Op de extra boot terug naar Klintehamn hing een bedrukte sfeer. Het reisje waar iedereen zo naar uitgekeken had was geëindigd in een tragedie. De politie was terughoudend. Ze wilden niet zeggen of ze dachten dat Sam door een ongeluk of door een misdrijf om het leven was gekomen. Voor Andrea werd gezorgd; de kustwacht had haar rechtstreeks naar het ziekenhuis in Visby gebracht. Nadat ze Sam op het strand had moeten identificeren was ze ingestort.
Håkan, Beata en John zaten binnen. Beata had urenlang gehuild, tot het leek alsof ze geen tranen meer overhad. John was stil en gespannen. Håkan friemelde ongeduldig aan zijn mobiele telefoon. Hij had nog steeds geen contact met Stina kunnen krijgen en had haar nog niet kunnen vertellen wat voor vreselijks er was gebeurd. Tijdens hun verblijf op Stora Karlsö had zijn mobieltje geen bereik gehad. Hij had de kinderen vanuit de receptie gebeld, maar het was met Stina nog steeds niet gelukt. Ze hadden elkaar over en weer sms’jes kunnen sturen terwijl de grote wereldzeeën tussen hen lagen; dat werkte wel. Maar kennelijk waren ze elkaar de hele tijd misgelopen, want ze hadden niet de kans gehad om elkaar te bellen. En nu kreeg hij helemaal geen signaal. Hij was doodsbang dat ze van iemand anders zou horen dat Sam dood was. De pers zou waarschijnlijk binnenkort de identiteit van het lichaam onthullen, vermoedde hij.
Zodra hij in Klintehamn aan wal stapte en zijn mobiele telefoon weer bereik had probeerde hij het opnieuw, maar zonder succes. Gefrustreerd koos hij het nummer van Stina’s chef, van wie hij toevallig het thuisnummer had.
‘Elisabeth Ljungdahl.’
‘Dag Elisabeth, je spreekt met Håkan Ek, Stina’s man. Sorry, dat ik zo laat op de avond nog bel, maar ik moet Stina spreken.’
‘Wat is er aan de hand?’
‘Er is iets verschrikkelijks gebeurd en ik probeer haar te pakken te krijgen, maar krijg geen contact. Ze zit in Bangkok, en nu vroeg ik me af of jij misschien het nummer van het hotel of van een van haar collega’s voor me hebt. Het is erg dringend.’
‘O jee, nu word ik ongerust. Is er iets met jou of met de kinderen?’
‘Nee, maar er is helaas een heel goede vriend van ons overleden.’
‘Ze zit in Bangkok, zei je? Klopt dat wel?’
‘Ja, ze is zaterdag opgeroepen. Ze stond reserve en moest halsoverkop vertrekken. Kennelijk was er een noodgeval.’
Het werd stil aan de andere kant. Toen Elisabeth weer iets zei klonk ze nog aarzelender.
‘Weet je dit heel zeker?’
‘Ja, absoluut. Ze is zaterdagavond vertrokken. We zaten op Fårö en ik kreeg een sms’je dat ze op het laatste moment toch moest invallen, omdat er iemand ziek was geworden. Ze moest naar Bangkok. Ik geloof dat het vliegtuig om 23.05 uur van Arlanda vertrok.’
‘Kan ik je terugbellen? Ik moet het hier even nakijken.’
‘Jazeker.’
Hij verbrak de verbinding en wachtte met groeiende ongerustheid.
Een paar minuten later belde Elisabeth Ljungdahl.
‘Håkan,’ begon ze voorzichtig, ‘er moet een misverstand zijn. Stina is niet opgeroepen en ze is niet naar Bangkok gevlogen. Ze wordt morgenochtend om vijf uur hier verwacht. Ik begrijp niet...’
‘Wat zeg je nou?’
‘Ik heb het dienstrooster hier nagekeken en het bij haar collega’s nagevraagd, en het is zo dat...’
Haar stem zakte weg in het lege niets. De woorden vormden een onbegrijpelijke echo van letters die in verschillende volgordes tot een melodie waren samengevoegd, en hij had de puf niet om ernaar te luisteren. Radeloos hield hij zijn mobieltje stijf tegen zijn oor gedrukt. Zijn hoofd was helemaal leeg. Elisabeth Ljungdahls nerveuze stem verdween steeds verder weg in de verte.
In een opwelling smeet hij zijn mobiele telefoon zo ver mogelijk het water in, waarna hij zich langzaam op het asfalt liet zakken. Hij probeerde zijn verwarde gedachten, die alle kanten op schoten, te ordenen terwijl allerlei beelden aan zijn geestesoog voorbijflitsten. Sam dood. Stina verdwenen.
Ergens ver weg in zijn hoofd klonk een signaal, een eentonige klank die steeds harder werd.