben jullie binnen het uur. Goed, wil je nu met me uit?’

Ze sloeg haar ogen neer en zei niets. Dit was het moment waarop haar eigenbelang in aanvaring kwam met haar loyaliteit met de collega’s die hij eerder ontslagen had.

‘Wil je met me naar het ballet?’ vroeg hij.

Ze keek met een ruk op. ‘O, god nee. Dat vind ik zo saai dat ik wel kan janken. En als ze op hun pointes gaan staan, beginnen mijn grote tenen uit pure sympathie krom te trekken.’

Er verscheen een glimlach op zijn gezicht. Eigenlijk had ze hem nog nooit eerder zien lachen. ‘Kromme tenen?’ Hij keek haar aan alsof ze uiterst vreemd en boeiend was. ‘Juist. Wat denk je dan van de opera?’

‘Nee, nee, nee. Afschuwelijk. Ik moet voor mijn werk al veel te vaak naar muziek luisteren. En ik heb er zo’n hekel aan.’

‘Aan alle muziek?’ vroeg hij, kennelijk stomverbaasd. ‘Ook aan Leonard Cohen?’

‘Zelfs aan Leonard Cohen.’

‘Goh, wat jammer. Voor jou dan… ik ben dol op muziek.’

‘Omdat je een man bent.’

Daar moest hij om lachen. Inwendig, maar hij lachte wel degelijk.

‘Van wat voor soort muziek hou je dan?’ vroeg ze.

‘Nou, vooral van opera, maar eigenlijk van alles. Behalve misschien van hardrockballads.’

‘Nou, ik hou van stilte.’

‘Van stilte?’

Hij schudde verbaasd zijn hoofd. Het was hoogst ongebruikelijk, maar ze kreeg toch echt de indruk dat hij aan haar lippen hing. Geniet er maar van, prentte ze zichzelf in. Als je een oud vrouwtje bent, kun je er altijd aan terugdenken.

‘Je houdt niet van ballet, je houdt niet van opera en je houdt niet van muziek. Waar hou je dan wel van?’

Daar moest ze even over nadenken. ‘Van eten. En slapen. Samen met mijn vrienden een wijntje drinken en kletsen over beroemdheden die zichzelf opblazen.’ Het was al lang geleden dat ze het nodig had gevonden om een man van alles op de mouw te spelden om maar boeiend te lijken.

‘Eten…?’ zei hij. ‘Slapen…?’ Opnieuw stond de bewondering op zijn gezicht te lezen.

Ze had nooit geweten dat ze zo interessant was.

‘Vooral eten,’ zei ze.

‘Daar zie je niet naar uit.’

Hij moest eens weten hoe vaak ze met haar eetlust overhoop lag. Dat verrekte gevoel leek wel een rottweiler, die ze uit alle macht in bedwang moest houden om te voorkomen dat hij ontsnapte en alles opat wat er in de buurt was.

‘Ik heb privéles in fitness,’ gaf ze toe.

‘Ik ook,’ zei hij.

‘Mijn lerares heet Florence. Ze laat me in de regen hardlopen en spreidsprongen maken op de parkeerplaats van de supermarkt. Ik heb maar één keer per week les, maar ze rekent erop dat ik ook zonder haar allerlei oefeningen doe en ik voel me schuldig als ik me daar niet aan hou.’

‘Die van mij heet Igor. Maar wij blijven altijd in de fitness.’

‘Ik heb eigenlijk nooit het soort persoon willen zijn dat privéles kreeg van een fitnessinstructeur,’ bekende ze.

Maar ze had ook nooit broekmaat 48 willen hebben en als ze aan haar lot werd overgelaten zou dat binnen de kortste keren het geval zijn.

‘Wat zou je zeggen van volgende week zaterdag?’ vroeg hij.

‘Waarom wil je met me uit? Ik ben vast niet je gewone type.’

‘Dat ben je ook niet. Maar ik…’ Hij schudde opnieuw zijn hoofd. ‘Ik eh… ik blijf maar steeds aan je denken.’

Ze keek hem een tikje smekend aan. Hij maakte het er niet gemakkelijker op.

‘Voor één keertje,’ zei hij.

Eén afspraakje. Het was niet bepaald een huwelijksaanzoek. Trouwens, Katie wilde helemaal niet trouwen. Ja, vroeger had ze best een bruidsjurk, een ring en een paar baby’s gewild, dat moest ze toegeven. Maar er waren heel wat dingen waar ze vroeger naar had verlangd. Zoals een maatje 36, vloeiend Italiaans beheersen en het nieuws dat Brad en Jennifer weer bij elkaar waren. Niets van dat alles was haar ten deel gevallen, maar ze had het overleefd.

Zelfs als ze wel zou willen trouwen, zou dat uiteraard toch nooit met Conall zijn. Het was hoogst ongebruikelijk dat een man die de leeftijd van tweeënveertig had bereikt (zoals Conall) niet één keertje per ongeluk was getrouwd. Zelfs iemand als George Clooney, die zich nooit wilde binden, had een mislukt huwelijk achter de rug.

‘Wat deed je eigenlijk in die kantoorboekhandel?’ vroeg ze in -eens. ‘Je weet wel, waar we elkaar laatst tegenkwamen…’

‘Ja, dat weet ik nog wel. Ik… ik keek gewoon een beetje rond.’

‘Bedoel je dat je niet iets speciaals nodig had? Dat je alleen maar liep te… snuffelen?’

‘Snuffelen?’ Hij keek alsof hij het woord proefde. ‘Ja, dat zou je wel kunnen zeggen. Ik eh… ik denk dat ik gewoon van kantoorboekwinkels hóú.’

Haar hart begon sneller te kloppen. Ze hadden iets gemeen. ‘En hoe zit het dan met drogisten? Loop je daar ook wel eens te snuffelen?’

‘Ik vind het wél leuke winkels,’ zei hij behoedzaam.

‘Ik ben er dol op. Ze hebben zoveel dingen waar je beter van wordt. Iets om je beter te laten slapen, of om te voorkomen dat je indigestie krijgt, of dat ervoor zorgt dat je een mooi bruin tintje krijgt…’

‘Ik ben het roerend met je eens. Maar wat ik pas echt leuk vind, is een goede ijzerhandel. En jij?’

‘Nou ja, ze hebben hun nut,’ erkende ze even behoedzaam als hij had gedaan. Ze kon ijzerhandels niet uitstaan, het was er altijd zo koud. Maar ze was bereid om wat water bij de wijn te doen.

‘Zaterdag?’ vroeg hij, omdat hij instinctief aanvoelde dat ze wat minder zeker werd.

Maar hoe moest dat dan met al die mensen die hij had ontslagen? Daar stond tegenover dat je maar één keer leefde en maar één keer de kans kreeg om gelukkig te worden…

‘Heb je chocola?’ vroeg ze.

Hij keek verbaasd. ‘Ja.’

‘Ik bedoel, heb je dat nu bij je?’

Hij klopte op zijn zak. ‘Ja.’

‘Heb je altijd chocola bij je?’

‘Eh… ja.’

Een man die altijd chocola bij zich had? Dat zou de nekslag betekenen voor haar gevecht tegen haar eetlust. Hoe kon ze nou niet gecharmeerd zijn – ook al was het maar een klein beetje – van een man die van dezelfde dingen hield als zij?

‘Oké,’ zei ze. ‘Zaterdag.’

Hij zuchtte diep. ‘De hemel zij dank.’

Het veroorzaakte behoorlijk wat consternatie bij Katies vrienden en familieleden. Ze staken hun mening niet bepaald onder stoelen of banken.

Haar vriendin Sinead was door het dolle heen. ‘Dan is er voor ons allemaal nog hoop!’ Sinead en Katie hadden zij aan zij op het slagveld van de alleenstaande vrouw gestreden. ‘Beloof me één ding, Katie, vrij dat het een lieve lust is. Doe het voor mij en al die andere misdeelde alleenstaande vrouwen.’

Maar haar vriendin MaryRose was voorzichtiger. ‘Als je jezelf bij de neus wilt nemen, mij best, maar denk niet dat je niet meer in de problemen kunt raken omdat je toevallig op leeftijd bent.’ MaryRose, zelf net veertig en alleenstaand, was niet zo lang geleden voor het eerst moeder geworden. ‘Je mag geen moment vergeten dat je op moet passen!’

Penny, Katies moeder, zei: ‘Ik weet niet waarom je je tijd aan hem verspilt. Als hij op zijn tweeënveertigste nog nooit getrouwd is geweest, zal dat nu ook niet gebeuren.’

En Katies zus Naomi was de grootste zwartkijker. ‘Hij zal gehakt van je maken.’

‘Welnee,’ protesteerde Katie. ‘Ik ben echt niet van plan voor hem te vallen.’

‘Waarom begin je er dan aan?’

‘Om te voorkomen dat ik doodga van verveling.’