.
Uitvaartonderneming Vita was ondergebracht in een oud woonblok aan de Welhavensgate. De gevel was onlangs gerenoveerd, evenals het trappenhuis. De ruimtes op de eerste verdieping waren helder en mooi, met een familiekamer, daarna een smalle gang met meer kamers en aan het eind de kamer met de kisten. Ingrid Hagg trok de plastic kap over het korte blonde haar en deed wegwerphandschoenen aan. Op de brede vensterbank viel een streep mosterdgele winterzon, maar later op de dag werd er regen voorspeld. Er was iets gebeurd, maar ze wist niet wat, ze kon de situatie niet volledig doorgronden, maar ze had het afschuwelijke gevoel dat er iets aan de hand was met Jan. Plotseling hoorde ze de diepe stem van haar man in de naastgelegen kamer. Hij had vanochtend een begrafenis gehad, dus er was nog geen gelegenheid geweest om met hem te praten. Hij moest gisteravond heel laat thuisgekomen zijn. Hij was gaan sporten en ze was in slaap gevallen. Toen ze vanmorgen met de meisjes was opgestaan, was hij afstandelijk en gestrest geweest.
Op de stalen tafel lag het gereedschap keurig naast elkaar. De formaldehyde moest worden opgelost in water. De hechtdraad lag half uit de zak. Een beginnende geur van ontbinding werd vermengd met de lucht van formaline. Het is net als welke andere baan dan ook, zei ze meestal. Het was vooral aan Jan te danken dat ze het zo voelde. Mensen hadden al snel het gevoel dat alles waarmee je met een uitvaartonderneming in aanraking kwam, afschuwelijk was. Het was een speciaal vak, maar iemand moest het doen. En zij deed het. Ze streek het penseel met de taaie lijm langs het jukbeen, onder de ogen vulde ze iets op en bracht ze eerst een beige primer aan, daarna een poeder in een frissere kleur. Ze kamde de lichtgrijze pruik die gebruikt zou worden. Voor de crematie zou die weer worden verwijderd. De familie zou het niet zien, zij zagen alleen dat de overledene mooi en vredig lag opgebaard. Ze streek met haar hand over het voorhoofd van de man. Zijn gezicht was ijskoud en hard als steen. De handen lagen gevouwen op het witte nachthemd. De jongens kwamen met de kist waarin de oude man zou liggen. De jongens waren twintig en eenentwintig jaar oud, de een was gestopt met zijn studie, de ander had al jaren geleden besloten dat hij wilde werken in de uitvaartbranche. Tijdens bijzettingen en begrafenissen droegen ze donkere pakken en was hun haar keurig gekamd. Ze tilden de dode man van de tafel en in de kist, zodat zij verder kon gaan met de verzorging van de overledene.
Ze desinfecteerde haar handen. De geur uit de dispenser aan de wand was doordringend.
Plotseling stond Jan in de deuropening. Hij zag er moe uit.
‘Wat is er met jou aan de hand vandaag?’
‘Niets,’ zei hij. Hij had een zenuwslopende manier om haar blik te vangen. Hij was bijna twee meter lang en leek sprekend op zijn vader, Werner, maar had nog wel haar. Een donkere, dichte bos haar.
‘Hoelang ben je gisteren in de sportschool geweest?’
‘Je sliep toen ik thuiskwam. Ik kom straks bij je. Ik heb nu een bespreking.’
De wanden waren dun en de deuren stonden open, ze kreeg alles mee. Tussen het smartelijk huilen van de weduwe door hoorde ze haar verdrietig verzuchten: ‘Hij was zo lief, stond altijd voor ons klaar.’ De oudere kinderen vielen haar bij.
Jan wist hoe hij met familieleden moest omgaan. Ingrid hoorde dat hij de brochure op het bureau legde, dat ze hem doorbladerden terwijl hij uitleg gaf. ‘Is er veel verschil in prijs?’ Een mannenstem, waarschijnlijk de zoon.
‘U moet beslissen wat er in de rouwadvertentie komt te staan,’ zei Jan Hagg.
‘Er moet bedankt voor alles boven staan,’ zei de weduwe.
‘Ik laat u de catalogus met kisten zien,’ zei Jan. Ze hoorde dat hij zijn stoel naar achteren schoof, opstond en de catalogus pakte. ‘Maar ik kan ook een op maat gemaakte kist regelen. In sparren of dennen, precies in de lengte van de overledene.’
*
Cato Isaksen stond in het kantoor van Irmelin Quist. Ze was niet op haar plek. Door de droge winterlucht had hij last van zijn ogen. Ze had toch haast terug moeten zijn? Een zeurende hoofdpijn had zich achter zijn voorhoofd genesteld. Hij was maar voor één ding bang: om te falen. Maar hij had al gefaald. Hij was een slechte echtgenoot, een waardeloze vader. Misschien ook wel een slechte rechercheur. Plotseling stond de afdelingschef voor hem. Ingeborg Myklebust was van middelbare leeftijd, de blauwe jurk gaf haar koperrode haar extra diepte. De jurk zat strak over haar borsten. ‘Alles goed, Cato?’ Ze keek hem aan met een open, onderzoekende blik.
Overal vrouwen, dacht hij. Het rapport dat stelde dat de politie een organisatie was voor mannen, door mannen, klopte voor geen meter. Heel even speelde Cato Isaksen met de gedachte iets stoms te zeggen, maar hij liet het gaan. ‘Ik heb meer mensen nodig.’ Hij hoorde de beschuldigende toon in zijn stem en wist dat hij zich moest vermannen.
‘Het onderzoek bevindt zich nog steeds in de beginfase,’ zei ze.
‘Ja, en soms komt het ook niet verder.’
Op het moment dat hij zijn eigen kamer binnenliep, belde de persvoorlichter van de politie weer. ‘Kun je niet gewoon contact houden met de onderzoeksleider? Dat is Ingeborg Myklebust,’ zei hij geërgerd. ‘Het slachtoffer is nog niet eens geïdentificeerd. We krijgen de vader niet te pakken. We nemen contact op met buren, kennissen en vrienden, maar er waren blijkbaar niet veel mensen met wie ze omging. Breng maar naar buiten dat we de moord op een vrouw onderzoeken. Geef haar adres en het tijdstip van de moord, waarschijnlijk gisteravond, maar zeg dat we meer tijd nodig hebben voordat we nadere details kunnen verstrekken. Zeg dat we de hulp van het publiek kunnen gebruiken. Probeer de journalisten aan het lijntje te houden. Noem nog geen naam.’ Hij keek uit het raam, naar de auto’s die langzaam over de Åkerbergveien reden en om de kerk van Grønland heen. Zijn jongste zoon wilde een caleidoscoop voor kerst. Dat was al over ruim zeven weken. Hoe zou het gaan dit jaar? Wie zou het samen met wie vieren? Als hij nu zijn ogen sloot, zou hij omvallen.
*
Irmelin Quist gaf Randi Johansen een dik dossier met documenten over John Johnsen. Randi nam het mee naar haar kantoor. Het tweede dossier is uitgeleend, had Irmelin gezegd. Het dossier over Aud Johnsen en haar activiteiten als journalist. En met meer informatie over de familie. Het was vreemd. Irmelin had te horen gekregen dat het dossier net door de politie was gehaald, maar wie was ‘de politie’? Irmelin had gezegd dat ze Marian Dahle bij het Rijksarchief had gezien, maar Marian had niets met deze zaak te maken.
Randi opende het dossier over John Johnsen en spreidde de papieren uit op haar bureau. Ze waren genummerd zodat het gemakkelijk was ze straks weer op volgorde op te bergen. Johnson was jarenlang patiënt geweest in psychiatrisch ziekenhuis Gaustad. Het eerste wat ze las was een gerechtelijk verslag met daarin het deskundigencommentaar van een psychiater met de naam Carl Hammer. De rechtbank is hier na de schriftelijke verklaring al van op de hoogte, maar voor de jury is dit nieuw, dus ik zal het uitleggen. John Johnsen had lange afstanden afgelegd, door de stad, van het Jernbanetorget naar Veitvet. Hij verklaart dat hij dagenlang niet had gegeten of gedronken, waardoor zijn toerekeningsvatbaarheid aanzienlijk was verminderd. Hij zegt dat hij de man op de parkeerplaats met een ijzeren staaf heeft aangevallen omdat hij zijn kind, dat in een wandelwagen zat, een oorveeg gaf. John Johnsen is zelf vader van een dochter. Hij heeft nog nooit zijn vrouw of zijn kind geslagen. Omdat hij twee dagen niet had gegeten of gedronken, kan hij voor de aanval op de man als ontoerekeningsvatbaar worden beschouwd. Hij zegt dat hij handelde vanuit zijn morele overtuiging, maar wanneer dit zich niet herhaalt, zie ik geen noodzaak om hem te straffen.
Randi Johansen bladerde verder, maar ze werd afgeleid door de gedachte aan haar zoon, die ze van het kinderdagverblijf moest halen. John Johnsen werkte als trambestuurder, maar verloor in 1985 zijn baan. Zijn aanvallen op willekeurige vreemden herhaalden zich. Hij sloeg en schopte een vrouw en legde haar in een wurggreep op de grond. Om dezelfde reden: de vrouw had de bal van een kind gepakt dat in het park aan het spelen was. De jongen was zes jaar oud. De volgende keer dat Johnsen werd gearresteerd sprong hij in de bres voor een oude vrouw die geen geld had om de tram te betalen en eruit werd gezet. John Johnson speelde de moraalridder, maar nadat hij voor de vijfde keer iemand had aangevallen, werd hij in 1986 verplicht een psychiatrische behandeling te ondergaan. Medicatie en therapie stonden tot in detail beschreven. Hij werd eerst behandeld op een ambulante afdeling. De patiënt is niet erg communicatief, en zwijgzaam tijdens gesprekken. Hij werkt niet mee en klaagt voortdurend. De ect-behandelingen hebben een goed effect, maar de duur varieert. Later werd hij voor langdurige behandeling opgenomen op een afdeling van psychiatrisch ziekenhuis Gaustad. In 2003 werd hij ontslagen, maar met verplichte medicatie en wekelijkse gesprekstherapie. Hij kreeg de diagnose schizofrenie, maar werd bovendien gediagnosticeerd als paranoïde ruziemaker en godsdienstwaanzinnige.
*
Cato Isaksen zat in zijn kantoor. Er hing een warme, benauwde lucht. Hij maakte zich zorgen over zichzelf en hoe alles moest gaan. Het deed pijn in zijn maag, alsof een zuur dwars door zijn buikvlies brandde. De wereld ging niet de goede kant op. Althans niet wat ruwheid en verdorvenheid betrof. Op het prikbord hing het briefje dat Irmelin er vorige week had opgehangen: Het leven wordt gemeten naar hoe je leeft ten opzichte van de eeuwigheid. In het Rijksarchief ontbrak een dossier over John Johnsen, had Randi gezegd. Dat moesten ze uitzoeken. Ze had hem laten weten dat Johnsen een psychiatrisch patiënt was, schizofreen en bovendien gediagnosticeerd als een ruziemaker met religieuze fantasieën. Hij zou snel een gedegen rapport krijgen. Af en toe voelde hij zich zelf een psychiatrisch patiënt. Wie was die John Johnsen? Sommige patiënten waren charmante, ongeremde excentriekelingen. Hij werkte met moordenaars. Het was nu de eerste prioriteit om deze man te vinden. En hij moest Bente bellen en een afspraak maken. Roger Høibakk stak zijn hoofd om de deur om hem de laatste informatie door te geven over de telecommunicatiegegevens. ‘Ze werken keihard om informatie boven tafel te krijgen, chef.’ Hij zweette en trok de trui over zijn hoofd.
‘Trek je trui maar weer aan, Roger. We gaan naar de Vøyensvingen. De vader van het slachtoffer is jarenlang in Gaustad opgenomen geweest. Hij werd als gevaarlijk beschouwd. Hij woont sinds zijn ontslag in een sociale huurwoning.’ Cato Isaksen trok de opengeslagen laptop naar zich toe en ging naar Wikipedia. In het zoekveld typte hij ‘psychiatrisch ziekenhuis Gaustad’. Er doken onmiddellijk foto’s op van de oude, voorname bakstenen gebouwen met en zonder torens. Het geheel deed denken aan een vorstelijk kasteel met parken en wandelpaden. Roger Høibakk boog zich over hem heen.
Psychiatrisch ziekenhuis Gaustad werd in 1855 geopend als het eerste staatsziekenhuis in Noorwegen voor de behandeling van mensen met ernstige psychische stoornissen (psychosen, aanduiding in 1855: ‘krankzinnig’ of ‘gek’).
Hij scrolde naar beneden.
Psychiatrisch ziekenhuis Gaustad heeft in Noorwegen het voortouw genomen op het gebied van de behandeling van ernstige psychische ziekten. De instelling heeft indruk gemaakt door de ontwikkeling van nieuwe psychologische methoden. Een van de meest bekritiseerde aspecten van het instituut was het gebruik van lobotomie. Deze ingreep werd regelmatig uitgevoerd in de periode 1941 tot 1974. Ook de elektroshockbehandelingen waren onderwerp van discussie. In de jaren veertig en vijftig overleden meerdere patiënten als gevolg van cardiazoltherapie en insulineshocks. Psychiatrisch ziekenhuis Gaustad is nu grotendeels verlaten. Het is eigendom van de gemeente Oslo en onderdeel van het Aker Universiteitsziekenhuis, afdeling Psychiatrie met dagbehandeling/ambulante zorg voor alcohol- en drugsgebruikers, anorexiapatiënten en een paar jonge schizofrenen.
Cato Isaksen klapte de laptop weer dicht. ‘Kom! We moeten die vader zien te vinden.’
Toen ze wegliepen trok Roger de trui weer over zijn hoofd. ‘Dingen veranderen op dat gebied, Cato. Vroeger heette het “manisch depressief”, tegenwoordig een “bipolaire stoornis”. Wat is er nog meer veranderd, bijvoorbeeld bij schizofrenie?’ Hij trok ook zijn leren jas aan. ‘Hoe wordt dat momenteel behandeld? Kan iemand volledig herstellen?’ Hij drukte op de liftknop. Cato Isaksen ging eerst naar binnen. ‘Zo’n diagnose heb je voor je hele leven.’
‘Aud Johnsen heeft trouwens de afgelopen dagen geen geld van haar bankrekening gehaald.’ Roger keek in de spiegel en haalde zijn hand door zijn haar. ‘Moeten we contact opnemen met de psychiater die John Johnson behandelde? Carl Hammer, zo heette hij toch?’
De lift stopte in de parkeergarage en ze liepen eruit. Cato Isaksen stak zijn hand in zijn zak en pakte de autosleutel. ‘Rij jij maar. Randi heeft telefonisch met die psychiater gesproken. Hij is al eind zeventig.’
Roger Høibakk deed het portier open. Cato Isaksen vertelde verder. ‘De psychiater zei dat hij zich John Johnsen herinnerde, maar hij wist geen details. Hij heeft honderden patiënten behandeld.’ Hij ging op de passagiersstoel zitten. ‘We hebben nog niets over die naam ontdekt, Maike.’ Roger startte de auto, zette hem in de achteruit en keek om.
‘Irmelin heeft niets gevonden, Roger. Maar nu zoeken we eerst John Johnsen. We kunnen de naam van het slachtoffer niet vrijgeven voordat hij op de hoogte is gebracht. Randi heeft met de behandelend arts van Johnsen gesproken. Het lijkt erop dat de wekelijkse gesprekken die zijn voorgeschreven, volledig gestopt zijn. Noorwegen en psychiatrie!’
Hij vervolgde: ‘Ik heb het gevoel dat we nu al te veel in één richting denken. Terug in de tijd. Denk aan de sterren aan de hemel. Veel zijn er al lang uitgedoofd, ze zijn dood, maar het licht ervan schijnt nog jaren door. Het perspectief van afwezigheid en nabijheid is niet per se zoals het eruitziet.’
Roger keek hem aan en reed snel de oprit omhoog. ‘Je lijkt wel een dichter, Cato. Dus je denkt dat we moeten zoeken naar iets wat er niet is?’
‘Kerstcadeaus,’ zuchtte hij. ‘Georg wil een caleidoscoop. Hij wordt vijftien, maar wil een caleidoscoop. Kinderachtig, toch? Ik heb alleen een vreemd gevoel in mijn onderbuik. En ik ben, om helemaal eerlijk te zijn, niet tiptop in orde. Die hele toestand met Bente.’ Op hetzelfde moment had hij spijt dat hij het had gezegd.