Knutas zat op zijn kantoor. In zijn hand hield hij de door de Dominicaanse politie toegezonden foto met daarop waarschijnlijk het gezochte stel. Het was een grote teleurstelling. De foto was veel te wazig om de personen te kunnen identificeren. De technici in het lab hadden hun uiterste best gedaan om er nog iets van te maken. Jammer, dacht hij, net nu er een sprankje hoop was. Hij betwijfelde of Vera Petrov, die een paar jaar geleden zo beschamend aan de politie had weten te ontsnappen, ooit nog opgepakt zou worden. Met dank aan Karin, dacht hij grimmig. Fraai hoor, voor een plaatsvervangende politiechef. Hij schrok op toen het onderwerp van zijn boosaardige gedachten haar hoofd om de hoek van de deur stak.
‘Hoi, ben je aan het werk?’
‘Ja, die foto uit de Dominicaanse Republiek waar waarschijnlijk Vera en haar man op staan is binnengekomen. Maar hij is waardeloos. Kijk zelf maar.’
Hij reikte haar de foto aan.
‘Wat jammer,’ zei Karin. ‘Niets op te zien.’
Haar gezicht was ondoorgrondelijk. Knutas kon er niet uit opmaken of ze nu opgelucht of teleurgesteld was.
‘Het ziet ernaar uit dat we weer terug zijn bij af. Trouwens, wat doe jij hier op een zaterdag?’
Karin zuchtte en nam plaats op de bezoekersbank.
‘Ik ben zo rusteloos. Ik moet de hele tijd aan Lydia denken en aan wat ik moet doen. Ik zit thuis niet lekker, krijg gewoon de kriebels. Daarom dacht ik dat ik net zo goed wat achterstallig papierwerk kon wegwerken, in een poging om even mijn zinnen te verzetten.’
‘Tuurlijk,’ zei Knutas knikkend. ‘Weet je al wat je nu gaat doen – met Lydia?’
‘Ik wil haar gaan opzoeken, en ik heb wat rondgevraagd hoe je zoiets aanpakt.’ Karin beet op haar lip en zweeg even. ‘Op zich is het heel simpel. Ik heb met iemand van het bureau voor adoptie gesproken en met een ambtenaar van maatschappelijk werk en die zeggen allebei hetzelfde. Aangezien Lydia al ouder dan achttien is staat niets een bezoek aan haar in de weg. Sowieso waren er nooit belemmeringen, maar de biologische ouder wordt geadviseerd om te wachten met contact opnemen tot het kind meerderjarig is. Het kan namelijk gevoelig liggen en zo, en je weet ook niet wat de adoptieouders haar hebben verteld, hoe het zit – dat ze geadopteerd is, bedoel ik. Dus op zich is het een kwestie van gewoon dóén, zoals dat heet. Het enige wat ik hoef te doen is de belastingdienst bellen en dan krijg ik alle benodigde gegevens. Haar naam, haar woonplaats en de naam van de adoptieouders.’
Haar stem stierf weg.
‘Waarom twijfel je?’
‘Eerlijk gezegd, Anders: ik ben doodsbang. Stel je voor dat ze niets van me wil weten? Zoals gezegd: ze heeft er misschien geen idee van dat ze geadopteerd is. Over het algemeen, zeiden de mevrouw op het bureau voor adoptie en die ambtenaar van maatschappelijk werk, raden ze het de adoptieouders wel aan, dat ze het vertellen, bedoel ik. Maar het is en blijft hun beslissing. Het is wat anders als het kind uit China of zo komt; dan is het natuurlijk zichtbaar. Maar Lydia is honderd procent Zweeds, je ziet het niet aan haar. Misschien hebben de ouders haar willen sparen en haar de waarheid niet verteld. Ik bedoel, ze had tenslotte zelf contact met me kunnen opnemen, maar dat heeft ze niet gedaan, hoewel ze al een tijdje meerderjarig is. Dat duidt erop dat ze het niet weet. Denk je niet?’
‘Misschien. Er kan ook iets anders achter zitten. Misschien heeft ze het niet gedaan vanwege haar adoptieouders. Misschien is ze bang dat ze het haar kwalijk nemen – dat kan.’
Knutas had de foto neergelegd en keek aandachtig naar zijn collega. Hij begreep haar angst heel goed.
‘Maar ik vraag me af wat er daarna gebeurt,’ ging Karin verder. ‘Als ik weet wie ze is. Wat is dan de volgende stap? Moet ik haar bellen en zeggen: “Hallo, ik ben je moeder,” of iets in die geest? Dat werkt toch niet? Moet ik een brief schrijven? Of ernaartoe rijden en aanbellen? Als ik zover denk, blokkeer ik, ben ik doodsbang en raak ik in paniek. Stel je voor dat ze niets van me wil weten? Dat ze me van zich af stoot? Omdat ik nu pas kom, na al die jaren. Dat ik me nooit eerder om haar heb bekommerd – tenminste, zo ziet zij het misschien. Nu kan ik nog dromen dat we elkaar zullen ontmoeten en dat alles goed komt.’
Karin sloeg haar handen voor haar gezicht.
‘Ik weet niet of ik het wel durf, Anders. Stel je voor dat ik haar nooit meer zal zien. Dat zou ik het allerergste vinden.’