Zaterdagmorgen om acht uur pikte Karin Kihlgård op voor zijn hotel. Er stond voor die dag veel op het programma. Hun eerste gespreksonderwerp was het opsporingsbericht over Stina Ek, dat al behoorlijk wat tips had opgeleverd.
‘De meest interessante tip komt van een man op Fårö, Arne Gustavsson,’ vertelde Karin. ‘Hij woont in Hammars en Stina is op de dag van haar verdwijning langs zijn huis gefietst. Ze fietste in de richting van Bergmans huis.’
‘Dat meen je niet.’
‘Het bevestigt tenminste dat ze in die contreien rondfietste. Of ze daar ook is verdwenen is een andere zaak. Arne Gustavsson heeft in elk geval geprobeerd haar tegen te houden, omdat ze op weg was naar privéterrein, maar ze is gewoon doorgefietst.’
Kihlgård floot.
‘Interessant. Hij kan dus de laatste zijn geweest die haar heeft gezien. Hebben we tijd om met hem te praten?’
‘Jazeker, maar dat wordt dan na de middag. Hij kon niet eerder. En dan is er nog iets wat we na moeten gaan. Andrea Dahlberg heeft vannacht de politie gebeld met het verhaal dat een of andere idioot haar via de telefoon lastigviel.’
‘Wat zeg je? Hoe?’
‘Ze hoorde eerst ’s avonds laat vreemde geluiden buiten voor het raam. De kinderen lagen boven te slapen en zij zat beneden in de woonkamer op de bank tv te kijken. Een paar keer meende ze iets op het erf te zien, maar ze dacht dat ze het zich misschien inbeeldde. Toen ging de telefoon. Het was laat, ongeveer één uur. Eerst hoorde ze alleen maar iemand ademen, maar daarna maakte een man seksuele toespelingen.’
‘Wat zei hij dan?’
‘Iets als dat hij zag dat ze gekleed was in een ochtendjas. Toen stelde hij voor dat hij wel even binnen kon komen om die uit te trekken.’
‘En toen?’
‘Ze heeft de politie gebeld, en omdat ze zo bang was heeft de dienstdoende agent er een wagen naartoe gestuurd. Nadat ze een rondje om het huis hadden gemaakt, waarbij ze trouwens niets vonden, zijn ze nog even gebleven om met haar te praten tot ze gekalmeerd was.’
‘Wat heeft dit in ’s hemelsnaam te betekenen? Herkende ze de stem?’
‘Ik geloof het niet. Maar ik heb haar niet gesproken. Wittberg heeft die zaak op zich genomen.’
‘Die man moet vlak voor haar raam hebben gestaan. Hebben jullie verder in de omgeving navraag gedaan – of een verdacht persoon zich rond het huis van de Dahlbergs heeft opgehouden, bedoel ik.’
‘Natuurlijk,’ zei Karin ongeduldig. ‘Maar niemand heeft iets bijzonders gezien. Tenminste, dat zeggen ze. Ik begin steeds meer twijfels te krijgen over de geloofwaardigheid van die groep vrienden.’
Ze reden langs het dorpje Tingstäde.
‘Je ouders wonen hier toch?’ vroeg Kihlgård.
‘Ja.’
‘Waar dan?’
‘Vanaf de weg kun je het huis niet zien.’
Kihlgård zweeg. Het was duidelijk dat Karin er niet over wilde praten.
‘Wil je er een?’
Hij reikte haar een zak met donuts aan. Karin moest lachen.
‘Heb je niet ontbeten?’
‘Jawel, maar naast het hotel zit een bakkerij en elke morgen wanneer ik het raam opendoe, ruik ik de geur. Ik kon het niet laten. Koffie?’
Kihlgård had een thermoskan en twee kartonnen bekertjes tevoorschijn getoverd.
‘Waar heb je die vandaan?’
‘Nou, ik ben een beetje maatjes geworden met degene die het ontbijt verzorgt. Ik vertelde dat we helemaal naar Fårö moesten en vroeg of ik misschien wat koffie mee kon krijgen. En dat was geen enkel probleem.’
Karin pakte dankbaar het bekertje koffie. Even later bereikten ze Fåro-sund, en ze waren precies op tijd voor de veerpont. Zo vroeg op de zaterdagochtend waren er maar een paar auto’s aan boord.
Ze zouden eerst bij de vrouw langsgaan die haar broer als vermist had opgegeven en met wie Knutas de vorige dag had gesproken. Märta Gardell woonde net buiten het dorpje Dämba, een verzameling huizen tussen de weilanden met schapen. Ze bewoonde een laag kalkstenen huisje en had buiten de tafel gedekt met een kan koffie en wat lekkers erbij. Ze gingen in de schaduw zitten. Kihlgård liet zich de zelfgebakken saffraanpannenkoeken goed smaken.
‘Vertelt u eens,’ moedigde Karin aan. ‘Uw broer is dus verdwenen?’
‘Nou,’ zei Märta, ‘ik heb al een week lang niets van hem gehoord, en dat is niets voor hem. Hij komt altijd minstens om de dag even langs en eet dan een hapje mee. We zijn tegenwoordig allebei alleen. Mijn man is vorig jaar overleden, bijna tegelijk met Ingmar, met maar een week verschil. En Valter is nooit getrouwd geweest. Hij heeft al die jaren alleen gewoond. De enige mensen met wie hij omging waren wij, ik, mijn man en de kinderen, en Ingmar dan, zijn buurman. Valter hielp Ingmar een beetje. Hij lette op het huis als hij in Stockholm zat of weg was.’
‘Wanneer hebt u uw broer voor het laatst gezien?’
‘Maandag. Toen is hij hier geweest en hebben we samen gegeten. Hij had vis meegenomen.’
‘Hebt u iets bijzonders aan hem gemerkt?’
‘Nee, helemaal niets, hij was net als anders. Vrij stil, mijn broer is niet zo’n prater. Heel anders dan ik.’
‘Hoe lang is hij gebleven?’
‘Een paar uur. Hij heeft me ook nog in de tuin geholpen en hout voor me gehakt. Ik ben niet meer zo sterk in mijn armen.’
‘En dat is dus vijf dagen geleden. En al die tijd hebt u niets meer van hem gehoord?’
‘Nee, ik heb hem niet meer gezien of gesproken. En iemand anders ook niet. Ik heb de buren gevraagd, iedereen die we kennen, in de winkel en bij de veerpont. Al bijna een week heeft niemand ook maar een glimp van hem opgevangen.’
‘Woont hij alleen?’
‘Ja, hij heeft altijd alleen gewoond. Ik weet niet waarom. Maar ik zou het hem ook nooit vragen. Dat is zijn zaak.’
Ze zuchtte zachtjes.
‘Is hij wel vaker even ondergedoken?’
‘Ja, hij is een beetje een eenling. Maar we hebben het altijd goed met elkaar kunnen vinden. We zijn graag bij elkaar. Sinds de kinderen het huis uit zijn en mijn man is overleden, komt hij graag. Vroeger was het hier altijd een drukte van belang en daar houdt hij niet van. Toen bleef hij meestal weg. Maar zoals gezegd begon ik het nu vreemd te vinden, en hij neemt de telefoon ook niet op. Hij brengt veel tijd buiten door, maar dan nog. Ik heb zowel vroeg in de ochtend als laat op de avond gebeld. Gisteren werd ik pas echt ongerust en ben ik naar zijn huis gegaan. Toen zag ik dat de boot er niet lag.’
‘De boot?’ vroeg Karin.
‘Ja, de roeiboot die hij altijd gebruikt als hij gaat vissen. Die is verdwenen.’
‘Is u iets bijzonders opgevallen in het huis?’
‘De koffiethermoskan stond niet op zijn normale plek op het aanrecht. Ik heb overal gezocht, maar heb hem nergens kunnen vinden. Die neemt hij altijd mee wanneer hij gaat vissen. Daardoor werd ik ongerust: omdat de boot er niet meer lag en de thermoskan er ook niet meer stond. Er moet iets gebeurd zijn op zee. Het heeft deze week ook zo hard gewaaid. Ik ben bang dat hem iets is overkomen. Valter en ik hebben alleen maar elkaar. Al het andere is weg. Er is niets meer.’
De ogen van de oude vrouw schoten vol tranen.
‘Ik ben ook in het boothuis geweest en het lijkt erop dat hij een net heeft meegenomen. En de verrekijker hangt niet op zijn plek. De haak is leeg.’
‘Mogen we de sleutel van Valters huis even lenen?’ vroeg Karin. ‘We zouden graag een kijkje willen nemen.’