Kruispunt

DE STAD WAS EEN EN AL BEDRIJVIGHEID toen Davarus Cole zijn nieuwe metgezellen meevoerde door een wirwar van zijstraatjes. Gelukkig kwamen ze geen Wachters tegen in de drukke menigte.

      Het lot lacht me andermaal toe, dacht Cole tevreden. Zijn borstkas bonkte en bij elke moeizame stap schoot er een brandende pijn door zijn schedel, maar hij leefde in elk geval nog.

      Hij keek vluchtig over zijn schouder. De oudere Hooglander was indrukwekkend lang, bijna een kop groter dan Cole. Hij moest rond de vijftig zijn. Ondanks zijn gevorderde leeftijd getuigden zijn taaie spieren ervan dat hij weinig van zijn kracht verloren had. Hij had een brede neus en in zijn verweerde gezicht zaten diepe groeven. Een lelijk litteken begon pal onder zijn linkeroog en liep schuin omlaag tot net onder zijn wang. Het grijze haar van de Hooglander was op zijn voorhoofd en kruin ietwat uitgedund, maar van achteren golfde het nog fier over zijn nek. Er zaten zilvergrijze stoppels op zijn gezicht, maar zijn diepblauwe ogen waren nog niet vertroebeld door de tijd.

      Al met al zag Brodar Kayne er precies zo uit als Cole zich de stereotypische barbaar uit de Hooglanden altijd had voorgesteld, al was deze zijn jonge jaren al ver voorbij. Cole vermoedde dat vrouwen hem nog steeds wel knap zouden vinden, op een vaderlijke manier.

      Dat kon niet gezegd worden van de zwijgende figuur die naast hem voortbeende. Cole schatte Jerek iets jonger in dan Brodar Kayne, misschien begin veertig. Hij was kleiner dan zijn landgenoot, maar nog steeds aardig wat duimen groter dan Cole, een potige kerel die een kop had waar kinderen nachtmerries van zouden krijgen, met donkere ogen in een nors gezicht dat aan de rechterkant gruwelijk verbrand was. Zijn hoofd was kaal, afgezien van een korte baard.

      Jereks blik kruiste die van Cole en hij keek hem doordringend aan. ‘Had je wat?’ gromde de Hooglander. Zijn handen schoven iets dichter naar de twee bijlen op zijn rug toe.

      Cole schraapte zijn keel. Ze waren bij de Haak aangekomen. ‘We zijn er bijna. Zien jullie dat vervallen gebouw aan de overkant van het plein?’

      Brodar Kayne kneep zijn ogen samen, alsof hij moeite had de oude klokkentoren te onderscheiden, hoewel die maar honderd armlengtes van hen af lag. ‘Ik zie het. Ziet eruit als een riskante plek voor een geheime schuilplaats.’ Zijn blik werd duister. ‘Zijn dat sterfkooien?’ Hij knikte naar de kooien die aan het grote houten staketsel op het schavot in het midden van het plein bungelden. De wind was bij zonsopgang aangewakkerd en de zwaaiende kooien botsten tegen elkaar in een griezelig, metalig ritme.

      ‘Salazar houdt ze goed gevuld,’ antwoordde Cole. Hij schrok van de blik in Brodar Kaynes ogen. Zijn gezicht leek wel versteend. ‘De toren hoort bij een oude, verlaten tempel voor de Moeder. De Scherven komen er eens per maand bij elkaar. Het voorportaal is lang geleden ingestort, maar er is een geheime ingang aan de achterkant.’

      ‘De Moeder,’ zei Jerek schor. ‘Ha. Er is geen godin meer die nog naar ons omkijkt.’ Hij kwatte op de grond.

      Cole besloot maar gewoon verder te praten. ‘We lopen langs de rand van de Haak. Ik kan misschien herkend worden als we het plein recht oversteken.’ Ineens herinnerde hij zich de oude man wiens schedel was gespleten door het zwaard van de Wachter. Hij dacht dat hij een donkere veeg bloed op de Tirannendreef zag liggen. Het zag ernaar uit dat het lijk al was afgevoerd en waarschijnlijk was ontdaan van zijn eventuele kostbaarheden. Zo was het leven in Dorminia.

      Cole wenkte de Hooglanders en ze begonnen om de Haak heen te lopen. Zijn scherpe oren vingen flarden op van gesprekken van voorbijgangers terwijl ze om het grote plein heen liepen. Er werd zo te horen veel gepraat over de vergrendeling van de stad, en wat dat betekende. Cole kon zich de laatste keer dat de stad vergrendeld werd nog maar vaag herinneren. Het was gebeurd toen hij nog een kind was. Een kolossale gruwel had de muren van Dorminia bestormd en er was een peloton Augmentoren gestuurd om het dreigende gevaar te bezweren. Ze waren niet allemaal teruggekeerd.

      Hij hoorde een paar oude vrouwen kwebbelen over het weer. Ze wezen naar de horizon. Ze vielen stil toen Cole en zijn kompanen hen passeerden en hij voelde hun nieuwsgierige blikken in zijn rug prikken terwijl ze de Haak overstaken.

      Hooglanders waren bijzonder zeldzaam in het Drieënland. Hun vaderland lag helemaal aan het eind van de wereld, ver naar het noorden, voorbij de verwrongen Wildernis waar ooit de uitgestrekte steppen van de nomadische Yahanruiters lagen.

      Cole keek even om naar de dreigende figuren die achter hem liepen. Het simpele feit dat ze de grote reis naar het zuiden hadden overleefd zei genoeg. Dit waren taaie kerels.

      Misschien wel bijna net zo taai als hij.

      Ze naderden de verwoeste toren. De eerste regendruppels begonnen te vallen. Cole zag het donkere wolkendek dat aan kwam rollen uit het zuidwesten. Hij bleef even staan en boog zijn hoofd achterover om zijn gezicht nat te laten regenen, zodat hij wat bloed van zijn kin kon boenen. Jerek beukte hem in zijn rug en hij struikelde bijna. Er schoot een brandende pijnscheut door zijn ribben.

      ‘Loop me niet voor de voeten,’ snauwde de Hooglander. Coles mond viel open. Hij had misschien een verontschuldiging verwacht, of op zijn minst iets waaruit zou blijken dat de botsing onopzettelijk was. Hij wilde de man al ter verantwoording roepen voor zijn botheid, maar de toon van de Hooglander bracht hem van zijn stuk. Hij kwam niet verder dan een wee glimlachje.

      ‘Jerek heeft de schurft aan regen,’ zei Brodar Kayne bijna vriendelijk. ‘Zijn littekens gaan ervan jeuken als de ziekte. Vat het maar niet persoonlijk op.’

      ‘Geen probleem,’ antwoordde Cole luchtig, hoewel hij het gezicht van die klootzak in gedachten al had verbouwd tot een bloederige puinhoop. ‘We zijn er bijna.’

      Ze liepen om de kapotte toren en de vervallen muren van de voorhof en het voorportaal heen. Het geraamte van het gebouw was begroeid met kronkelende klimopranken. Cole ging hun voor naar de achterkant van de tempel, waar de muren waren verzakt en het gebarsten timpaan vervaarlijk vooroverhelde. Achter de tempel waren pakhuizen gebouwd. De nabijheid van die gebouwen vormde een grotendeels afgesloten ruimte waar je veilig was voor spiedende ogen.

      Na een snelle blik om zich heen om zich ervan te vergewissen dat ze niet gezien werden boog Davarus Cole zich voorover en trok een grote plak klimop opzij. Achter het groen zat een spleet in de muur die net groot genoeg was om je doorheen te wurmen. Hij wrong zichzelf erdoor en gebaarde naar de Hooglanders dat ze hem moesten volgen. Brodar Kayne wist met verbazend gemak binnen te komen en zijn lange ledematen voegden zich met indrukwekkende soepelheid naar de opening. Jerek bleek iets minder lenig. Zijn ingespannen gegrom ging vergezeld van een stroom obscene vloeken toen hij zich eindelijk door de spleet wist te wringen.

      ‘We zijn er,’ zei Cole. Hij tuurde door de stenen gang naar de trap die omhoogvoerde naar hun toevluchtsoord. De Scherven maakten zich ongetwijfeld al zorgen om zijn afwezigheid. Er ging een verwachtingsvolle rilling door hem heen. Hij had wonden opgelopen die een minder taai iemand ongetwijfeld hadden uitgeschakeld, maar hier stond hij, de stoïcijnse held die zo dadelijk binnen zou paraderen met twee geduchte nieuwe metgezellen achter zich. Hij kon nauwelijks wachten tot hij Sasha’s gezicht zag...

      ‘Is er iets?’ wilde Brodar Kayne weten, wat hem op slag uit zijn dagdroom deed ontwaken. Cole schudde zijn hoofd.

      ‘Die deur daar leidt naar de schuilplaats. De Scherven zijn er vast al. Laat mij het woord doen en alles komt goed.’ Cole liep naar het eind van de gang en beklom de treden. Toen klopte hij in een ingewikkeld ritme op de deur boven aan de trap. Hij wachtte even en hoorde gedempt gefluister aan de andere kant. Eindelijk werd er een grendel opzijgeschoven en de deur zwaaide open.

      ‘Cole!’ riep Sasha bits. Haar ogen gleden zonder een spoor van medeleven over zijn gehavende gezicht. ‘Kom je nog boven of hoe zit dat?’

 

De Scherven hadden zich verzameld rond de resten van het grote altaar dat ooit trots in het hart van het heiligdom van de Moeder had gestaan. Toen de laatste volgelingen van de godin eeuwen geleden eindelijk haar overlijden hadden geaccepteerd en waren weggetrokken uit de tempel, hadden ze de gouden beelden van de moeder in haar verschillende verschijningsvormen eruit gesloopt, net als alles wat nog van waarde was. Er was geen versiering meer over. Het regenwater druppelde naar binnen via een grote barst in het tempelplafond en vormde een plas aan de voet van het altaar. Vandaar stroomde het verder de tempel in en voerde stof, rattenkeutels en ander vuil mee.

      Als laatste en grootste beschimping van de nagedachtenis van de Moeder had Garrett zijn aanzienlijke achterste op het altaar geparkeerd terwijl hij Cole opwachtte. Tien paar andere ogen richtten zich eveneens op de jonge Scherf. Cole kon er niet zeker van zijn in dit schemerige licht, maar ze leken niet zo opgelucht te kijken als hij had verwacht.

      ‘Je bent te laat,’ zei Garrett. Hij tikte op het zakhorloge in zijn hand. Het was een kostbaar bezit, een nieuwe uitvinding uit de Stad der Schaduwen. Garrett had het voor een extravagant bedrag gekocht van een handelaar uit Schaduwhaven, vlak voor de vijandelijkheden met Dorminia de pan uit waren gerezen.

      ‘Beter laat dan nooit, toch?’ antwoordde Cole met een bestudeerd wrang glimlachje. ‘Ik werd even afgeleid door een incident met onze vrienden van de Rode Garde. Maar alles is goed.’ Hij wees op zijn gezicht. ‘Alleen met mijn neus niet. Maar maak je geen zorgen, Sasha, dat geneest wel.’

      Er hoestte iemand. Sasha schudde haar hoofd en keek naar de grond.

      ‘Die Wachters hadden iets minder geluk,’ ging Cole verder. Hij laste een dramatische pauze in en haalde toen nonchalant zijn schouders op. ‘Ze zijn dood.’

      Zijn woorden werden zwijgend aangehoord. Uiteindelijk nam Garrett het woord. Zijn stem klonk zacht. ‘Wie zijn die mannen daar achter je, Davarus?’

      Cole keek achterom, waar de Hooglanders in de donkere deuropening stonden te wachten. Zijn handpalmen begonnen te zweten. ‘Dat wilde ik net vertellen. Ik heb ze op weg hiernaartoe ontmoet. Een van hen heeft, eh, enige assistentie verleend tegen de Wachters. Ze hadden een plek nodig om zich schuil te houden, dus ik dacht...’

      ‘Dit is godverdomme niet te geloven. Wat een pokkenzooi hier. Wou je dat we ons hier schuilhielden? Ga lekker doodvallen. Ik blijf hier niet. Dit is niet eerlijk.’ Jerek kwam naar voren in het licht en blafte zijn woorden recht in Coles gezicht. De jonge Scherf deinsde terug voor de zure adem van de Hooglander. Toen doemde Brodar Kayne uit de duisternis op en legde een hand op de schouder van zijn vriend.

      De Scherven grepen als één man naar de wapens. Kruisbogen werden geheven en op de twee vreemdelingen gericht. Jereks handen gingen direct naar zijn bijlen.

      ‘Genoeg,’ beval Garrett. ‘Weg met die wapens. Die mannen zijn geen Wachters.’

      ‘Om de dooie dood niet,’ zei Brodar Kayne. ‘Ik ben degene die dat knaapje van jullie heeft gered. Hij heeft wel kloten, maar ik geloof dat de klappen die hij gekregen heeft zijn geheugen een beetje door elkaar hebben geklutst. Hij lag al gestrekt voor ik ingreep.’

      ‘Is dat waar?’ vroeg Garrett. Hij gebruikte het toontje dat hij in het verleden zo vaak gebruikt had als zijn protegé iets deed waarover hij teleurgesteld was. Cole kromp ineen. Het kwam nog steeds hard aan.

      ‘Nou, eh, ja, maar ik had een plan,’ antwoordde hij. Achteraf bekeken had hij alleen maar een van de Wachters hoeven afleiden zodat hij zijn wapen kon afpakken, waar hij ze dan alle twee aan had kunnen rijgen. Hij was tenslotte een held. Hij kón bijna niet falen.

      De oude Hooglander begon te fronsen. Hij had dezelfde blik in zijn ogen als Cole bij de Haak had gezien. Los van de agressie van zijn landgenoot kreeg Cole de indruk dat het net zo gevaarlijk was om deze man kwaad te maken als het was om Jerek op zijn zenuwen te werken. ‘Plan of geen plan, ik ben dankbaar voor de hulp,’ zei hij snel.

      ‘Juist,’ zei Brodar Kayne. De blik van de Hooglander werd bedachtzaam en hij krabde aan zijn kaak. ‘Het zit zo dat we een stad vol soldaten achter ons aan hebben, terwijl we nergens terecht kunnen. Niet nu ze de stad vergrendeld hebben. Deze jongeman zei dat we hier wel een tijdje konden schuilen.’

      Garrett sprong van het altaar. Zijn omvangrijke buik puilde uit zijn wambuis en zijn onderkinnen trilden op een manier die Cole grappig zou vinden als Garretts toon niet zo ernstig was. ‘Vertel me alsjeblieft dat je die Hooglanders een kalmerend middel hebt gegeven voor je ze hiernaartoe bracht, Davarus!’

      Een plotselinge doodsangst sloeg Cole in het gezicht, net zo hard als de zwaardknop van de Wachter. ‘Ik heb er niet aan gedacht om... Er vlogen geen argushaviken rond...’ Zijn stem stokte al in zijn keel voordat de collectieve woede in de vele ogen in de zaal zich in hem boorde.

      ‘Wie weet heb je de Wachters de locatie van onze schuilplaats in handen gespeeld,’ zei Garrett zachtjes. ‘Wie weet zijn ze nu al op weg hiernaartoe.’

      ‘Lijkt me niet,’ zei Brodar Kayne. ‘Er vliegen al jaren geen argushaviken meer over de Hoogtanden. Blijkbaar geven wij onze geheimen niet zo makkelijk prijs als jullie hier in het Laagland. Sterkere wil, vermoed ik.’

      ‘Hebben jullie geleerd om je gedachten te verbergen?’ vroeg Garrett. Hij klonk verbaasd.

      ‘Dat weet ik nou ook niet zo precies,’ antwoordde Kayne. ‘Gedachtelezen werkt gewoon niet bij ons. De Sjamaan roeit andersdenkenden gewoon uit op de ouderwetse manier...’ Zijn stem stierf weg aan het einde van zijn zin. De oude krijger had ineens een bekommerde blik in zijn opmerkelijk blauwe ogen.

      Een golf van opluchting stroomde door Cole heen. Hij wierp een blik op Jerek, die met zijn armen over elkaar stond en duister de zaal in staarde.

      ‘Goed dan,’ zei Garrett. De paniekerige blik van de koopman had plaatsgemaakt voor kalme overweging. ‘Dat verlicht mijn bezorgdheid enigszins. Ik ben Garrett, de leider van de mannen en vrouwen die je hier ziet. Wij zijn de Scherven, een rebellengroep die tegen het tirannieke bewind van Salazar strijdt.’

      Jerek snoof. Zijn stem droop van het sarcasme. ‘Een rebellengroep. Krijg nou de tyfus. Denk maar niet dat ik naar dit gezeik ga luisteren.’ Zonder verdere omhaal van woorden stormde de kwade krijger de trap naar het kerkschip af en begon de oeroude stenen banken die daar stonden te bestuderen. Hij koos er een uit, smeet zijn bepakking ernaast op de grond en ging op zijn rug liggen met zijn handen achter zijn hoofd.

      Verscheidene Scherven hadden hun kruisbogen alweer geheven. De gebroeders Urich liepen rood aan van woede en hadden zo te zien ook een rood waas voor hun ogen. Garrett zwaaide verwoed met zijn armen, waarna ze iets kalmeerden, maar ze bleven woedende blikken in Jereks richting werpen.

      Diens landgenoot keek licht gegeneerd op. ‘De Wolf is gewoon een beetje prikkelbaar,’ zei de oude barbaar verontschuldigend. ‘Dat gebeurt wel vaker als hij moe is. Hij wil niet onbeleefd zijn of zoiets. Ik ben Brodar Kayne...’

      De lange Hooglander werd onderbroken door een verbitterde stem die omhooggalmde vanuit het schip. ‘Tjonge, nou, wat een luxe hier. Echt wat een mens verdiend heeft nadat hij de dodelijkste plekken heeft overleefd die de mensheid kent.’

      ‘Fijne ruimte hebben jullie hier,’ ging Kayne verder. Hij schraapte zijn keel. ‘Maar kunnen jullie misschien iets te eten voor ons regelen nu we mekaar een beetje kennen? Ik krijg honger van al dat gedoe.’

 

Cole staarde in de vlammen en luisterde naar de regen die op het verwoeste koepeldak van de tempel roffelde. Ze hadden een klein kampvuurtje aan de gang gekregen op een plek waar het minder vochtig was, omdat het dak er grotendeels nog heel was. Het luide gerommel van de donder, het knetterende vuur en het gesnurk van Jerek deden niet voor elkaar onder bij het overstemmen van Garretts monotone stemgeluid toen die Brodar Kayne wat meer over de groep vertelde. De ergste spanning was weggetrokken, hoewel een paar van zijn kompanen nog steeds niet erg blij leken met de aanwezigheid van de twee grijze krijgers.

      ‘... en dit is Sasha, onze beste ondermijnende kracht,’ vervolgde Garrett. ‘Ze hitst mensen op tegen Salazar en zijn Hoge Raad. Een hachelijke onderneming, want haat werkt net als andere sterke emoties als een lichtsignaal op de argushaviken. We moeten voorzichtig te werk gaan.’

      Te bang om te doen wat er gedaan moet worden, dacht Cole. Als het aan hem lag zouden de Scherven Salazar veel openlijker bestrijden.

      ‘Vicard hier, onze alchemist, vervaardigt de kalmeringsmiddelen waarmee we onze gedachten kunnen afschermen voor die magische mutanten in de lucht. Maar het kan gevaarlijk zijn om te veel van het middel te nemen en onze voorraden lijken de laatste tijd een beetje uitgeput te raken.’

      ‘Hoe meer mensen we opruien, hoe meer ervan nodig is,’ zei Sasha een tikje nijdig. ‘We hebben het hier al eerder over gehad, Garrett.’

      ‘Ik weet het,’ antwoordde Coles mentor sussend. ‘Ik noem gewoon de feiten. De ingrediënten worden steeds schaarser en moeilijker verkrijgbaar. Ik probeer de voorraden zo veel mogelijk op peil te houden.’

      ‘Onze arts heb je al aan het werk gezien,’ ging Garrett verder, wijzend op de magere oude man tegenover hem. Cole kneep zijn ogen tot spleetjes. Hij wist zeker dat Remy er een ziek soort plezier in had gehad om zijn neus recht te zetten. Hij had alle zeilen bij moeten zetten om het niet uit te schreeuwen en de tranen waren over zijn gezicht gestroomd. Gelukkig waren zijn ribben alleen gekneusd en niet gebroken. Remy had hem gewaarschuwd dat hij zich minstens twee weken niet mocht inspannen, maar Cole had al besloten om dat advies in de wind te slaan. Helden bleven niet thuis zitten afwachten tot hun wonden genazen.

      Brodar Kayne schonk hem een brede grijns. Ondanks alles kon hij de glimlach van de Hooglander alleen maar beantwoorden. Die oude barbaar was duidelijk een man van daden, net als Cole.

      ‘En die twee potige jongens daar?’ vroeg Kayne met een knikje naar de andere kant van het vuur. Cole fronste. Hij was niet dol op de gebroeders Urich, die hem erg hadden getreiterd toen hij opgroeide als pleegkind van Garrett.

      ‘Aram en Garmst,’ antwoordde Garrett. ‘Tweelingen, voor het geval je het nog niet geraden had. De vurigste strijders van de groep,’ lichtte hij toe, tot Coles ongenoegen.

      ‘Als er iets dood moet, zijn wij je man,’ gromde Aram, die Brodar Kayne de zoveelste dreigende blik toewierp.

      Cole kon zich niet inhouden. ‘Vraag hun alleen niet om iets ingewikkelders dan erop los rammen,’ zei hij spottend. ‘Ik heb gehoord dat ze elke ochtend elkaars broek controleren om te kijken of ze niet achterstevoren zitten.’

      Hij grijnsde naar de gezichten om het vuur. Brodar Kayne grinnikte zachtjes. De gebroeders Urich wierpen hem blikken toe die bloedige wraak beloofden. De anderen keken hem koeltjes aan, behalve Sasha, die een vaag glimlachje op haar gezicht had. Wat Cole betreft was het alleen daarom al de moeite waard.

      ‘Ter zake,’ zei Garrett. ‘Ik heb gisteravond nieuwe berichten gehoord. Nieuws dat niet kon wachten. Salazar heeft zijn Augmentoren naar de Obelisk geroepen. Allemaal, tot de laatste man.’

      Wát? Cole kon zijn oren nauwelijks geloven. ‘De Augmentoren zijn de elitetroepen van Salazar,’ verduidelijkte hij als antwoord op de vragende blik van Brodar Kayne.

      Garrett, die gehurkt bij het vuur zat, verschoof een beetje en ademde langzaam uit. Hij zag er in alles uit als een rijke, succesvolle koopman, wat hij in de ogen van zijn collega’s van het kartel van de Grijze Stad ook was.

      Garretts vakgenoten konden niet vermoeden dat hij een groot deel van zijn aanzienlijke kapitaal in een rebellenorganisatie stak die de tiran van Dorminia omver wilde werpen. Cole hield zielsveel van zijn pleegvader, maar als het moment aanbrak waarop hij de teugels in handen kreeg en de Scherven zou leiden, zou hij meer doen dan een paar magistraten vernederen, dat wist hij zeker. Hij zou niet tevreden zijn tot de Oppermagiër dood voor hem lag.

      ‘De oorlog om de Hemeleilanden zal niet eindigen met de nederlaag van onze marine,’ zei Garrett. Hij legde een hand op zijn buik en trok een zuur gezicht. ‘De politieke situatie in het Drieënland is hachelijk. Marius van Schaduwhaven en de Witte Dame van Thelassa weten dat Dorminia verzwakt is. Salazar zal hard terug willen slaan, en snel ook. Hij zal geen genoegen nemen met een positie als derde macht in het Drieënland.’

      ‘Maar waarom roept hij alle Augmentoren bij zich?’ vroeg Vicard. Hij wreef over zijn neus. Dat deed hij nogal vaak, had Cole opgemerkt.

      ‘Hij werkt aan iets groots. Magie op een schaal waaraan niemand zich in jaren gewaagd heeft. Hij tapt magische krachten af.’

      ‘Van zijn Augmentoren?’ riep Sasha uit. ‘Is dat dan mogelijk?’

      Garrett knikte. ‘Salazar heeft minstens veertig Augmentoren in dienst. Hij heeft de ruwe magie die hij de laatste decennia heeft verzameld in zwaarden en speren gestoken, in schilden en helmen die de Augmentoren machtiger maken dan gewone soldaten. Maar die magie is nog steeds aan hem verbonden en hij kan haar weer opnemen en toevoegen aan zijn eigen gigantische reserves. Mogelijk werkt hij aan een bezwering die verwoestingen zal aanrichten zoals we ze niet gezien hebben sinds de Godenoorlog, toen hij en zijn gezellen de goden afslachtten. Toen ze de godin vermoordden in wier heiligdom we nu schuilen.’

      Het bleef een tijdje stil. Uiteindelijk nam Cole het woord. ‘Salazars Augmentoren verdedigen het grondgebied van Dorminia tegen gruwelen en andere bedreigingen. Als hij hun magie opslorpt, heeft hij niets meer aan ze. Hij kan het zich niet veroorloven om zijn sterke arm te verliezen. Of wel?’ Hij voelde een plotselinge vlaag van bezitterigheid opkomen ten aanzien van Magiban. Hij keek naar Brodar Kayne en de magische dolk aan zijn riem. De Hooglander leek zijn gedachten te lezen en legde een hand op het wapen. Met zijn andere hand nam hij een enorme hap van de oude appel die hij aan het verorberen was en hij spuugde het klokhuis in het vuur, waar het zachtjes bleef sissen.

      ‘Salazar is genadeloos tot op het bot, zoals iedereen weet. Hij zal alles doen wat hij nodig acht om zijn doelen te bereiken,’ zei Garrett. Hij wreef weer over zijn buik voor hij verderging. ‘De Hemeleilanden vormen voor zover wij weten de grootste bron van ruwe magie in de wereld. De huidige voorraden van Dorminia zullen binnen tien jaar opgedroogd zijn. Een Oppermagiër die de Hemeleilanden in handen heeft, kan zijn soevereiniteit nog eeuwenlang handhaven. Augmentoren kunnen vervangen worden, er kunnen nieuwe magische wapens vervaardigd worden voor hen die Salazar die eer waardig acht.’

      Sasha leunde voorover. Cole merkte onwillekeurig op dat haar ogen enorm leken in het licht van het vuur. ‘Nu zijn Augmentoren in de Obelisk zitten, zijn de bronnen van Salazar ineens heel kwetsbaar,’ zei ze. ‘Misschien is dit onze kans. Onze kans om iets groots te doen.’

      Garretts forse snor trilde en hij glimlachte naar de groep. ‘De Jammerkloof,’ zei hij. ‘De enige actieve magiemijn van Dorminia, die dus van onschatbare waarde is voor de Oppermagiër. Doorgaans wordt hij bewaakt door minstens tien Augmentoren. We gaan hem saboteren.’

      ‘Maar de stad is vergrendeld,’ protesteerde Garmst. Zijn broer knikte wijs, alsof dit detail alle anderen om het vuur ontgaan was.

      ‘Laat dat maar aan mij over,’ zei Garrett. Hij wendde zich tot Sasha. ‘Jij gaat aan het hoofd van een klein groepje naar de haven, waar mijn contactpersoon je opwacht. Ik geef je de precieze locatie als ik nadere instructies voor je heb. Vicard gaat met je mee. Remy, jouw aanwezigheid zou ook nuttig zijn.’

      ‘Alsjeblieft niet,’ antwoordde de kleurloze arts. ‘Ik ben niet zo’n avonturier. Bovendien zit ik vanavond bij een patiënt, een van de magistraten van de stad. Die zal niet blij zijn als ik niet kom opdagen.’

      Garrett zuchtte en wendde zich toen tot Brodar Kayne, die zijn appel ophad en nu druk in de weer was met een uitzonderlijk lastig pitje dat tussen zijn kiezen zat. Er verscheen een vastberaden trek op het gezicht van de koopman. ‘Ik zou graag weten wat je bedoelingen zijn, Hooglander. Jij en je vriend weten genoeg om ons allemaal de dood in te jagen.’

      De oude barbaar trok een wenkbrauw op. ‘Ik heb die jongeman daar, Cole, zijn leven gered. Lijkt me dat we jullie vertrouwen wel verdiend hebben.’

      Garrett had die berekenende blik in zijn ogen die Cole eerder had gezien, de keren dat hij de koopman vergezeld had bij zakelijke besprekingen. ‘Ik heb een fortuin vergaard met mijn vermogen om mensen in te schatten,’ zei zijn pleegvader langzaam. ‘Er is niet veel wat mij ontgaat. Zo valt het me bijvoorbeeld op dat de ademhaling van je landgenoot een fractie langzamer is geworden en dat zijn handen mysterieus genoeg net iets dichter bij die bijlen naast hem liggen dan twee tellen geleden.’

      Cole keek verrast op, net op tijd om te zien dat Jereks ogen openvlogen en zijn mond geluidloos vloekte. Er welde bewondering in hem op voor zijn sluwe oude mentor.

      Brodar Kayne leek ook wel enigszins onder de indruk. ‘Je hebt mijn woord,’ zei hij. ‘En daar ben ik nog nooit van afgeweken, behalve één keer, en onder die omstandigheden zou ik een man die anders had gehandeld een gigantische sufkloot noemen.’

      Garrett knikte. ‘Zoals ik al zei, verdien ik de kost met het beoordelen van mensen. Ik vermoed dat jullie, als puntje bij paaltje komt, een aardig bloedbad in deze tempel kunnen aanrichten, zelfs met vijf tegen één.’ Hij schudde triest zijn hoofd. ‘Maar genoeg gepraat. Ik heb een voorstel voor je.’

      ‘Laat maar horen.’

      ‘De Kloof ligt aan het uiterste randje van het Drieënland. Bandieten steken er vaak over van de Wildernis naar het noorden. En het gebied wordt geteisterd door gruwelen.’

      Brodar Kayne trok een wenkbrauw op. ‘Bandieten en gruwelen? Klinkt als iets waar ik meer ervaring mee heb dan de meesten.’

      Garrett knikte. ‘Sasha en Vicard hebben wat versterkingen nodig om daar te komen. Het liefst zou ik ze de Urichs meegeven, maar die heb ik elders nodig. Tien gouden spitsen, hoe klinkt dat?’

      De oude Hooglander liet zijn tanden even voor wat ze waren. ‘Ik dacht zo dat die magische dolk wel een redelijke beloning is voor het redden van die kleine Cole. Ik denk dat ik er meer dan twintig spitsen voor kan krijgen in de Niemandslanden.’

      Garrett schudde zijn hoofd. ‘Je zult snel genoeg merken dat je niets aan Magiban hebt. Hetzelfde geldt voor bijna iedereen die hem probeert te gebruiken.’

      Brodar Kayne keek verbaasd op. ‘Waarom niet?’

      Ondanks zijn toenemende ergernis kon Cole alleen maar grijnzen. Hij kende het antwoord op die vraag.

      ‘De magie van Magiban werkt alleen voor mensen met het bloed van een ware held,’ antwoordde Garrett. Hij schuifelde lichtjes heen en weer toen hij dit zei, alsof die uitspraak hem niet helemaal lekker zat.

      Brodar Kayne krabde aan zijn neus en grijnsde toen breed. ‘Dan heb ik er inderdaad niks aan. Ik heb nooit beweerd dat ik een held ben. Maar stel dat je gewoon niet betaalt als ik mijn afspraken straks nagekomen ben? Ik kan je immers nooit terugvinden in zo’n grote stad als deze.’

      De leider van de Scherven tuitte zijn lippen en zei niets. In de stilte die volgde hoorde Cole het getik van het uurwerk in Garretts zak. Tik tak tik tak.

      ‘Ik hou die dolk nog even bij me,’ zei Kayne uiteindelijk. ‘Als ons klusje bij die Kloof erop zit, dan geef ik hem terug aan die jongen hier. Zo gauw als ik de dertig gouden spitsen heb die je me zo meteen gaat bieden. Vijftien voor mij en vijftien voor de Wolf, dacht ik zo.’

      Garrett kneep zijn ogen tot spleetjes. ‘Je marchandeert als een handelaar,’ zei hij klaaglijk. ‘Maar goed. Afgesproken. Zorg alleen dat je die dolk niet kwijtraakt. De waarde ervan is niet te onderschatten. Het is het enige wat de kracht van een Oppermagiër kan doorbreken.’

      ‘Ik zal er goed op passen,’ zei Brodar Kayne.

      Cole vond het zo wel weer genoeg. Hij stond op. ‘Dan ziet het ernaar uit dat ik een ander wapen moet zoeken. Hoe laat vertrekken we?’

      ‘Jij gaat nergens naartoe, Davarus.’

      Cole keek Garrett aan. Waar had die het over? ‘Luister, mijn ribben zijn in orde,’ zei hij ongeduldig. ‘Zelfs met mijn verwondingen ben ik een stuk sneller dan de anderen.’ Hij liet zijn blik uitdagend over de verzamelde Scherven glijden om te kijken of iemand dat zou durven betwisten.

      ‘Het gaat niet om je verwondingen.’ Garretts stem klonk dof van vermoeidheid. ‘Je hebt je vandaag bijna laten vermoorden. Je bent tegen mijn expliciete instructies in gegaan, wat rampzalig had kunnen aflopen voor ons allemaal.’ Zijn stem werd iets zachter en zijn toon werd verdrietig. ‘Ik heb je vanaf je achtste opgevoed. Ik hou van je alsof je mijn eigen zoon bent, Davarus. Maar je weigert te doen wat ik zeg. Je denkt alleen aan jezelf, en aan eeuwige roem. Je moet leren om je als lid van de groep te gedragen voor ik je weer kan vertrouwen.’

      Cole kon zijn oren nauwelijks geloven. Het voelde alsof hij een mes tussen zijn ribben kreeg. ‘Dat is belachelijk,’ protesteerde hij. ‘Ik ben de beste man voor die missie! Dat weet je best! Hier ben ik voor geboren!’

      ‘Het spijt me, Davarus,’ zei Garrett.

      Cole keek om zich heen, wanhopig op zoek naar steun. Niemand keek hem aan, behalve de Hooglander, die er het zwijgen toe deed.

      ‘Ik ben Davarus Cole!’ riep hij woedend uit. ‘Mijn vader was een man die zijn gelijke niet kende! Kruip maar lekker bij elkaar en doe alsof het iets uitmaakt wat jullie doen, maar ik kijk niet werkeloos toe als een onschuldige man op straat wordt vermoord.’ Hij stak zijn hand onder zijn leren vest en haalde het groene kwartskristal tevoorschijn dat Garrett hem op zijn achttiende naamdag had gegeven toen hij officieel werd ingezworen als lid van de Scherven. Het hing aan een simpel leren koord. Hij gaf er een harde ruk aan en het koord om zijn nek brak.

      Hij staarde even naar het kristal in zijn handpalm. Hij wist nog hoe trots hij was geweest toen Garrett het hem had overhandigd. Twaalf jaar lang was de man als een vader voor hem geweest. Meer dan de helft van zijn leven. Moest hij zijn illustere pleegzoon nu zó behandelen?

      Cole schudde vol afschuw zijn hoofd en gooide het kristal in het vuur, waarbij de anderen rond het vuur geschokt naar adem hapten. Toen stormde hij de tempel van de Moeder uit, de striemende regen in, precies op het moment dat de stad Schaduwhaven tweehonderd mijl verder naar het zuiden ophield te bestaan.