.
Berit Adamsen gooide de dweil in de emmer en pakte het deurkozijn vast om zich op te trekken. In de provisiekamer hing een muffe lucht, als in een afgesloten kist. Op het tafelzeil op de keukentafel lag haar mobiel op stil. Ze draaide de dop weer op de fles bleekmiddel en veegde haar handen af aan haar schort. Ze had nog een gemiste oproep, zag ze nu. Om 19.52 uur had iemand haar opnieuw gebeld. Het was hetzelfde onbekende nummer als een paar dagen geleden. Wie probeerde contact met haar op te nemen? Haar pleegzoon had gezegd dat ze nooit moest antwoorden als er vreemden belden. Maar er belde nooit iemand. Haar pleegzoon had een pak gehakt geopend en het op de onderste plank laten staan. Ze moest die bruine beestjes zien kwijt te raken die door een kier in de achtermuur langs de plint in de provisiekamer kropen en op het gehakt aanvielen. Ze waren klein en het waren er veel, van het soort dat geen geluid maakte en zich onophoudelijk vermenigvuldigde. Ze legde de telefoon neer, rekte zich uit en sloot het keukenraam met het in vierkante facetten geslepen glas in de hoeken. De echo van jongensstemmen en het geluid van een stuiterende bal irriteerden. Onder de poort naar de binnenplaats had iemand een oude autoband in brand gestoken, misschien omdat het Halloween was. De dichte rook verspreidde een giftige geur.
In de woonkamer belde ze Inlichtingen. ‘Ik zou graag willen weten van wie dit nummer is,’ zei ze en ze noemde het nummer op. De consolespiegel hing scheef, dus ze duwde hem recht terwijl ze wachtte op antwoord. De zilverlaag op de spiegel was grijsgespikkeld van ouderdom. Dit is het telefoonnummer van Aud Johnsen, zei de stem aan de telefoon na een tijdje. Ze verbrak de verbinding, sloot even haar ogen en zag Aud voor zich als twaalfjarige, het zwarte haar, haar bruine ogen en blanke huid. Lang geleden had ze in de psychiatrie gewerkt. Ze had gedacht dat ze een verschil kon maken, maar was daarin niet geslaagd. Maike stierf in de winter van 1988. Daarna was ze arbeidsongeschikt geworden. Nu deden de herinneringen uit de tijd in Gaustad op de forensische afdeling voor mannen de angst oplaaien. Ze rukte haar schort af en stuurde haar pleegzoon een sms: Aud Johnsen heeft geprobeerd contact met me op te nemen. Ik heb niet opgenomen.
Ze keek in de spiegel, naar haar gezicht met de bleke, iets bolle wangen en de felle turkooisgrijze ogen. Haar mooie trekken verdwenen geleidelijk helemaal en haar haar, dat ze in een losse knot in haar nek droeg, vertoonde grijze strepen. Ze was al oud, achtenzestig jaar. Achter haar, in de spiegel, drong de kamer zich op. De zware meubelstukken stonden samengeperst in de donkere woonkamer; het bruine kabinet en de hoge ladekast, de vleugelstoel bij de boekenkast, de grijze bank met het geborduurde schilderij erboven en de kleine ovale tafel. Een foto, genomen op de trap van gebouw G, hing naast de spiegel. Ze tilde haar hand op en veegde het stof van de lijst. In het gedempte licht leken de mensen net witte ratten. De vier medewerkers stonden op de bovenste rij: Norma Winther en zijzelf, psychiater Carl Hammer en Ole Porat met zijn blonde pony. Beide mannen droegen witte doktersjassen. Carl had aangedrongen op een witte jas, hoewel artsen eigenlijk geen witte jassen meer droegen. De twee patiënten zaten een tree lager, Werner Hagg en John Johnson, in beige shirts. Daaronder zaten de kinderen: Hammers dochter Emmy met haar blonde krullen en Aud Johnsen met haar kortgeknipte zwarte haar. Werner Haggs zoons Jan en Piet hadden ernstige gezichten. Jan was een mooie jongen, Piet staarde recht voor zich uit. De doorgetrokken wenkbrauwen gaven zijn blik toen al een speciale uitstraling. Maike zat tussen de sparrentakken naast de trap, verscholen tussen het groen. Berit Adamsen herinnerde zich hoe ze haar hoofd tussen de takken had gewurmd, alsof ze zich wilde verbergen; alleen haar korte, dikke benen waren zichtbaar, de rode punten van haar schoenen wezen naar binnen.
In de hal doorzocht ze de onderste la van de ladekast. De functie die ze had gehad, vereiste professionaliteit. Maar het was haar niet gelukt om eerlijk te zijn. Ze was er niet in geslaagd om Maike te redden. Ze vond de brief onder een stapel oude tijdschriften. Waarom had ze hem eigenlijk bewaard? Haar ogen gleden over de bovenste regels.
Lieve Berit,
Wat er een week geleden gebeurd is, is verschrikkelijk. Dat Maike Hagg maar twaalf jaar is geworden, is gruwelijk. De politie is hier geweest en heeft me verhoord en ik weet dat ze ook bij jou thuis zijn geweest. Maar wat had dat meisje in de archiefkelder te zoeken? De Kinderdagen zijn bij dezen afgeschaft. Hoe verstandig was het om te denken dat kinderen van psychiatrische patiënten behoefte hebben aan contact met lotgenoten?
Ze vouwde de brief dubbel en legde hem terug in de la. Het was koud in de kelder toen Maike stierf. Het was november. Ze had destijds een verklaring afgelegd bij de politie. Maike lag in een grote plas bloed op de stenen vloer van de archiefkelder. Van een huishoudtrap gevallen, luidde de conclusie na het onderzoek. Plotseling herinnerde ze zich de geur van schimmel. Ze had jeneverbestakken geplukt in Krokskogen en ze in vazen bij de ingang van de onderaardse gangen gezet, want jeneverbessen hadden de bijzondere eigenschap dat ze de lucht zuiverden en vieze geuren verdreven. En de ratten bleven uit de buurt.
Ze duwde de la met een klap dicht, plofte neer op het krukje en trok haar laarzen aan. Snel liep ze naar de keuken, nam een draagtas en pakte wat etenswaren uit de koelkast: een pakje schapenvlees en een kool. Haar pleegzoon was er dol op. Ze deed het licht uit. De emmer water liet ze staan. Vlug keek ze op de klok. Het was bijna half tien. Eigenlijk was het te laat om nog naar Krokskogen te rijden, het was buiten veel te donker. Ze trok haar bruine mantel aan, pakte de autosleutels van de ladekast, bukte zich, gooide de grote joggingschoenen van haar pleegzoon in de kast en kwam weer overeind. Daarna liep ze naar de voordeur met het geribbelde matglas, verliet haar woning en nam de trap naar beneden. Haar kleine rode Micra stond buiten in de straat geparkeerd. Ze moest maken dat ze wegkwam, ze kon niet het risico lopen dat Aud Johnsen op de stoep zou staan.