.
Emmy Hammer pakte het album met de kinderfoto’s van Philip uit de kast. Ze drukte het even stevig tegen zich aan en wierp een blik op het huis van haar ouders.
De muren kwamen wurgend op haar af. De stilte zat vol kleine geluiden. Waar ging Philip nu naartoe? Hij was gewoon weggegaan en vertrokken. Had hij een vriendin van wie zij niets wist?
Toen Philip eenentwintig jaar geleden ter wereld kwam, had ze het lachgasmasker over neus en mond gehouden, maar was ze uiteindelijk volledig in paniek geraakt. Ze had liggen draaien en schreeuwen, totdat de vroedvrouw had gezegd dat ze zich moest vermannen. Zo niet, dan komt het kind er nooit uit. De dokter was gekomen en ze had een ruggenprik gekregen. Omdat je zo jong bent. De nachtzuster was naar huis gegaan, vroeg in de ochtend was de dagdienst begonnen en om negen uur was Philip geboren. Ondanks haar ambivalentie ontwaakten onmiddellijk haar moedergevoelens, en toen haar ouders ’s middags op bezoek kwamen en zich over het kunststof bedje bogen, voelde ze zich trots. De glimlach van haar moeder, alsof ze ontdooide, en de hand van haar vader op het hoofdje van het kind. Het zou goed komen. Het zou allemaal goed komen. Ze zei dat ze nooit meer naar feesten zou gaan. Moeder had hem al een naam gegeven, Philip. Zo had Emmy zullen heten wanneer ze een jongen was geweest.
Emmy Hammer zette het album terug op de plank zonder het te openen. Als ze nu eens een stukje ging wandelen, in de tuin. De gedachte werd dwangmatig. Ze moest eruit. Frisse lucht krijgen. Nu, voordat het donkerder zou worden. Ze liep weer langs de spiegel, staarde naar zichzelf tot ze leek te veranderen in water en oploste. Door het water heen zag ze haar bleke gezicht. Maar toen ze zich een stukje draaide, was er een punt, een klein driehoekje op haar ene wang, waar alles samenkwam. Ze herkende de pijn, die kwam van binnenuit en veroorzaakte nieuwe pijn. Als ze heel stil stond, voelde ze haar hart slaan, voelde ze hoe bang ze was. Zweet parelde tevoorschijn onder haar armen. Eerder vandaag had ze een roodharige man aan de rand van het bos gezien. Hij stond volkomen bewegingloos naar haar huis te kijken. Een hele poos, toen verdween hij weer. Slechte zelfbeheersing. Legt altijd de schuld bij anderen. Toont geen berouw. Toen ze naar de slaapkamer ging om een trui te halen en weer terugkwam, voelde ze plotseling dat er iemand buiten was. Een schaduw in de vroege middagschemering, iemand verroerde zich, een rug langs de onderkant van het raam.
*
Cato Isaksen duwde zijn wijsvinger en duim tegen zijn voorhoofd, de hoofdpijn was weer in aantocht.
‘Het wordt te laat om straks Werner Hagg nog te bezoeken,’ zei Roger en hij remde af voor de auto die voor hen reed. ‘Hij zit op een adres ergens in de buurt van Ski. We moeten eerst wat meer feiten boven tafel krijgen. Nog een keer met Johnsen praten. Meer informatie opzoeken over wat er in 1984 eigenlijk is gebeurd toen Werner Hagg zijn vrouw vermoordde.’
‘Een gesprek met Johnsen levert niets op. En als zijn vingerafdrukken niet op de plaats delict worden aangetroffen, kunnen we hem wel vergeten. Zo denk ik erover. Maike Hagg is in de archiefkelder overleden tijdens een activiteit voor kinderen van patiënten. Maikes vader komt oorspronkelijk uit Nederland. Werner Hagg kwam al op jonge leeftijd naar Noorwegen. Zijn dochter stierf in de kelder in Gaustad. Werner Hagg was opgenomen op dezelfde afdeling als John Johnsen. De dood van het meisje is niet als verdacht beschouwd. Volgens de papieren waren er geen aanwijzingen voor seksueel misbruik.’
‘Berit Adamsen was secretaresse. Aud Johnsen heeft haar vlak voordat ze werd vermoord geprobeerd te bellen. Ze is na de dood van het meisje onmiddellijk met haar werk in Gaustad gestopt. Is dat niet vreemd?’
*
Werner Hagg draaide het volume van de radio hoger en dacht aan de boom die buiten stond, die in het voorjaar altijd vol spreeuwen zat. Hij zou een vogelhuisje maken. Maar eerst moest deze kist klaar. De nieuwslezer herhaalde de naam van de vermoorde vrouw. Aud Johnsen, zevenendertig jaar. Een ijskoude rilling liep over zijn rug. Nu hoorde hij haar naam alweer. Aud Johnsen. En ze waren op zoek naar een Volvo. Hij was er eergisteren geweest, laat op de avond, in de Sandakerveien. Hij had aangebeld. Zijn vingerafdrukken stonden op de bel bij de intercom aan de hoge muur in de poort naar de steeg. Werner Hagg zette de radio uit. John Johnsens dochter was dood. De angst viel als een grijs kleed over hem heen. Jan. Wat had Jan eigenlijk gedaan?
*
Toen de rechercheurs in de Hammerstadsgata, een zijstraat van de Kirkeveien, parkeerden was het al half zeven. Veel ramen in het woonblok waren verlicht. Cato Isaksen sloot het portier en liep voor Roger uit naar de ingang. De rijp op de ramen verried hoe oud het woonblok al was. De lucht was scherp. Op de achtergrond dreunde het verkeer op de Kirkeveien. Een ijzige windstoot veegde door de stille avondstraat. Ze liepen door de bruine glasdeur naar binnen. Een paar kranten waren op de stenen trap gegooid. Cato Isaksen drukte op de intercom naast de naam Adamsen. Geen reactie.
‘Of ze slaapt, of ze is niet thuis,’ zei Roger Høibakk. Hij stak het trottoir over en liep naar de andere kant van de straat. Hij keek langs de voorgevel omhoog en stopte zijn handen in zijn zakken. ‘Ze woont op de tweede. Het is daar donker.’
‘Of ze wil niet opendoen en zit in het donker,’ zei Cato Isaksen en hij liep weer terug naar de auto. Hij schrok op toen de buitendeur plotseling werd geopend. Een man liep vlug naar buiten, Cato Isaksen draaide zich snel om en rende terug. Ze gingen het trappenhuis binnen. Haar naam stond op een van de postbussen. Door de spleet konden ze zien dat de bus helemaal vol zat.
‘Ze is niet thuis,’ zei Roger Høibakk.
Op de tweede verdieping bleven ze voor de deur staan. Cato Isaksen drukte op de bel. Niemand deed open. Ze belden aan bij de buren, maar niemand wist waar Berit Adamsen was.
Cato Isaksen kreeg een voorgevoel. Hij dacht aan Marian. Ze was goed in het in elkaar passen van technische en tactische stukjes. De afstand tussen haar en de moordenaars die ze had ontmaskerd was niet zo groot, had ze hem toevertrouwd. En ze vertelde dat dat haar doodsbang maakte. Hij had gezegd dat ze moest ophouden met haar gepraat over intuïtie, dat het afgezaagd was. Nu staarde hij naar de balustrade en belde naar Berit Adamsens vaste telefoon. Door de deur heen hoorden ze hem overgaan. Hij zuchtte en toetste haar mobiele nummer in.
Roger keek hem aan.
‘Daar neemt ze ook niet op,’ zei Cato Isaksen en hij hield zijn mobiel omhoog. Deze telefoon is uitgeschakeld of bevindt zich in een omgeving zonder bereik, zei de metaalachtige stem.