Knutas zat aan tafel en stopte zijn pijp. Op de gang was het stil. Het was al na middernacht. Hij was op kantoor gebleven en had stapels papieren doorgekeken die waren blijven liggen. Het was fijn om dat hele duistere moordverhaal achter zich te laten en het werd tijd om vooruit te kijken.
Bovendien waren er nieuwe dingen waar hij zich om moest bekommeren. Ondanks zijn goede voornemens was de hele zomer voorbijgegaan zonder dat hij het probleem met Karin had aangepakt. Het schuldgevoel knaagde aan hem en hij kon er niet langer tegen. Als de tweevoudige moordenares Vera Petrov gepakt zou worden, dacht hij, dan zou alles in een nieuw daglicht komen te staan en kon hij hopelijk de zaak laten rusten. Maar tot nu toe was dat niet gebeurd, en niets wees erop dat daar binnenkort verandering in zou komen. De politie had nog steeds geen idee waar zij en haar man Stefan Norrström zich bevonden. Er was een internationaal opsporingsbericht uitgegaan, maar het was aannemelijk dat ze op een en dezelfde plek zat, en zolang ze daar bleef en niet de aandacht op zich vestigde, zou ze er waarschijnlijk mee wegkomen.
Met een diepe zucht stond hij op. Hij ging voor het raam staan, opende het en liet de lauwe avondlucht naar binnen. Hij stak zijn pijp op en blies de rook het donker in.
Het moordonderzoek had hem zoals altijd aangegrepen. Het hele verhaal met Andrea Dahlbergs verleden was triest. De tragedie die het gezin had getroffen, het verraad van de vader. Dat van de dominee. En als volwassene had ze hetzelfde nog een keer moeten doormaken. Ze had echt geloofd dat ze alles had, maar schijn bedriegt.
En dan te midden van dat alles Ingmar Bergman. Eigenlijk had hij niets met het hele onderzoek te maken, maar toch waren er parallellen te vinden tussen zijn beschrijvingen van mensen en mensen die ze in de loop van het moordonderzoek van deze zomer hadden ontmoet.
Knutas herinnerde zich een portret dat thuis bij Andrea en Sam Dahlberg had gehangen. Het was een grote, zwart-witte filmposter van Bergmans film Persona waarop de actrices Bibi Andersson en Liv Ullmann afgebeeld stonden in een gevoelige pose met hun gezichten dicht bij elkaar. Naast de poster hing een kaartje met een citaat uit de film: Kun je op precies hetzelfde moment een en dezelfde persoon zijn? Ik bedoel, kun je twee personen zijn? Dat citaat vatte het hele verrekte onderzoek samen, dacht hij.
Knutas nam een laatste trek van zijn pijp, klopte hem uit en legde hem in zijn bureaula. Het was tijd om naar huis te gaan.
Toen ging de telefoon. Hij wierp een blik op de klok aan de muur. Kwart voor één. Wie belde er op dit tijdstip?
De lijn kraakte en iemand dreunde in een vreemde taal een lang verhaal op. Het leek Spaans. Toen klonk er een stem die hij herkende.
‘Hallo, Knutas, met Kurt.’
Kurt Fogestam, commissaris bij de politie van Stockholm. Ze kenden elkaar al heel lang.
‘Ik ben op vakantie in Las Terrenas in de Dominicaanse Republiek.’
‘Zei je Dominicaanse?’
‘Ja, en hou je vast. Weet je wie ik net in een auto voor het hotel zag instappen?’
‘Nee.’
‘Stefan Norrström.’
Knutas liet zich op zijn stoel zakken. Alles draaide in zijn hoofd. De man van Vera Petrov. Dan klopte de tip van die ene toerist dus wel! De man die ze hadden weggestuurd omdat hij aangeschoten was geweest en de foto niet scherp was. Had hij dit echt goed gehoord?
‘Wíé zei je?’
‘Stefan Norrström, de man van Vera Petrov. Ik weet zeker dat hij het was. Maar ik heb het kenteken niet gezien en kon ook niet achter hem aan gaan. Ik kwam met mijn vrouw van het strand en zag hem toen hij net in de auto stapte. Eerst was ik er niet zeker van, maar ik rende naar de weg en kon zijn gezicht goed zien toen hij langsreed. Ik weet het honderd procent zeker. Hij was het.’