Vroeg in de ochtend. Hij parkeerde zijn auto verderop bij de hovenier en ging te voet naar de wijk. Het asfalt onder zijn schoenen was glad en droog. Zijn voetstappen werden gedempt en lieten geen sporen achter. Hij droeg een korte broek en een T-shirt, net als negentig procent van de mannen die in deze wijk woonden en over een paar uur wakker werden in hun luchtige bedden en opstonden om koffie te drinken op hun zelfgetimmerde veranda’s of onder de appelbomen in hun goed onderhouden tuinen. Iedereen had weleens de klusprogramma’s met Martin Timell of Ernst Kirchsteiger op de tv gezien. Zij waren de mannelijke voorbeelden in een wijk als deze, dacht hij en hij haalde inwendig minachtend zijn neus op. De mensen hier waren gesetteld. De auto’s stonden op de opritten, de ochtendzon reflecteerde in de autoruiten. Hij passeerde huis na huis en stelde vast dat de bewoners ofwel nog sliepen, ofwel weg waren. Het was vakantietijd. Maar voor hem bestond dat begrip niet. Voor hem was alles hetzelfde: hij leefde buiten de gewone wereld. Die had hij al een tijd geleden achter zich gelaten, al was dat aan de buitenkant niet te zien.
Het huis lag helemaal achter in de straat, bij de parkeerplaats. Een dubbele garage, een grindpad naar de ietwat overdadige ingang met aan weerskanten pilaren en een klein bordes. Blauwgeverfde aardewerken potten met bloemen die prachtig over de rand hingen. Goed onderhouden gazon. Eerst liep hij gewoon langs het huis en deed alsof hij niet geïnteresseerd was. Er stond een auto op de oprit. De krant stak een stukje uit de brievenbus. Mooi, de krantenbezorger was hier dus al geweest. Doodse stilte. Hij keek op zijn horloge: kwart over zes. Hij wierp snel een blik om zich heen, waarna hij onopvallend het goed onderhouden erf op liep en de hoek van het huis om sloop naar de achterkant, met uitzicht op het bos. Hij liet zijn blik snel door de tuin gaan. Een kas midden op het gazon gaf aan dat voetbal hier geen prioriteit had, maar even verderop in een hoek stond wél een trampoline. Een schuurtje met tuingereedschap, een fietsenrek onder een afdakje, een tuinameublement op het gras, en op het terras nog een.
Een lage houten schutting omheinde het perceel – erg gemakkelijk om aan de andere kant te komen. Hij deed een paar voorzichtige stappen het terras op. Het kraakte hinderlijk onder zijn voeten. Aan één kant van het huis stond een klimrek voor planten tegen de inkijk. Geen buur van die kant zou hem kunnen zien. Het gezin dat aan de andere kant woonde, bleek gelukkig niet thuis te zijn; al een paar dagen had er geen auto op de oprit gestaan. Hij zou ongestoord zijn gang kunnen gaan.
Hij liep verder en voelde aan de terrasdeur. Op slot natuurlijk. Hij had ook niet anders verwacht. Hij tuurde naar binnen. De open keuken was strak en eigentijds ingericht en ging over in de woonkamer. Koelkast, vriezer en wasemkap van roestvrij staal. Zeesteen op de vloer. Witte glanzende kastdeuren. Nauwelijks spullen op het aanrecht, behalve een glimmende koffiemachine, een waterkoker en een mixer. Geen gordijnen of kleden, alles blinkend schoon. Mooi, maar onpersoonlijk. Bijna als in een showroom. Leefden deze mensen wel, of bestond het leven voor hen voornamelijk uit opruimen? Hij zag dat hij zo dicht bij het vensterglas stond dat het door zijn adem besloeg. Hij wist precies wat hij moest doen, deed zijn rugzak af en pakte handschoenen en loper.
Toen ging hij aan het werk.