.
Werner Hagg pakte twee glazen cola, voor elk meisje een. Misschien mochten ze dat wel niet drinken. Hij wist niet waar de kinderen van hielden. Ze krioelden om hem heen. De jongste, Thea, ging op haar hurken onder het raam zitten en peuterde het spinnenweb met de dode vliegen weg. Het was vies langs de plint. Ze keek naar hem op. ‘Ik ben niet bang voor je hond.’ Ze keek naar Bruff, die midden in de keuken zat. Ze haalde verlegen haar schouders op en kneep haar handjes ineen, terwijl ze heen en weer wiegde en naar hem opkeek. Ze straalde, zoals alleen een klein meisje kon stralen.
‘Dat is opa’s hond,’ zei Tilde, die uit de woonkamer kwam. ‘Opa is lief.’
Werner Hagg was stil. Hij voelde een angst die deze illusie, waarin hij zo graag wilde geloven, kon bedreigen.
Ingrid ruimde het aanrecht op. ‘Je zou een afwasmachine moeten hebben, schoonvader,’ zei ze. Ze draaide de kraan helemaal open en spoelde de etensresten met warm water van de borden.
Werner keek haar hulpeloos aan. Hij wilde haar vragen om te stoppen, maar hij kon het niet opbrengen. Toen hoorde hij het geluid van de auto. Hij liep de woonkamer in en keek door een van de ramen. De auto met Jan en Piet kwam aanrijden. Werner Hagg liep naar het dressoir waarop de radio stond en zette het geluid iets harder. Hij had wat achtergrondgeluiden nodig. De stilte deelde de kamer in tweeën. Zijn zenuwen konden nu geen stilte verdragen. Hij spande zijn kaakspieren.
Ingrid keek naar hem. ‘Ze komen eraan, Werner, je jongens. Ga ze toch buiten begroeten.’
Werner liep het huis uit. Piet kwam uit de auto. Ze liepen elkaar tegemoet.
*
Emmy bleef maar praten. Marian interpreteerde het als zenuwen en ze stelde vragen om het gepraat gaande te houden.
‘Aud wilde mij waarschuwen. Dat was wel aardig. Ze wist dat het verschrikkelijk voor mij zou worden wanneer het artikel gedrukt zou zijn, maar ze zei dat papa gepakt moest worden. Voordat de verjaringstermijn was verstreken.’
Ze waren er. Emmy Hammer drukte op het lichtknopje. ‘Ik had geen keuze. Toch?’
De tl-buis aan het plafond knipperde. Het licht scheen op Emmy’s witte haar. Ze ging op een krukje staan en duwde een houten luik in het plafond omhoog. Ze hield de hele tijd haar ogen op Marian gericht en wees naar haar met het wapen. Toen kwam ze weer naar beneden en beval Marian naar boven te gaan. ‘Doe wat ik zeg,’ zei ze. Marian keek haar aan. ‘Ik kan niet door dat luik komen met mijn handen aan elkaar gebonden en met jouw rottas aan mijn armen.’
Emmy glimlachte kil en pakte de tas.
‘De zaak is al heropend, Emmy. Dus die deadline van vijfentwintig jaar geldt niet meer.’
‘Je liegt. Je denkt toch niet dat ik achterlijk ben?’ Ze tilde het wapen op. ‘Ga naar boven!’
Cato Isaksen scheurde het parkeerterrein op en remde hard voor het smeedijzeren hek met de open poort. De koplampen vlogen over de zwarte spitsen boven op de stangen van het hek, voordat de lichten doofden. Hij trok zijn jas om zich heen en stapte uit. Hij liet de hond achter in de auto. Het licht van de enige lantaarnpaal op het parkeerterrein spiegelde zich in de autoruit. Hij deed het portier op slot en begon haastig het donkere terrein op te lopen. Het gesuis van de auto’s op de weg voor het parkeerterrein werd gedempt door de sneeuw. Hij zag bandensporen die bijna weer waren verdwenen door de nieuwe sneeuw. Die gingen verder door de poort. Er stond echter geen auto. De temperatuur was plotseling sterk gedaald. De hemel brak nog meer open. Sneeuwvlokken scheurden de lucht doormidden. Er lagen schaduwen over de muren van het gigantisch grote Torengebouw met de donkere ramen. De sneeuw lag als katoen tegen de kozijnen en op het dak. Het Torengebouw leek op een ijskathedraal. Hij keek naar de gevel met de dikke bakstenen muren. Het was net alsof er een geluid vandaan kwam, maar het was er doodstil. Hij moest nu voorzichtig zijn. De gedachte aan Marian brandde in hem. Hij voelde zich volledig één met haar. Eigenlijk niet zoals een man iets kan voelen voor een vrouw. Nee, het was sterker. Ze was net als hij. Zij wás hem. De gedachte aan de waanzin in deze zaak was absurd. De daden, de moorden en de mensen die erbij betrokken waren. Hij viel bijna om. Het was hem allemaal te veel geworden. Marian was een mysterie: mokkend, kwaad, bekwaam en knap. Onbereikbaar. Hij was echt harteloos. Arme Bente. Hij dacht aan wat Karsten Tønnesen had gezegd: Soms is een pilaar gewoon een pilaar. Hij vloekte. De angst bekroop hem vanaf het donkere plein. Hij liep door de kleine passage met de lichtgroene deuren. Als het hier inderdaad helemaal stil was, moest hij snel weer terug naar het Hoofdbureau van Politie.