De zon was allang ondergegaan in zee en de schemering was over het afgelegen landhuis in Hammars neergedaald. Echt donker werd het nooit in deze tijd van het jaar. De zee ruiste, de wind was opgestoken. Een paar wakende sterns scheerden over de golven en vonden geen rust. De wind gierde woest om het huis en deed de dakpannen rammelen. Kleine vogels en konijnen hadden bescherming gezocht tussen het hoge gras en de beesten die buiten liepen zochten een veilig heenkomen tussen de bomen, waar ze enigszins beschut waren tegen de wind.
Plotseling maakte zich een eenzame gestalte los uit de schaduw en liep naar het huis, ogenschijnlijk zonder een bepaald doel. De persoon wist blijkbaar de weg, want hij klauterde niet over de stenen muur die het huis omringde, maar liep een eindje verderop door het hek. Stapte snel en doelbewust over het erf, de veranda op.
Een buitenstaander had in eerste instantie kunnen denken dat de eigenaar van het huis was thuisgekomen en zijn sleutels was vergeten, en nu in een van de potten die op de veranda stond naar een reservesleutel zocht.
De donker geklede gestalte was op zoek naar iets, tastte zoekend over de houten banken, de ruwe oude stenen tafel en de grond eromheen. Knielde, voelde met zijn handen op de grond, maar leek niet te kunnen vinden wat hij zocht. Liep zoekend verder in de richting van de zee, ploeterde door de wind die aan de boomkruinen rukte en trok. De golven sloegen tegen het stenen strand. Kroop door de kapotte afrastering naar de omgekeerde roeiboot die aan de waterkant onrustig heen en weer schommelde in de wind.
Begon aan het zware werk, dat een tijdje in beslag nam.
De zee werd steeds woester in de gierende wind.
Onzichtbaar vanaf land dreef een andere roeiboot steeds verder van Fårö af.