.

Berit Adamsen kwam de trap op lopen in een lange broek en een bruine donsjas. Ze liep langzaam. Keek op naar de rechercheurs. ‘Waar is Piet Hagg?’ vroeg Cato Isaksen. Berit Adamsen zuchtte. ‘Piet woont hier. Ik ben zijn pleegmoeder. We hebben de officiële papieren nooit geregeld. Hij is gewoon bij mij ingetrokken.’

‘Waar is hij?’

‘Ik weet het niet.’

‘Hij is zojuist bij Norma Winther in de kerk van Fagerborg geweest. Waarom heeft hij zijn naam gewijzigd?’

‘Dat was een manier om te ontsnappen, maar alleen op papier. Hij noemt zich geen Per.’

Cato Isaksen keek haar aan. Hij knikte naar de woonkamer. ‘Kom binnen en neem plaats, ik moet een telefoontje plegen.’

*

Ole Porat stond voor de deur van de operatiekamer. Hij was het gedram van de politie meer dan zat. Nu belde die Cato Isaksen weer. Zijn stem was hard.

‘Wie is de onbekende vrouw die in 1991 gelobotomiseerd werd?’

Ole Porat keek door de lange gang. Hij voelde dat hij bijna door iets werd ingehaald. Als jongeman had hij Carl Hammer bewonderd. Hij was als een god voor hem. Als steen. Als een fel licht. Samen construeerden ze een toekomst; wat gezegd moest worden en wat niet gezegd kon worden. Wat ervoor nodig was om de beste chirurg te worden, die de meer hanteerbare ziektes en verwondingen heelde. Maar littekens waren zichtbaar. En de proeven die verborgen moesten worden gehouden ook.

‘Het gaat om twee moorden en een poging tot moord,’ zei de luide politiestem tegen hem. ‘We moeten het nu tot de bodem uitzoeken. We zijn op jacht naar een moordenaar. U wordt aangehouden als u mij niet vertelt wat u weet.’

Er piepte iets in zijn borstzak. ‘Er ligt een patiënt op de operatietafel,’ zei hij. ‘U wordt een moordenaar als u me nu aanhoudt. Criminelen zijn waardige tegenstanders. Jullie moeten weten wat jullie doen.’

‘Na de operatie wordt u aangehouden. U zult buiten worden opgewacht door agenten.’

‘Ik kan me er niet tegen verzetten, maar als arts heb ik zwijgplicht. Er zijn dingen die ik niet kan zeggen. Ik raad u aan om met Norma Winther te gaan praten, maar misschien allereerst met Berit Adamsen,’ zei Ole Porat.

‘We bevinden ons nu in haar appartement,’ zei Cato Isaksen.

*

Het werd Marian langzaamaan duidelijk, als iets wat als ijs in elke zenuwdraad smolt, maar tegelijkertijd met de vaart van een snelheidstrein. Ze hield haar handen boven haar hoofd. Wanneer de dingen zo eenvoudig waren dat de politie ze niet kon zien, dan was je geniaal. Maar ze begreep het verband niet. Ze hoorde haar hart tegen haar borstbeen bonzen. ‘Dat masker op de foto, aan de wand daar, achter de schildersezel. Dat leek enorm op het duivelsmasker dat door de bewakingscamera’s werd geregistreerd voor de sportschool bij Myrens Verksted.’ Marian wist dat ze te veel had gezegd. Op hetzelfde moment wist ze het, maar het was toch al te laat. Emmy kon Aud Johnsen echter niet hebben vermoord. Dat kwam niet overeen met de informatie van de telefoonmaatschappij. ‘We zagen ook de Volvo van Werner Hagg op de film,’ zei ze.

Emmy pakte de jas van Marian op en slingerde die over de stoel. ‘Dat verdomde masker verborg mij en zorgde ervoor dat ik Aud niet in de ogen hoefde te kijken. Het kwam prima uit dat het Halloween was. Aud herkende mij natuurlijk. Ik duwde haar op de vloer, hield haar in de wurggreep en sneed haar keel snel door. Ik heb jarenlang op zelfverdediging gezeten. Wanneer de arm strak om de hals wordt geklemd, zullen de bloedvaten aan beide kanten van de hals worden dichtgedrukt, waardoor er te weinig zuurstof naar de hersenen gaat.’

Marian keek haar aan. Haar ogen waren vochtig van de schok die ze aan het verwerken was. ‘Maar, ik begrijp niet…’

Emmy Hammer zei met een kinderstem: ‘De balans was weg. Alles is al die jaren verzwegen. Ik heb niemand vermoord, Marian, dat zweer ik.’ De meisjesstem was nu laag. ‘Ik deed gewoon net als papa: ik ontdeed me van de problemen. Kinderen doen hun ouders na, nemen hun gedrag over, zoals planten zuurstof opnemen. Door osmose. Door observatie en empathie.’

*

Cato Isaksen bekeek Berit Adamsen. ‘Waar bent u eigenlijk bang voor?’

‘Dit gaat niet om Jan Hagg,’ zei ze. ‘Niet om Werner of om mij. Ook niet om Ole Porat. Piet trok bij mij in. Hij kon het niet meer aan. En niemand kon Maike levend terugkrijgen. Maar dit gaat om Piet.’

‘We vonden deze brief.’ Roger Høibakk hield hem omhoog. ‘“Je hebt zélf onwettig gehandeld”, zegt Carl Hammer. Wat bedoelt hij daarmee? Waarom stopte u met werken?’

Cato stond op.

‘Kan Maike in papieren hebben gerommeld in de kelder? Gevoelige informatie over haar vader, over de moord op haar moeder? Dat soort dingen?’

Berit Adamsen gaf geen antwoord.

‘Is het waarschijnlijk dat er dat soort papieren lagen? En wat moest ze ermee? Hoe zat het met de andere meisjes?’

*

Marian wierp een blik op de deur. ‘Je hoeft er niet eens aan te denken. Cato Isaksen is nu onderweg hiernaartoe,’ loog ze.

Emmy wees naar haar hoofd met het pistool. ‘Nee, Cato Isaksen denkt dat we in de portierswoning zijn.’

‘Dit gaat om Maike Hagg.’ Marian trilde een beetje.

‘Natuurlijk gaat het om Maike Hagg. De zaak heeft bijna vijfentwintig jaar stilgelegen. Aud wilde erover schrijven. Ze vroeg me om naar het Theatercafé te komen.’ Emmy hoorde Auds glasheldere stem in haar hoofd. Je vader is een slecht mens. ‘Aud keek me aan en zei: Je vader heeft me misbruikt. Hij heeft Maike vast ook misbruikt, in de kelder, op de Kinderdagen. Hij moest ons altijd iets laten zien, in de kelder, altijd een voor een. Hij moet Maike hebben vermoord. Ze zou vast haar mond voorbijpraten.

En ik had het allemaal duidelijk voor ogen, het werd me vlijmscherp duidelijk. Wat ik moest doen: de reddingsactie, het toneelspel en de uitvoering. Het was alsof ik een wit licht binnenliep. Alsof mijn geest werd verhelderd door een bliksem, een witte zigzag. Ik begreep niet wat papa hen misdeed.’

Marian bleef rustig. ‘Maar Emmy, je was toch in Burns. Dit verhaal kan niet kloppen.’

‘Ik construeerde een verhaal. Ik moest mijn familie redden.’

‘Jezelf, bedoel je. Je verknalt nu alles voor jezelf.’

‘Het komt wel goed,’ zei Emmy met de meisjesstem. Toen trok ze een grimas die op een glimlach leek. ‘Tot nu toe heb ik het prima gered, niemand heeft het verband gezien.’

*

Berit Adamsen boog haar hoofd. ‘Ja, hoe zit het met de andere meisjes?’ fluisterde ze.

‘Wat hou je voor ons achter?’ Cato Isaksen vond dat het te langzaam ging. ‘Is er iets met Norma Winther?’

‘Nee, nee, Norma Winther heeft hier niets mee te maken. Ook al...’

‘Ook al wat?’ Cato Isaksen hield zijn telefoon stevig vast, paraat om een of ander bericht naar de meldkamer te sturen.

Randi hield haar hand op de portofoon in het borstzakje van haar leren jas. Roger stond op.

‘Norma Winther vertrouwde mij een keer toe dat ze gevoelens voor me had. Dat was afschuwelijk. Maar daar gaat het hier niet om.’ Ze keek naar Cato Isaksen.

‘Waar gaat het dan verdomme wel om?’

‘Míjn lippenstift zat om de mond van Maike.’ Ze legde haar hoofd in haar handen.

‘Ik heb het erop gesmeerd, maar toen was ze al dood. Mond-op-mondbeademing. Ik probeerde haar te redden. Dat de lippenstift op haar had afgegeven, zag er verschrikkelijk uit toen de politie kwam. En het kon verkeerd worden opgevat. We raakten in paniek.’

‘We?’

Cato Isaksen, Randi Johansen en Roger Høibakk keken naar haar.

‘Carl Hammer vond Maike dood. Volgens zeggen na een val van een huishoudtrap. Natuurlijk was dat niet zo. Wat had Carl Hammer die dag in de kelder te zoeken?’ Ze gaf zelf antwoord. ‘Hij nam het op zich om met de kinderen te praten, zo noemde hij het.’

Cato Isaksen keek naar Berit Adamsen. ‘Wat bedoel je eigenlijk? Je hebt zelf onwettig gehandeld, zegt Hammer.’

‘Dat was gewoon manipulatie.’

Cato Isaksen verplaatste zijn gewicht naar zijn andere been.

‘Carl Hammer vond haar,’ herhaalde ze. ‘Het bloed was in een streep over de vloer naar de keldergang gestroomd. Ik heb sindsdien nooit meer lippenstift gebruikt.’

Op Berit Adamsens schoongepoetste gezicht zat geen make-up. Haar ogen ontmoetten de zijne. ‘Ik heb honderden keren nachtmerries over dat gevoel gehad, mijn lippen tegen de hare, het was alsof ik de dood kuste. Toen ik me omdraaide, was Hammer vertrokken. Maike Hagg was dood. Ik gaf over en rende naar boven. In het toilet waste ik het bloed en de lippenstift van mijn mond. We lieten Maike daar even liggen. Alsof we een time-out namen. Toen belde Carl Hammer naar de politie.’

*

‘Ik bedacht een nieuw verhaal toen ik naar Burns rende. Het is net als schaken, je moet de hele tijd de juiste zetten doen en ver vooruitdenken. Zoals met de dierentemmer, de tijger en de piste, waarover jij het had.’

‘Je bent ziek,’ fluisterde Marian en ze dacht aan de strips die ze in haar zak had zitten. ‘Het stonk naar terpentine in de kelder van Gaustad. In die ruimte.’

‘Ja, ik loop vaak rond in die kelder. Mijn versie was zo: ik trof Aud in het Theatercafé. Ze vertelde mij dat niet Werner zijn vrouw vermoordde in 1984. Jan had het gedaan. En Piet stak het huis in brand om het te maskeren. Maike zou het verklappen, dus Jan moest haar ook vermoorden. En Ole Porat wist het. Ik belde naar Jan en Porat. Jan belde naar Werner. Ze lieten zich voor de gek houden. De politie ook.’

‘Je mobiel,’ zei Marian. ‘De gegevens van die avond lieten zien dat hij maar door één gsm-mast was geregistreerd op de tijdstippen van de moord.’

‘Dat was eenvoudig. Ik kwam om kwart voor zeven bij Burns aan, bestelde een paar drankjes en sloeg ze achterover, verstopte mijn mobiel onder een van de leren kussens op een zitbank achter in het café. Niemand zou hem ontdekken. Ik zette hem op stil.’

‘Je had hem uit kunnen doen.’

‘Ik ben niet achterlijk. Ik zet mijn mobiel nooit uit. De politie zou het opvallend hebben gevonden. Ik nam een taxi naar Gaustad om de benodigdheden op te halen uit het atelier. De taxi’s stonden voor Burns. Wie zou mij nou aan wat dan ook verbinden? Een vrouw die naar Gaustad werd gereden om iets op te halen. In het Ketelhuis haalde ik de regenjas, de handschoenen, de muts, de laarzen, het duivelsmasker. En de sikkel. Het paste allemaal in mijn tas en de taxi bracht me terug naar Burns. Vlak voor half negen was ik terug en ik nam nog een drankje. Ik maakte een praatje met de barman. Hij dacht dat ik er de hele tijd was geweest. Het was er stampvol met mensen. Om half negen belde ik Jan en begon ik met mijn leugens. Dat lukte. Hij belde naar Werner. Ik belde naar Ole Porat om ook verbinding met hem te maken. De politie zou zien dat het waar was dat ik hem had gesproken. Toen was het tien voor negen. Ik pakte een paar sigarettenpeuken uit een asbak voor Burns. Ik dacht dat het handig was om wat valse sporen achter te laten bij de woning van Aud. Ole Porat rookt. Ik vond op internet een foto van hem met een sigaret. Toen nam ik een taxi naar de Sandakerveien. Die rit duurde acht minuten. In de bocht stapte ik uit en ik trok de jas aan en zette het masker op. Het was toch Halloween. Waarschijnlijk heb je toen een glimp van me opgevangen op de bewakingscamera. Dat Werner naar Aud op de Sandakerveien ging en zijn vingerafdrukken achterliet op de deur, was alleen maar mooi meegenomen. Het was net alsof alles in scène was gezet door de regisseur van het kwaad. Door mij. Ik heb zelfs overwogen om de politie te bellen. Alleen om de kaarten goed te leggen, hetzelfde te zeggen wat ik ook tegen Jan en Porat had gezegd. Daarna gooide ik de mobiel van Aud in de Akerselva en om vijf over tien was ik terug bij Burns. Ik haalde mijn mobiele telefoon op voordat ik de tram naar huis nam, waar ik rond half elf aankwam. Ik belde Aud toen ik in de tram zat en de dag erna stuurde ik haar sms’jes. De politie kon ze traceren via de gsm-masten toen ze het controleerden bij de telefoonmaatschappijen. Toen ik naar de Trosterudveien ging, stond daar een auto. Ik rende door de tuin van de buren, omdat ik dacht dat er politie in burger stond te wachten. Ik was doodsbang. Verdomme, wat een bipolaire situatie. Ik wist immers niet dat het Werner Hagg was die met me wilde praten. Dat kwam perfect uit. En ik deed de deur natuurlijk niet open.’

Doodsbruid
Cover.html
e4e.html
Section0001.html
Section0002.html
Section0003.html
Section0004.html
Section0005.html
Section0006.html
Section0007.html
Section0008.html
Section0009.html
Section0010.html
Section0011.html
Section0012.html
Section0013.html
Section0014.html
Section0015.html
Section0016.html
Section0017.html
Section0018.html
Section0019.html
Section0020.html
Section0021.html
Section0022.html
Section0023.html
Section0024.html
Section0025.html
Section0026.html
Section0027.html
Section0028.html
Section0029.html
Section0030.html
Section0031.html
Section0032.html
Section0033.html
Section0034.html
Section0035.html
Section0036.html
Section0037.html
Section0038.html
Section0039.html
Section0040.html
Section0041.html
Section0042.html
Section0043.html
Section0044.html
Section0045.html
Section0046.html
Section0047.html
Section0048.html
Section0049.html
Section0050.html
Section0051.html
Section0052.html
Section0053.html
Section0054.html
Section0055.html
Section0056.html
Section0057.html
Section0058.html
Section0059.html
Section0060.html
Section0061.html
Section0062.html
Section0063.html
Section0064.html
Section0065.html
Section0066.html
Section0067.html
Section0068.html
Section0069.html
Section0070.html
Section0071.html
Section0072.html
Section0073.html
Section0074.html
Section0075.html
Section0076.html
Section0077.html
Section0078.html
Section0079.html
Section0080.html
Section0081.html
Section0082.html
Section0083.html
Section0084.html
Section0085.html
Section0086.html
Section0087.html
Section0088.html
Section0089.html
Section0090.html
Section0091.html
Section0092.html
Section0093.html
Section0094.html
Section0095.html
Section0096.html
Section0097.html