.
In de holte van haar rug, waar haar ruggengraat eindigde, deed het pijn. Het was allemaal net een boze droom. Ergens onderweg van haar hersenen naar haar zenuwstelsel werd de angst geblokkeerd. Emmy Hammer liep zo snel als ze kon achter de politievrouw met het Aziatische uiterlijk aan. De vrouw was gekleed in een spijkerbroek en een leren jack. Ze liepen door de grote hal van het politiebureau. De hal leek op een atrium en aan het plafond hing een groot stalen kunstwerk. De klok aan de wand stond op 20.36 uur.
Emmy trok wat met haar been, maar het lopen ging wel. Ze waren even bij de eerste hulp geweest omdat haar voorhoofd bloedde, maar ze was niet geraakt. En nu was ze hier. Vanbinnen was ze ijskoud en ze probeerde langzaam adem te halen. Haar ouders en zoon werden opgevangen in hun eigen huis. Emmy had verteld dat ze een vriendin was van Aud Johnsen, dat ze sinds vorige week donderdag doodsbang was geweest, maar dat ze niet het gevoel had gehad dat ze de politie moest bellen. Ze had er wel over nagedacht, maar had niet geweten wat ze moest zeggen. De politievrouw, ze was haar naam vergeten, haalde haar legitimatie door een kaartlezer. Ze passeerden de toegangscontrole en stapten in de lift. De politievrouw drukte op de knop voor de vierde verdieping. Een paar tellen lang stonden ze in het felle licht. Emmy wendde zich af van de spiegel, toen gingen de glimmende deuren weer open en liepen ze een gang in met aan weerszijden kantoren. Door de glazen wand zag ze overal politiemensen werken.
*
Cato Isaksen liep de hinkende vrouw in de klassieke blauwe mantel en met laarzen aan haar voeten tegemoet. Emmy Hammer had lichtblond haar met dreadlockachtige pijpenkrullen, blonde wimpers en wenkbrauwen en een brede mond. Ze was mooi op een bijna doorzichtige manier. Op haar voorhoofd had ze een wond vanaf haar oog tot aan de haargrens. Het bovenste deel was bedekt met een grote witte pleister.
‘We waren op weg naar het Concertgebouw,’ zei ze nerveus en ze pakte zijn uitgestoken hand. ‘Toen viel het schot. En toen nog een, en nog een.’
Cato Isaksen nam haar mee naar een verhoorkamer en trok een stoel voor haar bij. Ze hield haar mantel aan. Irmelin Quist kwam met koffie. Marian ging bij haar zitten.
Cato had op de gang een kort gesprek met Roger. ‘Zowel Werner Hagg als John Johnsen was thuis toen de schoten vielen. Zeggen ze in elk geval. We gaan verder met controleren. Emmy Hammers zoon Philip was toevallig thuis. Hij studeert medicijnen in Polen. Toen de schoten vielen, stond de hele familie op het punt om naar het Concertgebouw te vertrekken. Een arts heeft iedereen gecontroleerd, bij hen thuis. Ze hebben lichamelijk geen verwondingen opgelopen.’
Cato Isaksen liep de verhoorkamer weer binnen. Emmy’s persoonsgegevens werden ingesproken. Hij keek Emmy Hammer aan. ‘Gaat het goed met u? Die andere wond op uw voorhoofd lijkt al wat ouder te zijn.’
‘Die heb ik vier dagen geleden opgelopen,’ zei ze. ‘Ik had eerder contact met u moeten opnemen.’
Cato Isaksen en Marian Dahle keken elkaar even aan.
Emmy Hammer sloeg een hand voor haar ogen en begon zachtjes te huilen. ‘Ik moet aan papa en mama denken. En aan mijn zoon. De vrouw die is vermoord, Aud Johnsen... We waren die avond samen in het Theatercafé.’
Cato kreeg een droge mond. ‘De avond dat ze werd vermoord?’
Ze knikte. ‘We hadden elkaar al meer dan twintig jaar niet gezien.’
‘Wat was uw relatie met haar?’
‘Mijn vader was chef-arts in psychiatrisch ziekenhuis Gaustad.’
‘Dat weten we.’
‘Auds vader was een van zijn patiënten.’
‘Dat weten we ook.’ Cato keek naar Marian, die even ging verzitten.
Emmy Hammers schouders verstrakten. Met moeite perste ze de woorden eruit: ‘Toen ik die avond thuiskwam, stond er een auto geparkeerd bij de oprit naar mijn huis. Eerst zag ik een man met een jachthond. Ik werd bang en rende binnendoor door de tuin van de buren. Ik haalde mijn voorhoofd open aan een tak.’
‘Werd u bang van de man met de jachthond?’
‘Nee, of eigenlijk... ik zag dat er een auto geparkeerd stond en... het was gewoon alles bij elkaar.’
‘Wat is er in het Theatercafé gebeurd? Had u het gevoel dat u in de gaten werd gehouden of dat u werd gevolgd? Neem een slok koffie en haal even diep adem.’
Ze deed wat hij zei. ‘Aud belde me en wilde me ontmoeten. Ze wilde iets met me bespreken. Iets wat in Gaustad was gebeurd,’ zei ze. ‘Haar vader heeft jarenlang op de forensische afdeling gezeten. Sommige patiënten waren moordenaars.’
‘Dat weten we.’ Cato Isaksen was ongeduldig.
‘Ik heb Aud in Gaustad leren kennen. Ik kwam daar weleens bij mijn vader.’
Cato Isaksen leunde naar voren, hij zette zijn ellebogen op de tafel.
‘Kende u misschien ook Maike Hagg?’
‘Ja. En ook haar broers,’ zei Emmy Hammer.
*
Emmy Hammer voelde ineens een enorme rust. Door de glazen wand zag ze voortdurend politiemensen over de gang lopen. Hier werd goed op haar gepast. In Gaustad was een keer een nest uit de grote boom bij de bank voor de afdeling gevallen. Ze hadden met elkaar op de bank gezeten, het nest was van de takken gegleden en op het gazon terechtgekomen. Piet had het opgepakt, er lag een gewonde vogel in. Emmy had het nest uit zijn handen gerukt en was ermee naar de receptie gerend. Toen ze daar aankwam, was de vogel dood. Vanaf die dag lag het nest in de vitrine in de hal, bij de trap naar de eerste verdieping. Het vogeltje lag er ook. Piet had het opgezet. Hoewel de veren in de vleugels nu met een dun laagje stof bedekt waren, zag het vogeltje er nog steeds levend uit. Het zou er altijd zo uit blijven zien.
‘Waar wilde Aud met u over praten in het Theatercafé?’ De politieman keek haar aan. ‘We willen alles weten. Ook de dingen die u niet belangrijk lijken.’
‘Aud zei dat ze een artikel wilde schrijven,’ zei ze. ‘Over Maike Hagg. Ze stierf toen we twaalf waren. Volgens de politie was het een ongeluk, maar Aud was dieper in de zaak gedoken. Ze had contact opgenomen met Berit Adamsen. En met Norma Winther. Ze wilde ook contact opnemen met Ole Porat.’
‘Wie is Ole Porat?’
‘Hij werkte bij mijn vader op de afdeling. Hij was tweeëntwintig en studeerde medicijnen, wij waren twaalf. We vonden hem erg leuk,’ voegde ze eraan toe. ‘Hij heeft ons een keer meegenomen in de onderaardse gangen. We liepen kriskras door de tunnels. Ik weet nog dat hij ons bang maakte. Plotseling sloeg hij van achteren zijn armen om me heen. Maar meer gebeurde er niet. Hij is nu chirurg in het Ullevål Ziekenhuis. Aud vertelde dat Jan Hagg, een van Maikes broers, hun moeder had vermoord. Met een bijl. En Werner, hun vader... waarschijnlijk wilde hij zijn jongens beschermen. Ik herinner me hem als een grote man. Hij was heel rustig. Maar eigenlijk was hij gevaarlijk. Vader zei dat altijd. Mijn patiënten zijn anders dan ze eruitzien, zei hij.’
Cato Isaksen keek haar aan. ‘Wat zei Aud Johnsen nog meer?’
‘Dat Jan zijn moeder had vermoord, en dat zijn broer, Piet, daarna de bank in brand had gestoken. Maike was ergens naar op zoek in de archiefkelder. Ze wilde haar vader redden, want Maike was stapelgek op hem. Aud zag Jan de kelder in gaan, vlak voordat Maike stierf. Dus…’
‘En waarom had Aud Johnsen dat voor zich gehouden?’
‘Ze had moeite om het zich te herinneren, geloof ik. Ik heb daarna Ole Porat gebeld. Hij wilde niet met me praten. Ik heb ook Jan Hagg gebeld.’
‘Die avond, 31 oktober?’
‘Vanuit Burns. Ik ben van het Theatercafé daarheen gegaan. Ik moest even bijkomen. Ik had iets te veel gedronken. Ik was nogal overstuur van wat Aud had gezegd.’
Marian deed haar mond open. ‘Wie was op de hoogte van het etentje in het Theatercafé?’
‘Niemand anders dan de mensen die ik heb gebeld. Ik heb wel met de gedachte gespeeld om de politie te bellen, maar papa had het niet leuk gevonden dat ik uit eten ging met Aud. Hij heeft er altijd problemen mee gehad dat ik met de kinderen van patiënten omging. En dat Werner Hagg opgesloten zou hebben gezeten voor iets wat hij niet heeft gedaan, dat zou te veel voor hem worden. Ik dacht: laat Aud maar gewoon haar artikel schrijven. Ik zag er wel tegen op dat het in het nieuws zou komen. Ik hield het continu op internet in de gaten. En ineens las ik dat ze was vermoord.’
*
Marian stond op en liep de kamer uit. Ole Porat, Jan en Piet moesten onmiddellijk worden opgespoord. Ze zou alles in gang zetten. Waar waren ze geweest toen de schoten aan de Trosterudveien vielen?
Emmy Hammer keek haar na.
‘Ga door,’ zei Cato Isaksen.
‘Ik ben met de tram naar huis gegaan. Ik ben naar bed gegaan en toen werd er aangebeld. Ik heb niet opengedaan. Door het raam zag ik een man in een overjas, of een mantel. Ik weet niet wie het was.’
Marian kwam de verhoorkamer weer binnen. Ze gaf Cato Isaksen een briefje. Hij keek ernaar: John Johnsen en Werner Hagg zijn allebei thuis aangetroffen.
Marian ging zitten. ‘Hebt u contact gehad met Jan of Piet Hagg?’
‘Eigenlijk niet.’
‘Wat bedoelt u daarmee?’
Emmy Hammer hief haar gezicht op. Nu maakte ze alles kapot. ‘Jan kwam vanmiddag bij mij thuis,’ gaf ze toe. ‘Hij wilde praten, om alles uit te leggen. Hij had zijn vrouw gezegd dat hij de avond dat Aud werd vermoord in de sportschool was. Maar hij was bij een speciale avond van de vrijmetselarij. Wilt u alstublieft niet tegen Jan zeggen dat u het van mij hebt gehoord?’ vroeg Emmy Hammer.
‘Wat kunt u zich herinneren van de dag dat Maike stierf?’
‘Ik herinner me niets van die dag. Alleen dat de ambulance kwam.’
‘Maike werd gevonden met lippenstift om haar mond,’ zei Cato Isaksen.
‘We gebruikten nog geen lippenstift. We waren twaalf.’
Cato Isaksen stond op. ‘Ik wil graag uw mobiel hebben.’
Emmy Hammer gaf hem de telefoon. ‘Ik hou van Jan.’ De tranen begonnen te stromen.
Cato Isaksen knikte. ‘Dat u die avond de deur niet hebt geopend, heeft misschien uw leven gered. Aud moet de deur voor haar moordenaar open hebben gedaan. Niets wees erop dat er bij haar was ingebroken.’ Hij wilde Emmy Hammer nog niet direct naar huis laten gaan. Het was niet ondenkbaar dat kroongetuigen gevaar liepen. Hij gaf een teken aan Marian dat ze mee moest lopen. Emmy Hammer keek hen bang na.