Een paar uur later had officier van justitie Smittenberg een huiszoekingsbevel afgegeven voor het terrein van Ingmar Bergman. Drie politiewagens parkeerden voor het hek. Twee hondenbegeleiders met lijkhonden waren ook aanwezig.
Kihlgård en Karin liepen voorop met Olssons zus. Het grind knerpte onder hun schoenen. Ze hadden Erik Sohlman gevraagd voor alle zekerheid het terrein af te zetten. Ook al zouden ze misschien helemaal geen lijk vinden, het was beter om dat uit voorzorg toch te doen. Als hun vermoeden klopte dat zowel Stina Ek als Valter Olsson hier in de buurt was vermoord, dan was elk spoor van zeer groot belang.
Plotseling werd tussen de bomen door het huis zichtbaar. Fraai in harmonie met de natuur stond de eenvoudige langwerpige gelijkvloerse woning daar, omgeven door een hoge stenen muur die het moest beschermen tegen inkijk. Hier was het dus, het domicilie van de wereldberoemde regisseur dat al die jaren geheim was gehouden voor buitenstaanders. Karin voelde een zekere opwinding.
‘Verdomme, wat een kast van een huis,’ riep ze uit.
‘Nu vloek je alweer!’ constateerde Kihlgård droogjes.
Om aan de zeekant te komen moesten ze door een hek naast het huis. Karin kon het niet laten: ze móést even door een raam naar binnen gluren. Ze zag een langwerpige hal, met rechts een bescheiden grenenhouten keuken. Bij het raam stond een eettafel met een paar eenvoudige stoelen.
‘Je zou toch verwachten dat hij zich wat meer luxe had gepermitteerd,’ zei Karin verbaasd.
‘Hij was waarschijnlijk tevreden met de luxe dat hij alleen kon zijn en met rust werd gelaten. En het huis is groot. En dat uitzicht!’ verzuchtte Kihlgård. ‘In één woord geweldig.’
Ze liepen naar de veranda. Daar bleven ze een paar minuten zwijgend staan uitkijken over de zee, met in de verte de horizon en het brede strand met rolkeien.
Karin tuurde door de ramen van de bibliotheek. De wanden waren bedekt met boeken en in het midden stonden archiefkasten met mappen. Het leek bijna een echte bibliotheek, met een boekenkastladder en zo. Achter in de ruimte stond een bureau met een mooie zwartleren designdraaistoel.
‘Daar zat hij dus te schrijven en over zee uit te kijken. Jezusmina, wat vet!’
‘Je taal, Karin!’ verzuchtte Kihlgård. ‘Je taal. En als je dan eindelijk klaar bent met dat geloer door de ramen, kunnen we misschien beginnen met datgene waar we voor gekomen zijn.’ Hij richtte zich tot de hondenbegeleiders, die vlak achter hen stonden. De honden hijgden en blaften en trokken aan de riem; ze popelden om aan de slag te gaan. Zodra de twee labradors waren losgelaten begonnen ze het hele terrein af te snuffelen.
Plotseling zetten de beide honden koers naar de zee en de schutting die Bergmans huis van Valter Olssons huisje scheidde. Wild blaffend sprongen ze tegen het slot op. Van alle kanten schoot iedereen ijlings toe. De honden hadden algauw een groot gat in het hek gevonden, waar ze met gemak doorheen kropen.
‘Er is iets op het erf van de buurman,’ zei een van de hondenbegeleiders. ‘Zeker weten. Aan de andere kant van het hek.’
‘Oké,’ zei Karin gespannen.
De politiemensen volgden de honden. Bij het strand lag de omgekeerde roeiboot die Karin bij hun eerdere bezoek aan Valter Olssons huis al had opgemerkt. Luid blaffend stormden de honden op de roeiboot af.
De twee hondenbegeleiders tilden de boot op en legden hem aan de kant.
De honden gingen er braaf naast zitten, terwijl twee politiemannen de schep in de grond staken en begonnen te graven. Niet al te lang daarna stootten ze op iets, en stukje bij beetje legden ze een gedeeltelijk vergaan lijk bloot. Het was opgezwollen en had een groene huidskleur; de huid had op verschillende plaatsen losgelaten en er kropen larven rond. Diep verzonken, troebele ogen. Glanzend zwart haar. Karin draaide zich om en gaf over in het water.
Kihlgård bekeek somber de dode, slechts in rok en beha geklede vrouw. Hoewel het lichaam behoorlijk was toegetakeld, bestond er geen enkele twijfel.
‘Dan hebben we nu dus eindelijk Stina Ek gevonden,’ mompelde hij.