De auto draaide van de grote weg af en reed verder over een zandweggetje dat het bos in liep. Het was ondertussen donker geworden en slechts het kille licht van de koplampen wees de weg. Hier stonden hoge dennenbomen, hoger dan wat normaal was op Gotland. Ze stonden dicht op elkaar tussen het struikgewas; de takken zochten elkaars gezelschap als beschutting tegen de wind wanneer de stormen landinwaarts trokken. Hoewel het nu windstil was. De eenzame auto hobbelde verder, om vervolgens te stoppen op de open plek bij het meertje – eigenlijk niets meer dan een poel. De maan scheen rond en wit boven het spiegelgladde water. Nevel steeg op vanaf het wateroppervlak, langzaam naar boven naar de hemel, loste op en verdween in het lege niets.
Het stel tuimelde de auto uit, volkomen opgaand in hun liefdesspel. Ze zat aan hem vastgeplakt, lippen op lippen, lijf op lijf, handen die koortsachtig hun weg zochten onder de kleren. Ze lachte, en het geluid plantte zich voort over het wateroppervlak, stuiterde tussen knoestige stammen en zwerfkeien die lukraak her en der verspreid lagen, als uit het niets. De takken van een oude wilg reikten over het koude, zwarte water en streelden het gladde oppervlak.
Ze leunde tegen de stam, spreidde haar armen en sloot haar ogen. De geur van vocht en aarde in haar neus, de koele, dauwfrisse lucht op haar blote huid maakten haar nog opgewondener. Hij beet hard in haar schouder; ze schreeuwde, rukte zich los uit zijn greep en rende in de richting van het bos. Boven op de heuvel tegenover het meertje haalde hij haar in; hij duwde haar tegen een den. De schors schuurde tegen haar rug. Zijn ogen glansden in het donker. Langzaam maakte hij de knopen van haar jurk los. Streelde haar blote schouders, tot de stof verschoof en de jurk langs haar lichaam gleed en op haar enkels viel. Ze had niet de moeite genomen om een bh aan te trekken. Dagenlang had ze hiernaar verlangd.
Ze trilde. Zijn gezicht was heel dichtbij en zag er vreemd uit in de maneschijn. Ze spraken niet tijdens het liefdesspel. Hij zuchtte toen hij met zijn ene hand over haar lichaam gleed, met haar borsten speelde, zijn hand erop liet liggen, rondjes draaide. Voorzichtig strijkend met zijn vingertoppen volgde hij de lijn waar de ribben samenkwamen en ging vervolgens verder, naar de navel. Wandelde met zijn vingertoppen weer naar boven. Bewoog langzaam heen en terug tot ze kreunde van genot. Ondertussen boog hij zich in een soepele beweging naar de tas in het gras bij zijn voeten. Met zijn ene hand achter haar rug rommelde hij voorzichtig tussen de inhoud, tot hij vond wat hij zocht. Ze hield nog steeds haar ogen gesloten, spreidde haar benen nog iets verder. Haar kleine, halfdoorzichtige slipje verborg nauwelijks haar schaamstreek. Stout meisje, dacht hij opgewonden. Je wist wat er ging komen. Hij liet zijn tong rond haar navel cirkelen en beet haar voorzichtig in het onderste gedeelte van haar buik, die plat en stevig was als die van een jongen. Vervolgens bewoog hij zijn hand strelend naar boven, terwijl hij de blinddoek achter haar rug hield. Kuste haar borst, naderde haar ranke hals. Wat een kwetsbare plek, dacht hij terwijl hij haar dunne huid teder likte en erin hapte. Met het puntje van zijn tong voelde hij de aders; haar bloedvaten lagen vlak onder de huid. Toen bracht hij zijn armen omhoog, en het volgende moment had hij haar geblinddoekt. Het zwarte masker bedekte haar ogen goed. Hij begreep dat alles zwart werd voor haar.
‘Wat doe je nu?’ giechelde ze onzeker. ‘Wat ben je van plan?’
Instinctief schoten haar handen naar haar hoofd. Haar handpalmen lichtten wit op. Net twee verdwaalde vogels, vond hij, doelloos fladderend door de lucht.
‘Kom,’ maande hij. ‘Rustig maar. Zakdoekje leggen, niemand zeggen,’ neuriede hij als in het oude kinderliedje.
Tegelijkertijd haalde hij het touw tevoorschijn dat in de tas verborgen was geweest. Het hulpeloze rondtasten van haar handen stopte abrupt toen hij gedecideerd haar polsen vastpakte en ze met het touw stevig vastbond. Vervolgens hees hij haar armen boven haar hoofd.
Het volgende moment was ze vastgebonden aan de boom, niet in staat om weg te gaan. Hulpeloos aan hem overgeleverd.
Hij genóót. Alleen zij tweeën. De bomen waren hun enige toeschouwers. Ver weg van alles en iedereen. Van de normale beschaving met zijn normale normen. Hier bestond een eigen universum. Hij deed wat hij wilde. Zij vastgebonden aan de boom, blind als een pasgeboren kind.
En hij maakte onbeschaamd misbruik van haar kwetsbaarheid.