.

Werner Hagg hield zijn adem in. De geur van het koele hout schroeide in zijn neus. De batterijen van de radio waren bijna leeg, het geluid kwam en zakte weer weg. Hij zette hem uit. Hoorde hij een auto aankomen? Hij legde het gereedschap aan de kant, deed de lamp boven de werkbank uit, stapte over een stapel planken en liep naar het kleine raam. Hij tilde het papier een stukje omhoog. Ja, er kwam een auto aanrijden over de smalle, hobbelige weg. Gisteravond weerspiegelde de maan in de plassen en had hij heel veel manen gezien. De auto zag eruit als een gewone auto, maar op het dak zat een zwaailicht. Het was een politieauto. In het huis lag een spel kaarten op tafel. Hij had er nu niets meer aan. Hij beloonde zichzelf na een dag hard werken. Dan hakte hij wat hout en nam het mee naar binnen. Hij kookte eten op het fornuis, at en ging op de bank liggen om te luisteren naar de stilte in de houten wanden. Dan speelde hij patience. Dat was zijn dagelijkse routine. Maar nu hadden ze hem gevonden.

*

Cato Isaksens mobiel ging over op het moment dat hij de auto naast de Volvo had geparkeerd. Roger stapte uit. Het was Marian. Haar stem klonk helder. ‘Ik wil alleen even laten weten dat de psychiater, Carl Hammer, morgen een gesprek met ons kan hebben. Hij heeft zijn kleinkind op bezoek en hij vindt het heel belangrijk dat we naar Gaustad gaan en daar worden rondgeleid.’

‘We hebben net de auto geparkeerd,’ zei Cato Isaksen kortaf. Hij zag haar voor zich in de getatoeëerde armen van de korpschef. ‘Hagg heeft een Volvo. Het kenteken is VD 61781. Wil jij checken of hij de tolpoorten aan de rand van de stad is gepasseerd? Misschien hebben we hem.’

Hij stapte uit. Allerlei geuren sloegen hem tegemoet: bevroren grond, mest en zure rook uit de schoorsteen op het huis van de buren, een paar honderd meter verderop.

*

Ze vonden hem uiteindelijk in de schuur. Cato Isaksen nam Werner Hagg in ogenschouw. De man die zijn vrouw met een bijl had vermoord en daarna in brand gestoken. Hij was groot en zwaar. Hij droeg een versleten, grijze stofjas en had leren laarzen aan zijn voeten. Zijn grote werkhanden zaten onder de schrammen en littekens. Op twee houten schragen stond een lijkkist. Die was bijna af.

*

Werner Hagg probeerde het onophoudelijke trillen van zijn handen onder controle te krijgen. Ze stonden in de schuur en vroegen of de Volvo zijn auto was, en of hij John Johnsen kende. Hij had John Johnsen maar één keer bezocht, in zijn huis aan de Vøyensvingen bij het Ilapark. Het was al minstens vijf jaar geleden. Ze hadden niets om over te praten gehad, na een tijdje was het gesprek gestokt en was het stil geworden in de sombere, kleine woonkamer met uitzicht op de mosterdgele toren van de kerk van Ila.

De politiemensen prezen de kist. Hij veegde de polijstolie met een doek van zijn vingers. Toen zei de oudste politieman: ‘We weten dat jullie patiënten waren op dezelfde afdeling in psychiatrisch ziekenhuis Gaustad. Hebt u nu ook nog contact met Johnsen? Zijn jullie vrienden?’

Werner Hagg schudde zijn hoofd. Ze waren geen gewone mensen, Johnsen en hij. Dat was het enige wat ze gemeen hadden, dat ze niet gewoon waren, maar dat telde niet meer, niet nu ze niet meer waren opgenomen. Zijn zoon Jan had eens tegen hem gezegd dat het leven niet zo serieus bedoeld was, dat hij verder moest gaan. Dat betekende dat hij andere mensen niet lastigviel. Hij hoorde de echo van zijn stem in zijn hoofd. Niemand kan verhinderen dat je jezelf lastigvalt.

De donkerste man vroeg: ‘Waar was u op de avond van 31 oktober, tussen zes uur ’s avonds en middernacht?’

‘Ik was hier.’

‘Rookt u?’

‘Nee.’

‘Weet u waarom we hier zijn?’

Cato Isaksen keek hem aan, maar zei niets over de Volvo en de bewakingsvideo. Er was een verandering, een minuscule beweging onder Haggs linkeroog. Natuurlijk werd Werner Hagg overspoeld door emoties, maar zijn monotone stem was hetzelfde. ‘Nee,’ zei hij.

‘Aud Johnsen is dood,’ zei Cato Isaksen.

Hij knikte.

‘Wij willen graag dat u meegaat naar het politiebureau, en we moeten ook uw auto onderzoeken.’

Hij knikte weer.

*

Terug op het politiebureau werd Werner Hagg in een isoleercel geplaatst. Roger zou zorgdragen voor de formaliteiten zodat ze na het verhoor eventueel voorlopige hechtenis konden aanvragen. Cato Isaksen controleerde Werner Haggs mobiel, voor hij hem in een zak voor in beslag genomen goederen deed en Irmelin vroeg om hem af te leveren bij de technische recherche. Hagg had op de avond waarop Aud Johnsen werd vermoord om 20.36 uur een telefoontje ontvangen. Hij controleerde het nummer en ontdekte dat de zoon van Werner Hagg zijn vader had gebeld. Jan Hagg.

*

Toen Cato Isaksen en technisch rechercheur Ellen Grue bij het Rijkshospitaal in de auto waren gestapt, na een laatste lijkschouwing, belde Marian. ‘Roger, Randi en ik hebben hier een kleine bespreking gehad. Geweldig dat jullie Werner Hagg hebben, Cato. Ben je nu klaar in het Rijkshospitaal? Is er nog nieuws?’

‘Niet meer dan we al weten.’ Hij keek naar Ellen Grue, die snel wat papieren doorbladerde. ‘De conclusie is dat het moordwapen een oud snijgereedschap is. Het lichaam wordt binnenkort vrijgegeven. Jan Hagg heeft overigens de avond van de moord zijn vader gebeld.’

‘Roger zei het al. En dat je wilt dat hij wacht om met de zoon te praten. Omdat jij erbij wilt zijn. Controlfreak,’ voegde ze eraan toe.

Hij glimlachte, maar moest plotseling weer aan Erik Haade denken.

Hij reed het ziekenhuisterrein af. ‘Rij nog niet weg, Cato. We hebben geen tijd te verliezen. Het Rijkshospitaal en Gaustad liggen maar op een steenworp afstand van elkaar. Ik rij nu naar Gaustad, wacht daar op me. Een van de medewerkers heeft toegezegd er nu heen te gaan om ons rond te leiden en wat meer te vertellen, ook al is het zondag. Ze is er nu.’

Cato Isaksen kreeg geen tijd om te antwoorden voordat ze verderging. ‘Ze hebben daar misschien ook een archief. We moeten proberen om meer gedetailleerde patiëntinformatie te krijgen over Johnsen en Hagg. En we kunnen ook een kijkje nemen in de archiefkelder waar het meisje stierf. Ga niet naar binnen voordat ik er ben.’

‘Controlfreak,’ zei Cato Isaksen en hij staarde door de voorruit naar buiten. Hij hoorde haar lachen voordat ze de verbinding verbrak. Hij draaide zich om naar Ellen Grue.

‘Ik hoorde wat ze zei, Cato.’

‘Ik zie Marian daar wel. Neem jij mijn auto mee naar de technische recherche. Ik haal hem later wel weer op.’

Hij sloeg links af de kleine doodlopende weg naar Gaustad in. Aan beide kanten stonden hoge bomen. De oude bakstenen gebouwen doken plotseling op. Op de parkeerplaats, voor het hoge hek, stapte hij uit. ‘Keep up the good work, Ellen.’ Hij sloeg het portier dicht, klopte even op het dak en keek de auto na terwijl die over de smalle weg uit het zicht verdween. Het grote smeedijzeren hek stond open en hij liep het rode steengruis op. Er was geen mens te zien. Hij bleef een moment staan bij de ronde stenen vijver, waar het water uit was gepompt. Die lag nu vol oranje herfstbladeren. Hij keek omhoog naar de klokkentoren boven op het hoofdgebouw. Het deed hem een beetje denken aan de oude lagere school waar hij als kind op had gezeten. De hemel leek onnatuurlijk blauw. Heel even beeldde hij zich in dat hij naar een slecht schilderij stond te kijken. Wilde wingerd met rode bladeren klom tegen de kwistig gedecoreerde bakstenen gevels omhoog. In de boog boven de hoofdingang stond het jaartal 1855. De massief eiken deur met glas-in-loodramen had aan weerszijden smalle arcades. Hij liep naar links en slenterde voorbij het hoofdgebouw door een geplaveide passage tussen de gebouwen en liep er aan de andere kant weer uit. Een oude lichtgroene houten deur in de passage leek misplaatst. Aan de andere kant voerde een klinkerweg tussen nieuwe gebouwen de heuvel op. Verderop lagen gazons en er stonden oude eiken en grote gebouwen. Mensen maakten een zondagse wandeling in het park. Sommige lieten hun hond uit. Andere liepen met kinderwagens. Hij voelde de druk achter zijn voorhoofd. Hij wilde vanavond nog met Werner Hagg praten. De vraag was of er zo laat op de zondag nog een advocaat bereid was te komen. Marian had gelijk, het was gewoon een kwestie van doorgaan, ook al voelde hij van pure stress een band rond zijn voorhoofd knellen. Afgelopen nacht had hij weer liggen denken aan de situatie met Bente en de jongens. Hij had haar een sms gestuurd en welterusten gewenst. En ze had hetzelfde teruggestuurd.

Aan de rechterkant stond een bord waaruit bleek dat de kapel vlak achter het hoofdgebouw was. Hij liep het steegje in, en daar stond het kerkje tegen de achterkant van het Torengebouw. Het was geen apart gebouw, maar slechts een soort uitbouw, zoals Norma Winther al had gezegd. Een met mos begroeide trap leidde naar de deur. Onder de trap lagen allemaal kletsnatte herfstbladeren op een hoop. Hij liep de stenen trap op en keek naar binnen door het glas in de deur. Daar, achter het portaal, kon hij vaag een kleine ruimte met een preekstoel en smalle, blauw geverfde banken onderscheiden. Hier had Norma Winther de dienst voor Maike Hagg geleid. Hij huiverde in de koude wind die tussen de gebouwen door blies, liep de trap weer af en ging terug naar de hoofdingang, waar hij bleef wachten.

*

Een paar minuten later parkeerde Marian de witte bestelauto op de parkeerplaats. Ze liet de hond eruit. Cato Isaksen liep haar tegemoet. Hij negeerde de enthousiaste hond, die om zijn benen draaide.

‘Rustig, Birka!’ beval ze.

‘Klotehond,’ grijnsde hij.

‘Ik heb geen vertrouwen in mensen die niet van honden houden. Ik ben trouwens benieuwd hoe het met Johnsen gaat. Of hij beseft dat hij de hond van zijn dochter eten moet geven.’

Marian gaf hem een vel papier, een print van internet. ‘Vita Uitvaartonderneming. Het bedrijf is van Jan Hagg en zijn vrouw.’ Ze sloot de auto af.

Hij keek naar het papier. Ze liepen naar het gebouw, gingen de drie smalle stenen traptreden op en door de zware eiken deur naar binnen. Cato vouwde de print dubbel en stopte het papier in de zak van zijn leren jack. De drempel was uitgesleten door de talloze voeten die hier in en uit waren gegaan. En weer naar binnen, dacht hij, en hij liet de hond eerst gaan. ‘Werner Hagg zei er niets over dat hij voor zijn zoon werkte, Marian, en ook niet dat zijn zoon een uitvaartonderneming heeft.’

Doodsbruid
Cover.html
e4e.html
Section0001.html
Section0002.html
Section0003.html
Section0004.html
Section0005.html
Section0006.html
Section0007.html
Section0008.html
Section0009.html
Section0010.html
Section0011.html
Section0012.html
Section0013.html
Section0014.html
Section0015.html
Section0016.html
Section0017.html
Section0018.html
Section0019.html
Section0020.html
Section0021.html
Section0022.html
Section0023.html
Section0024.html
Section0025.html
Section0026.html
Section0027.html
Section0028.html
Section0029.html
Section0030.html
Section0031.html
Section0032.html
Section0033.html
Section0034.html
Section0035.html
Section0036.html
Section0037.html
Section0038.html
Section0039.html
Section0040.html
Section0041.html
Section0042.html
Section0043.html
Section0044.html
Section0045.html
Section0046.html
Section0047.html
Section0048.html
Section0049.html
Section0050.html
Section0051.html
Section0052.html
Section0053.html
Section0054.html
Section0055.html
Section0056.html
Section0057.html
Section0058.html
Section0059.html
Section0060.html
Section0061.html
Section0062.html
Section0063.html
Section0064.html
Section0065.html
Section0066.html
Section0067.html
Section0068.html
Section0069.html
Section0070.html
Section0071.html
Section0072.html
Section0073.html
Section0074.html
Section0075.html
Section0076.html
Section0077.html
Section0078.html
Section0079.html
Section0080.html
Section0081.html
Section0082.html
Section0083.html
Section0084.html
Section0085.html
Section0086.html
Section0087.html
Section0088.html
Section0089.html
Section0090.html
Section0091.html
Section0092.html
Section0093.html
Section0094.html
Section0095.html
Section0096.html
Section0097.html